ECLI:NL:CBB:2012:BZ1724

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
21 december 2012
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
AWB 10/161
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Invordering kosten bestuursdwang en de toepassing van het overgangsrecht

In deze zaak, behandeld door het College van Beroep voor het bedrijfsleven, gaat het om de invordering van kosten die zijn gemaakt door bestuursdwang. De appellanten, A en B, hebben bezwaar gemaakt tegen de kosten die hen door de Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie in rekening zijn gebracht. De kosten waren gerelateerd aan bestuursdwang die op 28 mei 2009 was toegepast. De appellanten stelden dat de bestuursdwang onterecht was toegepast en dat zij niet verantwoordelijk waren voor de kosten. De Staatssecretaris verklaarde echter dat de brief van 26 oktober 2009, waarin de kosten in rekening werden gebracht, geen besluit was in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Het College heeft vastgesteld dat de datum van de overtreding als peildatum geldt voor het toepasselijk recht, en dat er op dat moment geen bestuursrechtelijke grondslag was voor de invordering van de kosten. De appellanten betwistten dat zij gehouden waren de kosten te betalen, en het College oordeelde dat de brief van 26 oktober 2009 geen publiekrechtelijke rechtshandeling inhield. Het bezwaar van de appellanten werd dan ook terecht niet-ontvankelijk verklaard.

Uiteindelijk heeft het College het beroep ongegrond verklaard, wat betekent dat de appellanten de kosten van de bestuursdwang moeten betalen. De uitspraak benadrukt het belang van de juiste toepassing van het overgangsrecht en de definitie van een besluit onder de Awb. De uitspraak werd gedaan op 21 december 2012 door de rechters E.R. Eggeraat, W.E. Doolaard en G.P. Kleijn, met N.W.A. Verrijt als griffier.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
AWB 10/161 21 december 2012
11201 Gezondheids- en welzijnswet voor dieren
Bestuursdwang
Uitspraak in de zaak van:
A en B, te C, appellanten,
gemachtigde: mr. C.A. van Kooten-de Jong, advocaat te Montfoort,
tegen
de Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, verweerder,
gemachtigde: mr. J.A. Diephuis, werkzaam bij verweerders ministerie,
1. Het procesverloop
Bij brief van 26 oktober 2009 heeft verweerder de kosten van door hem op 28 mei 2009 toegepaste bestuursdwang bij appellanten in rekening gebracht. Bij besluit van 29 januari 2010 heeft verweerder de hiertegen gerichte bezwaren ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 19 februari 2010, bij het College binnengekomen op 22 februari 2010, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn bij brief van 24 maart 2010 aangevuld.
Bij brief van 21 mei 2010 heeft verweerder de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 18 november 2010 heeft verweerder een nader gedingstuk ingediend.
Op 25 mei 2012 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij appellanten in persoon zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder werd ter zitting vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
2. De beoordeling van het geschil
2.1 Artikel IV, eerste lid van de Wet van 25 juni 2009 tot aanvulling van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Vierde tranche Awb) luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“Indien een bestuurlijke sanctie wordt opgelegd wegens een overtreding die plaatsvond voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet, blijft het recht zoals dat gold voor dat tijdstip van toepassing.”
De Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) luidde ten tijde van het tijdstip van de overtreding als volgt:
“ Artikel 1:3
1. Onder besluit wordt verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
Artikel 5:25
1. De overtreder is de kosten verbonden aan de toepassing van bestuursdwang verschuldigd, tenzij de kosten redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen.
(…)
Artikel 5:26
1. Het bestuursorgaan dat bestuursdwang heeft toegepast, kan van de overtreder bij dwangbevel de ingevolge artikel 5:25 verschuldigde kosten, verhoogd met de op de invordering vallende kosten, invorderen.
2. Het dwangbevel wordt op kosten van de overtreder bij deurwaardersexploit betekend en levert een executoriale titel op in de zin van het Tweede Boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.”
2.2 Appellanten betwisten dat zij gehouden zijn de kosten voor de toepassing van bestuursdwang te betalen. Er is immers ten onrechte bestuursdwang toegepast en voorts hebben zij niet verwijtbaar gehandeld. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de brief van 26 oktober 2009 geen besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb inhield en dat de bezwaren daarom terecht niet-ontvankelijk zijn verklaard.
2.3 Het College stelt allereerst vast, dat verweerder in het bestreden besluit heeft overwogen dat het bezwaar niet-ontvankelijk moest worden verklaard, maar in het dictum heeft opgenomen, dat het bezwaar ongegrond werd verklaard. Het College beschouwt dit als een verschrijving en zal er – in navolging van partijen - van uitgaan, dat het bezwaar niet-ontvankelijk is verklaard.
2.4 Het College is met verweerder van oordeel dat geen sprake is van een besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Op grond van artikel IV, eerste lid van de Vierde tranche Algemene wet bestuursrecht is immers het oude artikel 5:26 van de Awb van toepassing. Op grond van dat artikel kunnen de hierbedoelde kosten slechts via de civielrechtelijke weg worden ingevorderd. De brief van 26 oktober 2009 behelst derhalve geen publiekrechtelijke rechtshandeling. Het bezwaar van appellanten is dan ook terecht niet-ontvankelijk verklaard.
2.5 Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat het beroep ongegrond dient te worden verklaard.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen grond.
3. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. E.R. Eggeraat, mr. W.E. Doolaard, en mr. G.P. Kleijn in tegenwoordigheid van mr. N.W.A. Verrijt als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 21 december 2012.
w.g. E.R. Eggeraat w.g. N.W.A. Verrijt