ECLI:NL:CBB:2012:BZ2668

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
27 november 2012
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
AWB 10/874
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van bestuursdwang bij verwaarlozing van dieren in een onhygiënische woonomgeving

In deze zaak, uitgesproken op 27 november 2012 door het College van Beroep voor het bedrijfsleven, gaat het om de toepassing van bestuursdwang door de Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie. Appellanten, A en B, hebben beroep ingesteld tegen een besluit waarbij hun 66 dieren (7 honden, 13 katten, 15 konijnen, 20 vogels, 6 schildpadden en 5 siervissen) in bewaring zijn genomen. De aanleiding voor deze maatregel was een controle op 25 maart 2010, waarbij de inspecteur D en dierenarts E een onhygiënische en chaotische situatie in de woning van appellanten aantroffen. De dieren waren ondergebracht in vervuilde kooien zonder voldoende water en met onvoldoende verzorging. De inspecteurs constateerden dat de dieren in hun welzijn werden aangetast en dat de appellanten niet in staat waren om de noodzakelijke zorg te bieden.

Appellanten stelden dat er geen sprake was van opzet of verwijtbare nalatigheid en dat de situatie niet zo ernstig was dat spoedbestuursdwang noodzakelijk was. Het College oordeelde echter dat de hygiënische toestand in de woning erbarmelijk was en dat de huisvesting en verzorging van de dieren onder de maat was. Desondanks oordeelde het College dat de beslissing tot spoedbestuursdwang niet gerechtvaardigd was, omdat de tekortkomingen in de huisvesting niet zodanig ernstig waren dat onmiddellijke verwijdering van alle dieren noodzakelijk was. Het College vernietigde het bestreden besluit en herroept het bestuursdwangbesluit, waarbij het ook de beschikking tot vaststelling van de kosten van bestuursdwang vernietigde. Tevens werd bepaald dat het griffierecht aan appellanten moest worden vergoed.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
AWB 10/874 27 november 2012
11200 Gezondheids- en welzijnswet voor dieren
Uitspraak in de zaak van:
A en B, te C, appellanten,
gemachtigde: J.A. Parmentier,
tegen
de Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, voorheen de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,
gemachtigde: mr. P. Bakker Schut, werkzaam bij verweerder.
1. De procedure
Appellanten hebben bij brief van 18 augustus 2010, bij het College binnengekomen op
20 augustus 2010, beroep ingesteld tegen een ongedateerd besluit van verweerder (hierna: bestreden besluit).
Bij dit besluit heeft verweerder het bezwaar van appellanten, gericht tegen het besluit van
7 april 2010, ongegrond verklaard. Bij laatstgenoemd besluit heeft verweerder zijn beslissing van 25 maart 2010 om terstond met toepassing van bestuursdwang de 66 dieren van appellanten (7 honden, 13 katten, 15 konijnen, 20 vogels, 6 schildpadden en 5 siervissen) in bewaring te nemen op schrift gesteld (hierna: bestuursdwangbesluit).
Bij brief van 2 september 2010 hebben appellanten de gronden van het beroep ingediend.
Bij griffiersbrief van 9 september 2010 zijn appellanten erop gewezen dat het College, aangezien op het bestreden besluit geen verzenddatum is vermeld, contact heeft opgenomen met verweerder en dat deze heeft medegedeeld dat dit besluit op 5 juli 2010 aan appellanten is verzonden, zulks onder bijvoeging van een zogenoemde printscreen waarop deze verzenddatum is vermeld. Omdat deze verzenddatum met zich zou brengen dat het beroepschrift buiten de wettelijke beroepstermijn van zes weken zou zijn ingediend, zijn appellanten in de gelegenheid gesteld argumenten aan te dragen op grond waarvan zij menen dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat ze in verzuim zijn geweest.
Bij brief van 27 september 2010 hebben appellanten een reactie ingediend.
Bij brief van 14 oktober 2010 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Op 20 maart 2012 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad. Appellanten en hun gemachtigde zijn, met bericht van afwezigheid, niet verschenen. Verweerder is verschenen bij zijn gemachtigde, vergezeld door D, districtsinspecteur van de Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming, tevens buitengewoon opsporingsambtenaar (hierna: D).
2. De grondslag van het geschil
2.1 De Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) bepaalt - voor zover hier van belang - als volgt:
"Artikel 5:21
Onder last onder bestuursdwang wordt verstaan: de herstelsanctie, inhoudende:
a. een last tot geheel of gedeeltelijk herstel van de overtreding, en
b. de bevoegdheid van het bestuursorgaan om de last door feitelijk handelen ten uitvoer te leggen, indien de last niet of niet tijdig wordt uitgevoerd.
