ECLI:NL:CBB:2012:BY9902

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
29 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 11/683
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toeslagrechten en niet-benutting in het kader van de GLB-inkomenssteun

In deze zaak gaat het om de vraag of de Staatssecretaris van Economische Zaken terecht heeft bepaald dat de toeslagrechten van appellant zijn vervallen wegens niet-benutting. Appellant, die een agrarisch bedrijf exploiteert, had in 2009 en 2010 toeslagrechten aangevraagd, maar ontving geen uitbetaling omdat het totaalbedrag lager was dan de drempel van € 500,-. De Staatssecretaris verklaarde op 3 maart 2011 dat de toeslagrechten van appellant per 12 juni 2010 waren vervallen. Appellant heeft hiertegen beroep ingesteld, stellende dat hij zijn toeslagrecht in 2010 wel degelijk heeft benut, omdat hij een aanvraag had ingediend en er een geconstateerde oppervlakte was.

Het College van Beroep voor het bedrijfsleven heeft de feiten en omstandigheden van de zaak onderzocht. Het College oordeelt dat de bepalingen van de Europese verordening inzake rechtstreekse betalingen aan landbouwers van toepassing zijn. Het College concludeert dat de door appellant opgegeven oppervlakte als geconstateerd moet worden beschouwd, ondanks dat de aanvraag voor uitbetaling is afgewezen. Het College stelt vast dat de niet-uitbetaling van het toeslagrecht niet automatisch betekent dat het recht als ongebruikt moet worden aangemerkt.

Uiteindelijk komt het College tot de conclusie dat het toeslagrecht van appellant niet is vervallen, omdat er geen sprake is van ongebruikte rechten gedurende twee opvolgende jaren. Het beroep van appellant wordt gegrond verklaard, het bestreden besluit wordt vernietigd en de Staatssecretaris wordt veroordeeld in de proceskosten van appellant. De uitspraak is gedaan door mr. C.J. Waterbolk op 29 november 2012.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
(zesde enkelvoudige kamer)
AWB 11/683 29 november 2012
5101 Regeling GLB-inkomenssteun 2006
Uitspraak in de zaak van:
A, te B, appellant,
gemachtigde: C, te B,
tegen
de Staatssecretaris van Economische Zaken, verweerder,
gemachtigde: mr. R. Lamain-Nuijen, werkzaam bij verweerders Dienst Regelingen.
1. Het procesverloop
Bij besluit van 3 maart 2011, zoals vervat in het Overzicht geregistreerde toeslagrechten, heeft verweerder appellant meegedeeld dat zijn toeslagrechten vanwege niet-benutting zijn vervallen en dat hij per 12 juni 2010 over 0 toeslagrechten beschikt.
Bij besluit van 12 juli 2011 heeft verweerder het hiertegen gerichte bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft appellant tijdig beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend en de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd.
Op 28 maart 2012 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij appellant en verweerder bij monde van hun gemachtigde hun standpunten hebben toegelicht.
Bij beslissing van 3 mei 2012 heeft het College het onderzoek heropend, verweerder verzocht een nadere toelichting te geven en een volledig afschrift van een tweetal stukken in te zenden. Verweerder heeft bij brief van 24 mei 2012 aan dit verzoek voldaan. Appellant heeft appellant bij brief van 14 september 2012 zijn reactie gegeven. Vervolgens heeft het College met toestemming van partijen een nadere zitting achterwege gelaten.
2. De grondslag van het geschil
2.1 Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad van 19 januari 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening aan landbouwers in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers (…) luidde ten tijde en voor zover hier van belang:
"Artikel 28
Minimumvereisten voor het ontvangen van rechtstreekse betalingen
1. Met ingang van 2010 kennen de lidstaten in de volgende gevallen geen rechtstreekse betalingen toe aan een landbouwer:
a) indien het totaalbedrag van de in een bepaald kalenderjaar aangevraagde of toe te kennen rechtstreekse betalingen vóór toepassing van de in de artikelen 21 en 23 vastgestelde verlagingen en uitsluitingen lager is dan 100 EUR, of
b) (…)
De lidstaten kunnen, om rekening te houden met de structuur van hun landbouweconomie, de in de punten a) en b) bedoelde drempels aanpassen binnen de in bijlage VII vastgestelde limieten (…).
