ECLI:NL:CBB:2012:BZ2567

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
7 december 2012
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
AWB 11/697
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit van de Staatssecretaris van Economische Zaken inzake bedrijfstoeslag en dubbele aanvraag percelen

In deze zaak heeft appellante, A B.V., beroep ingesteld tegen een besluit van de Staatssecretaris van Economische Zaken, dat betrekking heeft op de vaststelling van haar bedrijfstoeslag voor het jaar 2010. De Staatssecretaris had eerder op 25 juli 2011 besloten op het bezwaar van appellante tegen een eerdere beslissing van 23 februari 2011, waarbij de bedrijfstoeslag was vastgesteld. Na herziening op 25 augustus 2011 werd de toeslag op nihil gesteld, en dit besluit werd later op 6 april 2012 weer ingetrokken. De zaak werd behandeld op 5 oktober 2012, maar partijen waren niet verschenen.

De kern van het geschil betreft de vraag of de Staatssecretaris terecht een korting heeft toegepast op de bedrijfstoeslag van appellante, omdat er sprake was van een dubbele aanvraag voor twee percelen. Appellante had in haar Gecombineerde opgave 2010 per abuis percelen opgegeven die zij niet in gebruik had. De Staatssecretaris stelde dat hij op basis van de Europese regelgeving verplicht was om een korting toe te passen, omdat de opgegeven oppervlakte niet overeenkwam met de geconstateerde oppervlakte.