(…)
Artikel 5:24
1. De last onder bestuursdwang omschrijft de te nemen herstelmaatregelen.
2. De last onder bestuursdwang vermeldt de termijn waarbinnen zij moet worden uitgevoerd.
3. De last onder bestuursdwang wordt bekend gemaakt aan de overtreder, aan de rechthebbenden op het gebruik van de zaak waarop de last betrekking heeft en aan de aanvrager.
Artikel 5:25
1. De toepassing van bestuursdwang geschiedt op kosten van de overtreder, tenzij deze kosten redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen.
(…)
Artikel 5:29
1. Voor zover de toepassing van bestuursdwang dit vergt, kan het bestuursorgaan zaken meevoeren en opslaan.
2. Het bestuursorgaan doet van het meevoeren en opslaan proces-verbaal opmaken. Een afschrift van het proces-verbaal wordt verstrekt aan degene die de zaken onder zijn beheer had.
3. Het bestuursorgaan draagt zorg voor de bewaring van de opgeslagen zaken en geeft deze zaken terug aan de rechthebbende.
4. Het bestuursorgaan kan de teruggave opschorten totdat de ingevolge artikel 5:25 verschuldigde kosten zijn voldaan.
(…)
Artikel 5:31
1. Een bestuursorgaan dat bevoegd is om een last onder bestuursdwang op te leggen, kan in spoedeisende gevallen besluiten dat bestuursdwang zal worden toegepast zonder voorafgaande last. Artikel 5:24, eerste en derde lid, is op dit besluit van overeenkomstige toepassing.
2. Indien de situatie zo spoedeisend is, dat een besluit niet kan worden afgewacht, kan terstond bestuursdwang worden toegepast, maar wordt zo spoedig mogelijk nadien alsnog een besluit als bedoeld in het eerste lid bekendgemaakt.
(…)
Artikel 5:31c
1. Het bezwaar, beroep of hoger beroep tegen de last onder bestuursdwang heeft mede betrekking op een beschikking (…) tot vaststelling van de kosten van de bestuursdwang, voor zover de belanghebbende deze beschikking betwist.
(…)"
De Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (hierna: Gwd) bepaalt - voor zover hier van belang - het volgende:
"Artikel 36
1. Het is verboden om zonder redelijk doel of met overschrijding van hetgeen ter bereiking van zodanig doel toelaatbaar is, bij een dier pijn of letsel te veroorzaken dan wel de gezondheid of het welzijn van een dier te benadelen.
(…)
3. Een ieder is verplicht hulpbehoevende dieren de nodige zorg te verlenen.
Artikel 37
Het is de houder van een dier verboden aan een dier de nodige verzorging te onthouden.
Artikel 106
Onze Minister is bevoegd tot toepassing van bestuursdwang ter handhaving van de bij of krachtens deze wet gestelde verplichtingen."
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Op 25 maart 2010 heeft districtsinspecteur D een controle verricht in de woning van appellanten.
- Het op 31 maart 2010 opgestelde toezichtrapport vermeldt hierover onder meer het volgende:
" In de bovenwoning was het een grote chaos. Nog voor het betreden van de woning (met machtiging) kwam mij een enorme penetrante stank tegemoet. Ik herken deze stank als zijnde afkomstig van urine en uitwerpselen. Uit de woning kwamen mij 2 mechelse herders tegemoet. Beiden hadden een halsband met riem om. Ik zag dat een van de honden een kale plek op de rug had. (…) Bij de 2e herder zag ik dat bij de staartinplant eveneens een huidirritatie zat. (…)
Nadat de honden door ons waren opgevangen zag ik, dat beide reuen langdurig gingen staan plassen. Een deed dat zelfs direct voor de voordeur op de mat. Het waren extreem lange plassen voor reuen, die normaliter, kleine en veelvuldige dominantieplasjes doen. Verder zag ik, dat beide honden een vaste hoop draaiden.
(…)
In de hal zag ik een hoge vogelkooi staan met daarin 2 tortelduiven. De duiven hadden voer en water. (…) Ik zag echter dat de bodem van de kooi vervuild was met uitwerpselen.