(…)
3. Toeslagrechten die op grond van lid 1 of lid 2 gedurende twee opvolgende jaren geen recht op betalingen geven, worden toegevoegd aan de nationale reserve.
Artikel 34
Activering van toeslagrechten per subsidiabele hectare
1. De steun in het kader van de bedrijfstoeslagregeling wordt aan landbouwers toegekend na activering van een toeslagrecht per subsidiabele hectare. Elk geactiveerd toeslagrecht geeft recht op betaling van het in het kader van dat toeslagrecht vastgestelde bedrag.
2. (…)
Artikel 42
Ongebruikte toeslagrechten
Toeslagrechten die gedurende twee jaar niet zijn geactiveerd overeenkomstig artikel 34, worden toegevoegd aan de nationale reserve, behalve in gevallen van overmacht of uitzonderlijke omstandigheden. (…)
Bijlage VII
Krachtens artikel 28, lid 1, toe te passen coëfficiënten
Lidstaat - Limiet voor de euro-drempel (artikel 28, lid 1, punt a):
Nederland - 500"
Verordening (EG) nr. 1120/2009 van de Commissie van 29 oktober 2009 houdende bepalingen voor de uitvoering van de bedrijfstoeslagregeling waarin is voorzien bij titel III van Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad (…) luidde ten tijde en voor zover hier van belang als volgt:
" Artikel 15
Ongebruikte toeslagrechten
1. Behalve bij overmacht of in uitzonderlijke omstandigheden worden ongebruikte toeslagrechten geacht aan de nationale reserve te zijn vervallen op de dag na de uiterse datum voor wijziging van de aanvraag in het kader van de bedrijfstoeslagregeling, in het kalenderjaar waarin de in artikel 28, lid 3, en artikel 42 van Verordening (EG) nr. 73/2009 vermelde periode verstrijkt.
Een toeslagrecht wordt als ongebruikt beschouwd wanneer daarvoor tijdens de in de eerste alinea bedoelde periode geen betaling is verleend. Toeslagrechten waarvoor een aanvraag is ingediend en die gepaard gaan met een geconstateerde oppervlakte in de zin van artikel 2, punt 23, van Verordening (EG) nr. 1122/2009, worden als gebruikt beschouwd.
(…)"
In artikel 2 van Verordening (EG) nr. 1122/2009 van de Commissie van 30 november 2009 tot vaststelling van bepalingen ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad (…) is (onder meer) de volgende definitie opgenomen:
" 23. “geconstateerde oppervlakte”: de oppervlakte waarvoor aan alle in de voorschriften voor de toekenning van de steun gestelde voorwaarden is voldaan; in het geval van de bedrijfstoeslagregeling kan de aangegeven oppervlakte slechts als geconstateerd worden beschouwd indien deze daadwerkelijk gepaard gaat met een overeenkomstig aantal toeslagrechten."
Artikel 44 van de Regeling GLB inkomenssteun 2006 (verder te noemen: de Regeling) luidde ten tijde van belang als volgt:
" Er worden geen rechtstreekse betalingen toegekend aan landbouwers indien het totaalbedrag van de in een bepaald kalenderjaar aangevraagde of toe te kennen rechtstreekse betalingen vóór toepassing van de in de artikelen 21 en 23 van verordening 73/2009 vastgestelde verlagingen en uitsluitingen lager is dan € 500,-."
2.2 Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Appellant exploiteerde ten tijde hier van belang een agrarisch bedrijf.
- Bij de Gecombineerde opgave 2009 heeft appellant om uitbetaling van toeslagrechten gevraagd. Hij beschikte destijds over 3 toeslagrechten en heeft 1 perceel (nummer 1) met een oppervlakte van 1,09 hectare opgeven, hetgeen tot uitbetaling van € 192,93 netto bedrijfstoeslag heeft geleid.
- Volgens het overzicht “geregistreerde toeslagrechten” van 22 april 2010 heeft appellant per 27 maart 2010 twee toeslagrechten overgedragen; het ging om de nummers 101.116.158 en 101.116.166 (waarde per toeslagrecht € 177,-)
- In de Gecombineerde opgave 2010 heeft appellant opgegeven dat hij zijn gewone toeslagrechten wilde laten uitbetalen. Hij heeft daartoe een maïsperceel met een oppervlakte van 1,06 hectare opgegeven. Appellant had op dat moment alleen nog de beschikking over het toeslagrecht met nummer 101.116.175.