Appellante betoogde dat de aanvraag een kennelijke fout bevatte en dat de korting niet had mogen worden toegepast. Het College oordeelde echter dat de Staatssecretaris terecht de korting had toegepast, omdat appellante niet tijdig had verzocht om correctie van de aanvraag en de onregelmatigheden in de aanvraag niet konden worden hersteld. Het College concludeerde dat het beroep ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenvergoeding.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
Zesde enkelvoudige kamer
AWB 11/697 7 december 2012
5101 Regeling GLB-inkomenssteun 2006
Uitspraak in de zaak van:
A B.V., gevestigd te B, appellante,
gemachtigde: mr. P. Stehouwer, advocaat te Sneek,
tegen
de Staatssecretaris van Economische Zaken, verweerder,
gemachtigde: bc. R. Weltevreden, werkzaam bij verweerders Dienst Regelingen.
1. De procedure
Appellante heeft beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 25 juli 2011.
Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar van appellante tegen het besluit van 23 februari 2011, waarbij verweerder haar bedrijfstoeslag voor het jaar 2010 heeft vastgesteld op grond van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006 (hierna: de Regeling).
Bij besluit van 25 augustus 2011 heeft verweerder het besluit van 25 juli 2011 herzien en de bedrijfstoeslag voor het jaar 2010 op nihil gesteld. Bij besluit van 6 april 2012 heeft verweerder het besluit van 25 augustus weer ingetrokken.
Ter zitting van 5 oktober 2012 is de zaak aan de orde gesteld. Partijen zijn niet verschenen.
2. De beoordeling van het geschil
2.1 Appellante heeft met de Gecombineerde opgave 2010 om uitbetaling van toeslagrechten gevraagd, waarbij zij onder meer de oppervlakte van de percelen met nummers 18 en 19 heeft opgegeven. Verweerder heeft appellante op 20 oktober 2010 telefonisch ervan op de hoogte gesteld dat voor perceel 18 een dubbele aanvraag was ingediend. In het telefoongesprek dat plaatsvond op 25 november 2010 heeft verweerder appellante meegedeeld dat voor perceel 19 eveneens een dubbele aanvraag was ingediend. Appellante heeft in deze gesprekken te kennen gegeven, dat zij de genoemde percelen niet in gebruik heeft gehad en dat zij deze per abuis heeft opgegeven. Daarbij heeft zij verweerder verzocht om deze percelen uit haar aanvraag te verwijderen.
2.2 In geschil is of verweerder terecht ingevolge artikel 58 van Verordening (EG) nr. 1122/2009 een korting van tweemaal het verschil tussen de opgegeven en geconstateerde oppervlakte heeft toegepast op appellantes bedrijfstoeslag.
2.3 Appellante stelt zich op het standpunt dat verweerder de oppervlakte van de genoemde percelen weliswaar terecht niet in aanmerking heeft gebracht voor de uitbetaling van haar bedrijfstoeslag, maar dat hij hierbij had dienen af te zien van de toegepaste extra korting.
In de eerste plaats nopen het zorgvuldigheidsbeginsel, het evenredigheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel er in dit geval toe dat de aanvraag had moeten worden gecorrigeerd aan de hand van de daadwerkelijk door appellante gebruikte oppervlakte. Hierbij is van belang dat sprake is van een onopzettelijke vergissing van degene die in opdracht van appellante de digitale aangifte voor de Gecombineerde opgave 2010 heeft ingevuld. Hij heeft het perceel willen opgeven dat appellante gepacht en in gebruik had, maar heeft daarbij per ongeluk de twee ernaast gelegen percelen 18 en 19 aangevinkt.
In de tweede plaats bevatte de aanvraag volgens appellante een kennelijke fout in de zin van artikel 21 van Verordening (EG) nr. 1122/2009 die te allen tijde mag worden hersteld.
2.4 Verweerder betoogt dat ingevolge artikel 25, tweede lid, van Verordening (EG) nr. 1122/2009 de percelen niet uit de aanvraag konden worden verwijderd, omdat appellante reeds in de bovengenoemde telefoongesprekken in kennis was gesteld van de beide onregelmatigheden in haar aanvraag. Verweerder diende dan ook uit te gaan van de oppervlakte die was opgegeven in de aanvraag inclusief de oppervlakte van de percelen 18 en 19. Gelet op het verschil tussen de aangevraagde en geconstateerde oppervlakte van meer dan 2 hectare (2,01 hectare) en meer dan 3% (6,56%) diende verweerder ingevolge artikel 58 van Verordening (EG) nr. 1122/2009 een extra korting vast te stellen van tweemaal dit verschil. Behoudens de uitzondering in artikel 73 van Verordening (EG) nr. 1122/2009 - waarvan hier geen sprake is - kon verweerder hiervan niet afwijken.
Verweerder betwist voorts dat appellantes aanvraag een kennelijke fout bevatte.
2.5.1 Het College overweegt als volgt. Niet in geschil is dat appellante verweerder niet eerder dan in de genoemde telefoongesprekken heeft verzocht om de betreffende percelen te verwijderen uit haar aanvraag. Dit was ingevolge artikel 25 van Verordening (EG) nr. 1122/2009 echter niet meer mogelijk, nu zij in deze telefoongesprekken door verweerder is gewezen op de onregelmatigheden in haar aanvraag.
2.5.2 Appellantes betoog dat haar aanvraag een kennelijke fout bevatte in de zin van artikel 21 van Verordening (EG) nr. 1122/2009 en om die reden nog mocht worden gewijzigd slaagt niet. Van een kennelijke fout kan over het algemeen slechts worden gesproken, indien verweerder reeds bij een summier onderzoek bij ontvangst van de aanvraag had kunnen vaststellen dat de aanvraag waarschijnlijk geen goede weergave was van hetgeen de aanvrager beoogde aan te vragen. Dit is hier anders omdat het feit dat de percelen 18 en 19 dubbel waren aangevraagd niet reeds bleek uit summier onderzoek van de aanvraag van appellante, maar uit nader onderzoek van verweerder.
Verweerder is, gelet op het voorgaande, bij de beoordeling van appellantes aanvraag terecht uitgegaan van de opgegeven oppervlakte inclusief de oppervlakte van de percelen 18 en 19.
2.5.3 Het voorgaande betekent dat verweerder ingevolge artikel 58 van Verordening (EG) nr. 1122/2009 de in geschil zijnde extra korting diende toe te passen. Hierbij is van belang dat het verschil tussen de door appellante aangevraagde en de door verweerder geconstateerde oppervlakte in de aanvraag groter was dan 2 ha of 3%. Ingevolge artikel 73 van Verordening (EG) nr. 1122/2009 blijft die korting achterwege als de landbouwer feitelijk juiste gegevens heeft verstrekt of indien hij anderszins bewijst dat hem geen schuld treft. Nu niet kan worden gesteld dat appellante juiste gegevens heeft verstrekt, en het College evenmin is gebleken dat appellante geen schuld treft in dit geval, biedt dit artikel hier echter geen soulaas. Een vergissing van appellantes adviseur komt voor haar rekening en risico en kan haar dan ook niet vrijpleiten.
Appellantes betoog dat het zorgvuldigheidsbeginsel, het evenredigheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel ertoe leiden dat de nadere korting achterwege had moeten blijven doet aan het voorgaande niet af. Dit standpunt is naar het oordeel van het College onvoldoende onderbouwd en vindt bovendien geen grondslag in het recht.
2.6 De conclusie is dat het beroep ongegrond dient te worden verklaard. Voor een proceskostenvergoeding op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht ziet het College tot slot geen aanleiding.
3. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. C.J. Waterbolk in tegenwoordigheid van mr. C.M. Leliveld als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 7 december 2012.
w.g. C.J. Waterbolk w.g. C.M. Leliveld