(…)
In de kleine woonkamer/keuken was het eveneens een stinkende chaos. Ik zag een oudere Mechelse herderteef lopen. Deze hond was in een prima conditie. De hond was wel angstig. Ik zag dat er diverse vaste hondenuitwerpselen op het tapijt in de woonkamer lagen. Verder zag ik een hondenbench midden in de kamer staan. Ik zag dat deze bench een maat had van ongeveer 125 centimeter diep, 80 centimeter breed en 80 centimeter hoog. In deze bench zaten 4 volwassen ogende mechelse herders. Ik zag, dat deze honden absoluut niet gelijktijdig konden liggen of ander natuurlijk gedrag konden vertonen. (…) Ik zag, dat de bodem van de bench bezaaid lag met oude kranten. Ik zag, dat er volop vaste en natte uitwerpselen in de bench lagen. Ik zag dat de honden gestresst gedrag vertoonden. (…).
Ik zag, dat bovenop de bench drie konijnenkooien met daarin konijnen stonden gestapeld. Ik zag dat deze konijnen voer en water hadden. Ik voelde dat de conditie van deze konijnen goed was. Ik zag echter wel, dat alle 3 de konijnen te lange en onverzorgde teennagels hadden aan een of meer poten. Verder was de plaats van de kooien, bovenop de bench met daarin 4 gestresste honden, voor deze dieren een welzijnsaantasting.
Verder zag ik nog een konijnenkooi met daarin een konijn staan in de woonkamer. Deze kooi stond op een kastje op ooghoogte van de honden. Ik zag dat dit konijn ook te lange nagels aan een of meer poten had. Het dier had de beschikking over voer en water. De conditie was goed.
Op de grond zag ik een konijnenkooi staan met daarin 2 katten. Ik zag dat deze katten de beschikking hadden over voer. Ik zag echter geen water staan. Ik zag, dat een kat, een jong kitten van een maand of 3/4 oud, kennelijk ziek was. Ik zag dat de kat last had van pussige neusuitvloeiing, tranende, pussige ogen en een zware raspende ademhaling had. De andere kat oogde vrij normaal. Ik voelde dat de kennelijke zieke kat sterk vermagerd was. Ik voelde weinig tot geen bespiering. Verder had deze kat een slappe, waterig aanvoelende buik.
In de vensterbank zag ik 2 glazen bakken staan. Ik zag op afstand dat het water in deze bakken sterk vervuild en bruin-groen van kleur was. Ik zag dat er geen water- of filterpomp in de bak zat. Naderbij gekomen zag ik, dat in een bak geelwang waterschildpadden zaten gehuisvest. Na enig speur- en voelwerk zag ik dat er 6 schildpadden in zaten van diverse leeftijden. Het water waarin deze schildpadden waren gehuisvest was sterk vervuild en stonk. Verder was er geen gelegenheid voor de schildpadden op een droge plek te komen. De huisvesting was absoluut ongeschikt voor deze dieren. (…)
In een tweede met sterk vervuild en stinkend water zag ik enkele sluierstaart vissen, vermoedelijk sluierstaartgoudvissen, zwemmen. Ik zag dat ook in deze bak geen pomp of filter zat. Ik zag dat de bak ongeschikt was als huisvesting voor deze vissen. (…).
Vervolgens heb ik de bovenverdieping onderzocht. Naarmate ik de trap opliep werd de penetrante lucht van kattenurine sterker. Ik zag op de overloop een deur met daarin een gebroken ruitje. Ik zag daar doorheen een 3-tal katten zitten. Ik zag dat een kat in de wastafel lag. Ik zag dat 2 katten op het plancet zaten. Verder zag ik, dat in de voormalige doucheruimte een kattenbak stond. Ik zag dat die kattenbak sterk vervuild was met uitwerpselen. Ik zag echter, dat in die bak ook 3 katten zaten. Ik zag, dat die katten heel erg bang waren. De katten bliezen naar mij. Verder zag ik nog 5 katten in de kleine badkamer zitten. Ik zag dat alle katten verschillend van kleur en leeftijd waren. Ik zag, dat enkele katten oogproblemen hadden en dat er enkele (sterk) vermagerd waren. Ik kon geen katten in de hand krijgen. Verder zag ik, dat er volop droogvoer stond maar geen water aanwezig was. Er was geen openstaand raampje of iets dergelijks. De lucht in de doucheruimte was verstikkend. Zoveel katten op zo een klein oppervlakte is vanuit hygiënisch oogpunt ongewenst en leidt tot gezondheidsproblemen en verhoogde infectiedruk bij ziekten.