- Bij besluit van 22 december 2010 heeft verweerder € 0,00 aan bedrijfstoeslag toegekend. Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 6 januari 2011 bezwaar gemaakt. Bij besluit van 27 januari 2011 heeft verweerder dit bezwaar ongegrond verklaard.
- Volgens het “Overzicht geregistreerde toeslagrechten” van 3 februari 2011 heeft appellant met ingang van 8 januari 2011 het toeslagrecht met nummer 101.116.175 verkocht. In dit overzicht is de volgende stand van zaken per 21 januari 2011 weergegeven: 0,00 toeslagrechten met een waarde van € 0,00.
- Verweerder heeft appellant op 3 maart 2011 opnieuw een “Overzicht geregistreerde toeslagrechten” doen toekomen waarop is aangegeven dat zijn toeslagrecht vanwege niet-benutting is vervallen en dat hij per 12 juni 2010 over 0 toeslagrechten beschikt.
- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit
Op 7 januari 2011 is een melding ontvangen dat appellant zijn toeslagrecht met nummer 101.116.175 heeft overgedragen aan zijn zoon, de heer C. Deze overdracht is op het Overzicht geregistreerde toeslagrechten van 3 februari 2011 verwerkt. Bij besluit van 3 maart 2011 is voornoemd overgedragen toeslagrecht vervallen verklaard. Uit artikel 15, eerste lid, van Verordening (EG) nr.1120/2009 volgt dat een toeslagrecht als niet benut wordt gezien, indien voor dat toeslagrecht in het betreffende jaar geen betaling is verleend. Vast staat dat het toeslagrecht in kwestie in 2009 en 2010 niet is benut, hetgeen wil zeggen dat voor dat toeslagrecht in het betreffende jaar geen betaling is verleend. In 2009 heeft appellant geen uitbetaling van dit toeslagrecht aangevraagd. In 2010 heeft appellant wel om uitbetaling van toeslagrechten aangevraagd, maar is niet uitbetaald omdat het totaalbedrag van de rechtstreekse betalingen in dat jaar lager was dan € 500,- en op grond van artikel 44 van de Regeling in een dergelijk geval niet wordt uitbetaald. Wanneer toeslagrechten gedurende twee jaar niet worden benut, vervallen deze toeslagrechten op grond van artikel 42 van Verordening (EG) nr. 73/2009 en worden deze toegevoegd aan de nationale reserve.
4. Het standpunt van appellant
Hetgeen appellant aanvoert komt hierop neer dat hij zijn inmiddels overgedragen toeslagrecht in 2010 wel heeft benut. Appellant heeft immers in 2010 een aanvraag ingediend en er is een oppervlakte geconstateerd. Gelet op artikel 15, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 1120/2009 moeten toeslagrechten waarvoor een aanvraag is ingediend en die gepaard gaan met een geconstateerde oppervlakte als gebruikt worden beschouwd. Verweerder heeft ten onrechte geconcludeerd dat het toeslagrecht van appellant is vervallen.
5. De beoordeling van het geschil
5.1 In geschil is of verweerder terecht heeft bepaald dat het resterende toeslagrecht van appellant met nummer 101.116.175 per 12 juni 2010 is vervallen wegens niet benutting van dat toeslagrecht in een aaneengesloten periode van twee jaar, namelijk in 2009 en 2010.
5.2 Het College overweegt dat voor de vraag of toeslagrechten als ongebruikt mogen worden beschouwd doorslaggevend is of er voor de betrokken toeslagrechten gedurende de in artikel 42 van Verordening (EG) nr. 73/2009 bedoelde periode van twee opvolgende jaren geen betaling is verleend, dan wel of voor die toeslagrechten voor die periode geen aanvraag is ingediend gepaard gaande met een geconstateerde oppervlakte.
