ECLI:NL:CBB:2012:BZ2571

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
5 december 2012
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
AWB 11/861
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit van de Staatssecretaris van Economische Zaken inzake bedrijfstoeslag en procesbelang

In deze zaak hebben appellanten A en B, gevestigd te C, beroep ingesteld tegen een besluit van de Staatssecretaris van Economische Zaken. Dit besluit, gedateerd op 9 september 2011, betrof de vaststelling van de bedrijfstoeslag voor het jaar 2010 op basis van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006. Appellanten hebben in hun beroep aangevoerd dat de oppervlakte van perceel nummer 4 niet correct is vastgesteld en dat perceel nummer 25 ten onrechte als niet-subsidiabel is aangemerkt. Het College van Beroep voor het bedrijfsleven heeft op 5 december 2012 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij het beroep niet-ontvankelijk werd verklaard.

Het College overwoog dat voor de ontvankelijkheid van het beroep vereist is dat met het beroep een wijziging van het rechtsgevolg van het bestreden besluit nagestreefd moet worden. In deze procedure was vastgesteld dat appellanten 35,00 toeslagrechten hadden met een totale waarde van € 28.515,55. De door verweerder gemeten oppervlakte was 35,00 ha, en een vergroting van deze oppervlakte door de in geding zijnde percelen zou niets kunnen toevoegen aan het beschikbare bedrag aan bedrijfstoeslag.