Op de overloop zag ik verder nog 5 konijnenkooien en 1 vogelkooi staan. Ik zag dat deze kooien opeengestapeld stonden. Ik zag, dat er in totaal 5 konijnen in gehuisvest waren. Ik zag, dat in de onderste kooi een middenslag konijn gehuisvest was, welke geen natuurlijk gedrag kon vertonen zoals kegelen, omdat deze kooi slechts 15 centimeter hoog was. Ik zag dat alle konijnen voer en water hadden en in goede voedingsconditie waren. Ik zag dat een aantal konijnen te lange en onverzorgde nagels hadden.
Ik zag dat in de vogelkooi 2 tortelduiven zaten. Ik zag dat in deze kooi geen zitstok was. De vogels konden dus alleen op de bodem rondlopen. Ik zag dat de bodem vervuild was. De vogels hadden voer doch geen water. De voedingsconditie was normaal.
(…)
In de slaapkamer, die nagenoeg geheel verduisterd was, zag ik een groot aantal kooien staan. Het waren voornamelijk konijnen- en vogelkooien. Ik zag dat over enkele kooien wollen dekens lagen. Ik zag, dat in de 5 konijnenkooien in totaal 6 konijnen zaten. Ik zag, dat alle konijnen in een goede conditie waren. Ik zag en hoorde dat 1 konijn een raspende ademhaling had en een snotterige neusuitvloeiing. Verder zag ik in een vogelkooi die erg vervuild was een koppel tortelduiven zitten. Ik zag, dat deze duiven geen zitstok hadden. Verder zag ik in een kooitje een kauwtje zitten. Ik zag en voelde dat deze vogel heel erg mager was. Verder zag ik, dat de vogel een vergroeide snavel had. Het was een zogenaamde kruisbeksnavel. De vogel kon hierdoor niet of slecht water of voedsel opnemen. De vogel had geen ring en was derhalve vermoedelijk niet legaal voorhanden.
Verder zag ik op de overloop een grotere kooi staan met 8 diamantduifjes. Ik zag, dat deze vogels in een vuile kooi zaten zonder enig water. Ze hadden wel voer en waren in normale conditie. Daarnaast zag ik in een kleine kooi 2 kwartels lopen. Deze hadden voer en water en waren normale conditie. In een gesloten bak met een rekje erop zag ik een 3e kwartel zitten. De vogel was sterk vermagerd en had een zwaar gewonde kop. Ik zag dat de kwartel ziekelijk was en in elkaar gedoken zat. Het dier maakte een slechte algehele indruk op mij. Verder zag ik nog twee vogelkooien staan met in iedere kooi 2 tortelduiven. Een koppel had een kooi zonder zitstok. Deze duiven konden dus alleen op de bodem van de kooi lopen. De 4 tortels hadden voer en water en een normale voedingsconditie.
In totaal trof ik 66 dieren in deze kleine en vervuilde woning aan onder slechte huisvestings- en verzorgingsomstandigheden.
(…)
Met betrekking tot de aangetroffen situatie bij beklaagden, hun beperkte geestesvermogen, hun onvermogen tot het verzorgen van hun kinderen, ook met professionele hulpverlening, achtte ik verbalisant het mede op basis van de door de dierenarts afgelegde verklaring, onmogelijk op korte termijn verbeteringen door beklaagden door te laten uitvoeren uit oogpunt van dierenwelzijn, die tevens handhaafbaar en controleerbaar waren.
Na overleg met Dienst Regelingen is derhalve besloten alle aanwezige dieren met spoed mee te voeren en ter verzorging onder te brengen bij opslaghouders.
(…)"
- De door D ter plaatse geroepen dierenarts, E (hierna: E) heeft op 25 maart 2010 blijkens zijn diergeneeskundige verklaring van diezelfde datum het volgende geconstateerd:
" (...)
Wat mij direct opviel, nog voor het betreden van de woning, was de enorme stank die uit de woning naar buitenkwam. Na het betreden van de hal trof ik een enorme chaos aan. De stank van uitwerpselen, urine en dieren was aanwezig. Er hing een penetrante lucht.
In de hal trof ik in een grote vervuilde kooi 2 tortelduiven aan. Deze duiven waren in goede conditie en hadden voer en water. Beide zaten op eieren.