5.3 Niet in geschil is dat het toeslagrecht in kwestie in 2009 ongebruikt (niet geactiveerd) is. Dat blijkt ook uit het besluit van 26 november 2009 waarbij de bedrijfstoeslag voor 2009 is vastgesteld. Voor het jaar 2010 geldt dat appellant in de Gecombineerde opgave een aanvraag voor uitbetaling van toeslagrechten heeft ingediend. Daarbij heeft appellant een perceel van 1.06 ha. opgegeven met de kennelijke bedoeling om het (overgebleven) toeslagrecht te laten uitbetalen. Volgens de “beslissing vaststelling bedrijfstoeslag” van 22 december 2010 bedraagt de geconstateerde oppervlakte 1.00 ha. De oppervlakte was daarmee voldoende voor uitbetaling van het (resterende) toeslagrecht. Nu de daarmee corresponderende waarde lager was dan € 500,- gaf dit toeslagrecht geen recht op betaling.
5.4 Artikel 15 van Verordening (EG) nr. 1120/2009 bepaalt echter uitdrukkelijk dat toeslagrechten waarvoor een aanvraag is ingediend en die gepaard gaan met een geconstateerde oppervlakte als gebruikt worden beschouwd. Het College is van oordeel dat de door appellant opgegeven oppervlakte - zoals ook uit verweerders besluit van
22 december 2010 blijkt - moet worden aangemerkt als "geconstateerde oppervlakte" in de zin van artikel 2 sub 23 van Verordening (EG) nr. 1122/2009, zodat het toeslagrecht voor 2010 niet als ongebruikt kan gelden. Dat de aanvraag over 2010 is afgewezen en het toeslagrecht niet is uitbetaald vanwege de krachtens artikel 28, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 73/2009 in samenhang met artikel 44 van de Regeling gestelde ondergrens van € 500,- doet er niet aan af dat de oppervlakte als subsidiabele hectare kwalificeert en als zodanig dus aan de voorschriften voor toekenning van steun voldoet, terwijl voorts vast staat dat deze oppervlakte gepaard is gegaan met een toeslagrecht, namelijk het thans vervallen verklaarde toeslagrecht. Verweerders opvatting dat niet-uitbetaling zonder meer betekent dat het betrokken toeslagrecht als ongebruikt moet gelden, zou aan artikel 15, eerste lid, tweede alinea, tweede zin van Verordening (EG) nr. 1120/2009 in wezen alle zin ontnemen. Die opvatting staat bovendien haaks op de door de regelgever apart in artikel 28, derde lid, van Verordening (EG) nr. 73/2009 gecreëerde voorziening, die het mogelijk maakt dat toeslagrechten (uitsluitend) vanwege niet-uitbetaling gedurende twee opeenvolgende jaren - indien sprake is van de in de leden 1 en 2 van dat artikel bedoelde situaties - worden toegewezen aan de nationale reserve; ook de regelgever is er dus van uitgegaan dat dergelijke niet-uitbetaalde rechten niets reeds op grond van artikel 42 van Verordening (EG) nr. 73/2009 in samenhang met artikel 15 van Verordening (EG) nr. 1120/2009 als ongebruikt aan de nationale reserve vervallen. Het enkele feit dat appellants toeslagrecht in 2010 niet is uitbetaald, kan dus niet de conclusie dragen dat dit recht voor dat jaar als ongebruikt moet gelden.
5.5 Het College ziet komt dan ook tot de conclusie dat het toeslagrecht in kwestie niet is vervallen, nu er geen sprake is van een ongebruikt toeslagrecht gedurende twee opvolgende jaren.
5.6 Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het beroep van appellant gegrond is.
Het College ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zelf in de zaak te voorzien door het primaire besluit van 3 maart 2011 te herroepen.
5.7 Het College acht termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling. Op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht worden de reiskosten van appellant vastgesteld op €80,- (NS retour 2e klas). De verletkosten worden vastgesteld op €100,-.
6. De beslissing
Het College:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het besluit van 3 maart 2011;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van appellant tot een bedrag van €180,-.
- bepaalt dat verweerder appellant het door hem betaalde griffierecht van €152,- vergoedt.
Aldus gewezen door mr. C.J. Waterbolk, in tegenwoordigheid van mr. J. van Santvoort als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 29 november 2012.
w.g. C.J. Waterbolk de griffier is verhinderd
deze uitspraak te ondertekenen