Het College concludeerde dat er geen sprake was van procesbelang, aangezien de discussie over de door verweerder (niet) als landbouwgrond aangemerkte oppervlakte voor appellanten in 2010 geen relevant belang had in het kader van de beroepsprocedure. De uitspraak van het College leidde tot de conclusie dat het beroep niet-ontvankelijk diende te worden verklaard, en dat er geen proceskosten voor vergoeding in aanmerking kwamen.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
Zesde enkelvoudige kamer
AWB 11/861 5 december 2012
5101 Regeling GLB-inkomenssteun 2006
Uitspraak in de zaak van:
A en B, te C, appellanten,
tegen
de Staatssecretaris van Economische Zaken, verweerder,
gemachtigde: mr. M.A.G. van Leeuwen, werkzaam bij verweerders Dienst Regelingen.
1. Het procesverloop
Appellanten hebben bij brief van 7 oktober 2011, bij het College ingekomen op 18 oktober 2011, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 9 september 2011, waarbij verweerder heeft beslist op het bezwaar van appellanten tegen het besluit van 7 april 2011.
Bij laatstgenoemd besluit heeft verweerder de bedrijfstoeslag van appellanten voor het jaar 2010 op grond van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006 (hierna: de Regeling) vastgesteld.
Verweerder heeft de gedingstukken en een verweerschrift ingediend.
Op 16 maart 2012 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad. Appellanten zijn in persoon verschenen en verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
2. Overwegingen
2.1 Met het formulier “Gecombineerde opgave 2010” hebben appellanten onder meer om uitbetaling van hun toeslagrechten verzocht, en hiervoor 28 percelen met een totale oppervlakte van 42.02 ha opgegeven. Bij het primaire besluit van 7 april 2011 heeft verweerder de bedrijfstoeslag voor 2010 vastgesteld. Het toegekende bedrag is
€ 26.634,31. Bij die vaststelling is verweerder uitgegaan van 35,00 beschikbare toeslagrechten en een definitieve (geconstateerde) oppervlakte van 35.00 ha. Bij het nu bestreden besluit heeft verweerder de percelen opnieuw beoordeeld. Dit heeft voor de percelen met volgnummers 1, 7, 8, 9, 10, 11, 12 en 13 tot andere geconstateerde oppervlaktes geleid. In zoverre heeft verweerder zijn besluit van 7 april 2011 herroepen. Voor het overige heeft verweerder dat besluit gehandhaafd.
2.2 Appellanten voeren in beroep aan dat verweerder de oppervlakte van perceel nummer 4 niet juist heeft vastgesteld, en dat perceel nummer 25 ten onrechte als niet-subsidiabel is aangemerkt.
2.3 Als vereiste voor de ontvankelijkheid van het beroep geldt dat met het beroep enigerlei wijziging van het rechtsgevolg van het bestreden besluit nagestreefd moet worden. Bij gebreke daarvan moet het beroep wegens het ontbreken van procesbelang niet-ontvankelijk worden verklaard. Verweerder heeft tijdens de behandeling van het beroep ter zitting, onder verwijzing naar soortgelijke beroepsprocedures, de vraag aan de orde gesteld of er sprake is van procesbelang. Het College overweegt dienaangaande, mede onder verwijzing naar de uitspraak van 26 september 2012, nr. AWB 11/595, LJN: BY0527, als volgt.
2.4.1 In alle geschillen over de gemeten oppervlakten die betrekking hadden op besluiten betreffende de bedrijfstoeslag over het jaar 2009 heeft het College procesbelang aangenomen. Daarbij is van belang geacht dat verweerder eerst een voorschotbeslissing heeft genomen op basis van de bij hem bekende gegevens, en pas daarna een voorgenomen nader onderzoek heeft verricht naar de juiste oppervlakte van de opgegeven percelen. Als bij dat onderzoek een kleinere oppervlakte werd vastgesteld dan bij de voorschotbeslissing was aangenomen, werd wel berekend wat de consequenties waren voor het recht op uitbetaling van toeslagrechten, maar werd, conform de tevoren uitgestippelde lijn, van terugvordering van een eventueel teveel uitbetaald bedrag afgezien. Verweerder heeft deze werkwijze gevolgd om landbouwers de gelegenheid te geven om de nieuwe meetresultaten (onder meer in bezwaarprocedures) ter discussie te stellen, en om te voorkomen dat landbouwers bij de besluitvorming inzake de toeslagrechten over het jaar 2010 plotseling geconfronteerd zouden worden met gewijzigde opvattingen over de (juiste wijze van vaststelling van de) oppervlakte van hun percelen, met mogelijk direct sancties vanwege een onjuiste opgave. Ook met het oog op de mestwetgeving had deze werkwijze het voordeel dat landbouwers de tijd kregen om onder ogen te zien wat de gevolgen waren van verweerders nieuwe benadering, en dat eventuele onjuistheden anders dan in bezwaar- of beroepsprocedures tegen reeds opgelegde sancties ter discussie gesteld kon worden.
2.4.2 Kort gezegd kwam het er op neer, dat een besluit waarbij de uitbetaling van toeslagrechten werd toegekend, als voorschotbesluit werd aangemerkt, ten einde bij een tweede besluit, dat dan als definitieve toekenningsbeslissing werd aangeduid, een wijziging in de motivering aan te kunnen brengen. Die wijziging zou pas in de daarop volgende jaren soms belangrijke gevolgen voor de uitbetaling van toeslagrechten kunnen hebben, maar in die jaren slechts met het risico dat financieel ingrijpende sancties worden opgelegd en in stand gelaten, in rechte kunnen worden aangevochten. In die situatie heeft het College procesbelang aangenomen. Immers, niet ontkend kon worden dat het in een volgend jaar uitlokken van een voor beroep vatbaar besluit door het indienen van een aanvraag of het uitrijden van mest op basis van een eigen opvatting over de oppervlakte van percelen, om op die wijze verweerders benadering van het meten van oppervlakten te kunnen aanvechten, een onevenredig belastende weg zou zijn.
2.4.3 In het jaar 2010 is niet een vergelijkbare onverwachte wijziging in de meetmethoden aangebracht. Landbouwers zijn geïnformeerd over de gewijzigde meetmethoden en hebben zich inmiddels op de resultaten van verweerders nieuwe benadering kunnen instellen. Voorts hebben zij de gelegenheid gekregen om eventuele aanpassingen in de Gecombineerde opgave aan te brengen. Dit betekent dat het normale vereiste voor ontvankelijkheid, namelijk dat met het beroep enigerlei wijziging van het rechtsgevolg van het bestreden besluit nagestreefd moet worden, onverkort van toepassing is.
2.5 In deze procedure geldt als uitgangspunt dat appellanten 35,00 toeslagrechten hebben met een totale waarde van € 28.515,55. Met toepassing van de hier verder niet ter discussie staande modulatiekorting heeft verweerder bij het bestreden besluit het totale beschikbare bedrag aan bedrijfstoeslag uitgekeerd omdat 35.00 ha geconstateerd was. Een vergroting van de door verweerder gemeten oppervlakte door ook de in geding zijnde percelen 4 en 25 (geheel) mee te tellen zou daaraan niets kunnen toevoegen. Gelet hierop is bij appellanten geen sprake van enig te honoreren procesbelang. Daarmee is niet gezegd dat de discussie over de door verweerder (niet) als landbouwgrond aangemerkte oppervlakte voor appellanten ook in 2010 niet een groot belang kan hebben, maar dat is geen belang, waarover het College in een beroepsprocedure tegen een besluit inzake de vaststelling van de over het jaar 2010 uit te betalen bedrijfstoeslag uitspraak kan doen.
2.6 Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat het beroep niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten is het College niet gebleken.
3. Beslissing
Het College verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Aldus gewezen door mr. C.J. Waterbolk, in tegenwoordigheid van mr. C.M. Leliveld als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 5 december 2012.
w.g. C.J. Waterbolk w.g. C.M. Leliveld