In de woonkamer, die eveneens een grote en vervuilde chaos was, zaten veel dieren opeengepakt. Zo trof ik 4, ongeveer 1 jaar oude honden, vermoedelijk Mechelse herders aan, in een bench. (…) De honden zaten letterlijk opeen gepropt in de bench. De bench was sterk vervuild. De bench was absoluut ongeschikt om deze 4 honden te huisvesten. De honden kunnen absoluut geen natuurlijk gedrag uiten onder deze omstandigheden. Ook bleek het te gaan om zowel mannelijke als vrouwelijke honden. Deze honden zijn geslachtsrijp. De honden kunnen ook niet gelijktijdig liggen in een natuurlijke houding. Alle 4 de honden waren erg opgewonden en blaften voortdurend. De honden vertoonden sterke angstsignalen. De conditie van de honden was goed. Deze honden worden sterk in hun welzijn aangetast.
Op deze bench, met onrustige blaffende honden, stonden 3 konijnenkooien met daarin konijnen. De conditie van deze konijnen was goed. Echter, de konijnen hadden onverzorgde nagels. Ik zag dat deze nagels te lang waren.
Verder zag ik in de kamer een dikke, gezond ogende mechelse herderteef. Deze hond liep los. Vermoedelijk is dit de moeder van de 4 honden in de bench.
Daarnaast zag ik in de woonkamer op de grond een knaagdierenkooi staan met daarin 2 katten. Een jonge kat met sterk pussende ogen en snotterende neus en een oudere kat. Kennelijk was deze kat ziek. Mogelijk is hier sprake van een verkoudheid of niesziekte. Deze katten hadden geen drinkwater. Beide katten oogden lusteloos.
Verder zag ik in een venster 2 bakken met water staan. Ik zag, dat het water in beide bakken ernstig vervuild was. Het water stonk. Het geheel was troebel. Dichtbij gekomen kon ik enkele waterschildpadden ontdekken. In de andere bak zaten siervissen. Beide bakken hadden geen pomp of iets dergelijks. Het water was sterk vervuild. Voor zowel de vissen als de waterschildpadden was deze huisvesting absoluut ongeschikt en leidt dit tot ziektes.
Vervolgens ben ik naar de bovenverdieping gegaan. Naarmate ik hoger de trap op kwam werd de penetrante stank van urine en aan de aanwezigheid van dieren sterker.
Op de overloop van de bovenverdieping zag ik een grote hoeveelheid kooien staan. Een groot aantal kooien stond gestapeld. In de kooien zaten konijnen en vogels. Ik zag, dat bij diverse konijnen sprake was van te lange nagels. Ook zag ik dat de onderste konijnen in het nagenoeg schemer/donker zaten. Verder zag ik, dat deze gehele bovenverdieping schemerig was. Naast een bed trof ik onder dekens afgedekte kooien aan. Ik zag dat ook hierin konijnen zaten gehuisvest. Ook bij deze konijnen zaten dieren met te lange nagels. Ook deze dieren zaten te donker. Verder zag ik in een kooi een apart gehuisveste kwartel zitten. Ik zag, dat deze kwartel een sterk bebloede kop had en in elkaar gedoken zat. Verder zag ik in een vuile kooi zonder zitstok tortelduiven zitten. In een andere vervuilde kooi zonder water en voer zag ik een op een kauwtje gelijkende vogel zitten die erg vermagerd was.
Verder zag ik in een doucheruimte van ongeveer 2 bij 2 meter in totaal elf katten zitten. Ik zag dat enkele dieren vervuilde/snotterige oogjes en neusjes hadden. Verder had een grote cyperse kat sterk verdikte ogen. In de doucheruimte stond een sterk vervuilde kattenbak. Ik zag, dat er volop voer aanwezig was, maar geen water. Verder zag ik dat diverse katten zeer angstig waren. In de deur zat een groot stuk glas met scherpe delen.
De infectiedruk bij zo een aantal katten in een kleine ruimte die voorts niet geventileerd is, is erg hoog en leidt tot ziektes.
De verzorging en huisvesting van de vogels, konijnen en katten op de bovenverdieping was naar mijn mening onaanvaardbaar. Aan de dieren werd de nodige huisvesting en verzorging onthouden.
Gezien de algehele situatie in de woning, het onthouden van de nodige (huisvestings-)verzorging, de aantasting van het welzijn van de dieren, alsmede het feit dat beklaagden een sterk verminderd geestelijk vermogen hebben en kennelijk niet goed/voldoende voor hun dieren kunnen zorgen (met uitzondering van het geven van voldoende voedsel), heeft mij doen besluiten het advies te geven alle dieren weg te voeren.
Naar mijn mening is aan genoemde dieren de nodige (huisvestings)verzorging onthouden en zijn de dieren in hun welzijn aangetast."
- Op 25 maart 2010 zijn alle in de woning van appellanten verblijvende dieren (7 honden, 13 katten, 15 konijnen, 20 vogels, 6 schildpadden en 5 siervissen) in bewaring genomen.
- Bij brief van 6 april 2010 heeft verweerder appellanten te kennen gegeven dat hij voornemens is de dieren op 23 april 2010 vrij te geven voor verkoop dan wel om niet aan derden over te dragen.
- Vervolgens heeft verweerder zijn beslissing tot het terstond toepassen van bestuursdwang op 7 april 2010 op schrift gesteld.
- Bij brief van 14 april 2010 heeft verweerder appellanten, die op 13 april 2010 om teruggave van de 66 dieren hadden verzocht, medegedeeld dat pas tot teruggave van de dieren kan worden overgegaan na betaling van de voor de toepassing van bestuursdwang geschatte kosten, ter hoogte van € 11.500,-.
- Tegen het besluit van 7 april 2010 en de brief van 14 april 2010 hebben appellanten bij brief van 7 mei 2010 bezwaar gemaakt.
- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit
Bij het bestreden besluit heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat er terecht spoedbestuursdwang is toegepast. Uit de verklaringen van D en E voornoemd kan niet anders worden geconcludeerd dan dat de hygiënische toestand in de woning van appellanten erbarmelijk was. De huisvesting en/of de verzorging van de verschillende dieren was onder de maat.
Met inachtneming van de aangetroffen situatie in de woning en de verklaring van de dierenarts en gelet op het beperkte geestesvermogen van appellanten en hun onvermogen tot het verzorgen van de eigen kinderen, heeft verweerder het voor onmogelijk gehouden dat appellanten op korte termijn handhaafbare en controleerbare verbeteringen uit het oogpunt van dierenwelzijn zouden invoeren. Derhalve is verweerder terecht tot toepassing van spoedbestuursdwang overgegaan.
4. Het standpunt van appellanten
Appellanten stellen zich – samengevat weergegeven – op het volgende standpunt. Er is sprake geweest van onrechtmatig binnentreden van de woning. Er was immers geen machtiging tot binnentreden van de woning. Verder is er buitenproportioneel geweld gebruikt. Appellanten bestrijden dat er overtreding van artikel 36 en 37 Gwd heeft plaatsgevonden. Er was immers geen sprake van opzet of verwijtbare nalatigheid aan de kant van appellanten. Bovendien blijkt uit de verklaringen van de districtsinspecteur en de dierenarts dat geen sprake is van onvoldoende verzorging en dat er alleen sprake is van een huisvestingsprobleem. Voor zover al tekortkomingen kunnen worden geconstateerd, zijn deze het gevolg van de medische/psychiatrische situatie waar appellanten zich in bevinden. In dit verband is van belang dat het huis waar appellanten in verblijven een noodopvang is. Bovendien is aan appellanten een indicatie tot zorg verleend door het Centrum Indicatiestelling Zorg, waaronder het aanbrengen van structuur in hun leven en het verzorgen en schoonmaken van hun woning. De gemeente geeft echter geen invulling aan deze indicatie, zodat het appellanten niet kan worden verweten dat er sprake is van rommel in de woning. Verder geldt voor appellanten een gewichtige medische reden tot het houden en verzorgen van dieren.
Tot slot was de situatie niet zodanig dat verweerder spoedshalve moest optreden. De situatie van appellanten en de dieren was al maanden bij de politie, gemeente, Triada en de dierenbescherming bekend. Het had voor de hand gelegen om appellanten in de gelegenheid te stellen zelf maatregelen te treffen.
5. De beoordeling van het geschil
5.1 Het College wijst er in de eerste plaats op dat op het bestreden besluit geen verzenddatum is vermeld. Duidelijk is bovendien dat dit besluit niet bij aangetekende post aan appellanten is verzonden en dat een enveloppe waarop een door TNT Post aangebracht poststempel is aangebracht niet voorhanden is. Verweerder heeft ter onderbouwing van zijn standpunt dat het besluit op 5 juli 2010 aan appellanten is verzonden een zogenoemde printscreen uit het geautomatiseerde registratiesysteem overgelegd waarop deze datum als verzenddatum is vermeld. Appellanten hebben betwist dat het bestreden besluit op die datum aan hen is verzonden, althans zij hebben gesteld dat dit besluit volgens het door hun gemachtigde gehanteerde postregistratiesysteem pas in week 29 (19 tot en met 25 juli 2010) is ontvangen, zodat volgens hen moet worden aangenomen dat zij met hun op 20 augustus 2010 bij het College binnengekomen beroepschrift tijdig beroep hebben ingesteld.
Ter zitting heeft verweerder te kennen gegeven dat de op de printscreen vermelde verzenddatum door een administratief medewerker is ingevuld, voordat het stuk naar de postkamer werd gebracht, en dat hij er, mede gelet hierop, niet voor kan instaan dat het bestreden besluit daadwerkelijk op 5 juli 2010 is verzonden aan appellanten. Dit zou ook later kunnen hebben plaatsgevonden.
Het College gaat er grond van het vorenstaande van uit dat het beroepschrift, dat op
20 augustus 2010 door het College is ontvangen, tijdig is ingediend.
5.2 Ter beoordeling staat of verweerder op goede gronden heeft besloten tot het – met toepassing van artikel 5:31, tweede lid, Awb – terstond toepassen van bestuursdwang door op 25 maart 2010 alle dieren van appellanten mee te voeren en in bewaring te nemen.
5.3 De door appellanten opgeworpen vraag of verweerder in het kader van de controle uitgevoerd op 25 maart 2010 de woning van appellanten rechtmatig is binnengetreden, wordt door het College bevestigend beantwoord. In het toezichtrapport van 31 maart 2010 van D is vermeld dat de woning van appellanten met een machtiging is betreden. Voorts heeft verweerder op 11 januari 2012 de machtiging tot binnentreden woning, welke door de hulpofficier van Justitie op 23 maart 2010 is afgegeven, voor het binnentreden van de woning gelegen aan de F te C, per fax-bericht aan het College doen toekomen. De stelling van appellanten dat bij het binnentreden buitensporig geweld is gebruikt, richt zich tegen een feitelijk handelen en heeft geen betrekking op het bestreden besluit. Het College zal hierover dan ook geen oordeel geven.
5.4 Voorts ziet het College zich gesteld voor de vraag of appellanten de artikelen 36 en/of 37 Gwd hebben overtreden en of verweerder derhalve bevoegd was handhavend op te treden.
Het College beantwoordt die vraag, gelet op de hiervoor aangehaalde constateringen in het toezichtrapport en de verklaring van de dierenarts, bevestigend. Appellanten hebben deze constateringen naar het oordeel van het College onvoldoende gemotiveerd betwist. Voor zover appellanten zich op het standpunt stellen dat de dierenarts en de districtsinspecteur elkaar tegenspreken – de een spreekt over een groot aantal dieren, en de ander over alle dieren –, kan dit geen afbreuk doen aan de geconstateerde overtredingen. Appellanten hebben bovendien erkend dat de woonomgeving niet optimaal was en dat het een rommel was in hun woning. Het betoog van appellanten dat dit hun niet kan worden verweten, – wat daar ook van zij – laat onverlet dat is geconstateerd dat aan de aangetroffen dieren de nodige medische en de nodige verzorging met betrekking tot de huisvesting is onthouden. Niet valt in te zien dat appellanten, die deze dieren zelf in huis hebben genomen, hiervoor niet verantwoordelijk zouden kunnen worden gehouden.
Het vorenstaande in aanmerking nemend concludeert het College dat appellanten de dieren de nodige zorg/verzorging hebben onthouden en/of zonder redelijk doel of met overschrijding van hetgeen ter bereiking van zodanig doel toelaatbaar is de gezondheid en/of het welzijn van de dieren heeft benadeeld. Gelet hierop stelt het College vast dat appellanten het bepaalde in de artikelen 36 en 37 hebben overtreden, zodat verweerder bevoegd was handhavend op te treden.
5.5 Vervolgens komt het College toe aan de vraag of verweerder in dit geval op goede gronden heeft besloten tot het – met toepassing van artikel 5:31, tweede lid, Awb – terstond toepassen van bestuursdwang, in welk verband moet worden beoordeeld of de situatie zo spoedeisend was dat niet alleen geen begunstigingstermijn behoefde te worden gegeven, maar zelfs het nemen van een schriftelijk besluit niet kon worden afgewacht. Het College beantwoordt deze vraag ontkennend en overweegt daartoe als volgt.
Uit het bestreden besluit blijkt dat verweerder is overgegaan tot het terstond toepassen van bestuursdwang vanwege de aangetroffen situatie in de woning van appellanten, de beperkte geestesvermogens van appellanten, het - beweerdelijke - onvermogen van appellanten om te zorgen voor hun kinderen en de verklaring van de dierenarts. In deze verklaring is gesteld dat de algehele situatie in de woning, het onthouden van de nodige (huisvestings-)verzorging, de aantasting van het welzijn van de dieren, alsmede het feit dat appellanten een sterk verminderd geestelijk vermogen hebben en kennelijk niet goed/voldoende voor hun dieren kunnen zorgen (met uitzondering van het geven van voldoende voedsel), hem hebben doen besluiten te adviseren alle dieren terstond weg te voeren.
Naar het oordeel van het College dient een beslissing tot spoedbestuursdwang als de onderhavige in het bijzonder te worden gebaseerd op de situatie waarin de dieren waarom het gaat verkeren dan wel worden aangetroffen. Deze situatie dient zo spoedeisend te zijn dat een besluit niet kan worden afgewacht. De verstandelijke vermogens van appellanten en het, - volgens verweerder - onvermogen van appellanten om voor hun kinderen te zorgen, bieden geen grondslag om tot een dergelijke beslissing over te gaan.
De situatie waarin de dieren zijn aangetroffen, zoals omschreven door de districtsinspecteur D in het toezichtrapport en dierenarts E in zijn verklaring was zorgwekkend, maar biedt naar het oordeel van het College onvoldoende grondslag om de beslissing tot spoedbestuursdwang en het terstond in bewaring nemen van alle dieren te kunnen dragen. Met appellanten is het College van oordeel dat uit het toezichtrapport en de verklaring van de dierenarts blijkt dat met name tekortkomingen zijn geconstateerd aan de huisvesting van de dieren. Ondanks die tekortkomingen verkeerde het overgrote deel van de dieren evenwel in goede conditie en beschikte over het algemeen over voldoende voer en water. De tekortkomingen in de huisvesting van een aantal dieren waren niet onaanzienlijk, maar niet zodanig ernstig dat deze een onmiddellijke verwijdering van alle dieren noodzakelijk maakten. Het College vermag niet in te zien dat verweerder bij de toepassing van bestuursdwang niet een - eventueel korte - begunstigingstermijn had kunnen stellen om appellanten in de gelegenheid te stellen een aantal dieren – voor zover deze in de woning niet meer te huisvesten waren – elders onder te brengen, en – eventueel met hulp van de daartoe bevoegde instanties – de noodzakelijke maatregelen voor het verbeteren van de huisvesting en de medische verzorging van de resterende dieren zelf ter hand te nemen.
5.6 Uit het vooroverwogene volgt dat het beroep gegrond is. Het bestreden besluit zal dan ook worden vernietigd. Het College ziet aanleiding om zelf in de zaak te voorzien, in die zin dat het bestuursdwangbesluit zal worden herroepen.
5.7 Gebleken is dat verweerder op 13 augustus 2010 een beschikking tot vaststelling van de kosten van bestuursdwang in de zin van artikel 5:31c, eerste lid, Awb heeft genomen. Aangezien appellanten te kennen hebben gegeven dat zij deze kostenbeschikking betwisten, heeft het onderhavige beroep mede betrekking op die beschikking.
Nu het College het bestuursdwangbesluit heeft herroepen, is aan die beschikking de grondslag komen te ontvallen, zodat deze beschikking moet worden vernietigd.
5.8 Het College is niet gebleken van door appellanten in verband met de behandeling van hun bezwaar en/of beroep gemaakte kosten als bedoeld in het Besluit proceskosten bestuursrecht.
Het College zal tot slot bepalen dat verweerder het door appellanten betaalde griffierecht aan hen dient te vergoeden.
6. De beslissing
Het College:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het besluit van 7 april 2010;
- vernietigt de beschikking van 13 augustus 2010 tot vaststelling van de kosten van bestuursdwang;
- bepaalt dat verweerder aan appellanten het door hen betaalde griffierecht ten bedrage van
€ 150,- (zegge: honderdvijftig euro) vergoedt.
Aldus gewezen door mr. J.L.W. Aerts, mr. H.A.B. van Dorst en mr. J.A.M. van den Berg, in tegenwoordigheid van mr. P.M. Beishuizen als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 27 november 2012
w.g. J.L.W. Aerts w.g. P.M. Beishuizen