5. De beoordeling van het geschil
5.1 In geschil is of verweerder terecht heeft bepaald dat het resterende toeslagrecht van appellant met nummer 101.116.175 per 12 juni 2010 is vervallen wegens niet benutting van dat toeslagrecht in een aaneengesloten periode van twee jaar, namelijk in 2009 en 2010.
5.2 Het College overweegt dat voor de vraag of toeslagrechten als ongebruikt mogen worden beschouwd doorslaggevend is of er voor de betrokken toeslagrechten gedurende de in artikel 42 van Verordening (EG) nr. 73/2009 bedoelde periode van twee opvolgende jaren geen betaling is verleend, dan wel of voor die toeslagrechten voor die periode geen aanvraag is ingediend gepaard gaande met een geconstateerde oppervlakte.
5.3 Niet in geschil is dat het toeslagrecht in kwestie in 2009 ongebruikt (niet geactiveerd) is. Dat blijkt ook uit het besluit van 26 november 2009 waarbij de bedrijfstoeslag voor 2009 is vastgesteld. Voor het jaar 2010 geldt dat appellant in de Gecombineerde opgave een aanvraag voor uitbetaling van toeslagrechten heeft ingediend. Daarbij heeft appellant een perceel van 1.06 ha. opgegeven met de kennelijke bedoeling om het (overgebleven) toeslagrecht te laten uitbetalen. Volgens de “beslissing vaststelling bedrijfstoeslag” van 22 december 2010 bedraagt de geconstateerde oppervlakte 1.00 ha. De oppervlakte was daarmee voldoende voor uitbetaling van het (resterende) toeslagrecht. Nu de daarmee corresponderende waarde lager was dan € 500,- gaf dit toeslagrecht geen recht op betaling.
5.4 Artikel 15 van Verordening (EG) nr. 1120/2009 bepaalt echter uitdrukkelijk dat toeslagrechten waarvoor een aanvraag is ingediend en die gepaard gaan met een geconstateerde oppervlakte als gebruikt worden beschouwd. Het College is van oordeel dat de door appellant opgegeven oppervlakte - zoals ook uit verweerders besluit van
22 december 2010 blijkt - moet worden aangemerkt als "geconstateerde oppervlakte" in de zin van artikel 2 sub 23 van Verordening (EG) nr. 1122/2009, zodat het toeslagrecht voor 2010 niet als ongebruikt kan gelden. Dat de aanvraag over 2010 is afgewezen en het toeslagrecht niet is uitbetaald vanwege de krachtens artikel 28, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 73/2009 in samenhang met artikel 44 van de Regeling gestelde ondergrens van € 500,- doet er niet aan af dat de oppervlakte als subsidiabele hectare kwalificeert en als zodanig dus aan de voorschriften voor toekenning van steun voldoet, terwijl voorts vast staat dat deze oppervlakte gepaard is gegaan met een toeslagrecht, namelijk het thans vervallen verklaarde toeslagrecht. Verweerders opvatting dat niet-uitbetaling zonder meer betekent dat het betrokken toeslagrecht als ongebruikt moet gelden, zou aan artikel 15, eerste lid, tweede alinea, tweede zin van Verordening (EG) nr. 1120/2009 in wezen alle zin ontnemen. Die opvatting staat bovendien haaks op de door de regelgever apart in artikel 28, derde lid, van Verordening (EG) nr. 73/2009 gecreëerde voorziening, die het mogelijk maakt dat toeslagrechten (uitsluitend) vanwege niet-uitbetaling gedurende twee opeenvolgende jaren - indien sprake is van de in de leden 1 en 2 van dat artikel bedoelde situaties - worden toegewezen aan de nationale reserve; ook de regelgever is er dus van uitgegaan dat dergelijke niet-uitbetaalde rechten niets reeds op grond van artikel 42 van Verordening (EG) nr. 73/2009 in samenhang met artikel 15 van Verordening (EG) nr. 1120/2009 als ongebruikt aan de nationale reserve vervallen. Het enkele feit dat appellants toeslagrecht in 2010 niet is uitbetaald, kan dus niet de conclusie dragen dat dit recht voor dat jaar als ongebruikt moet gelden.
5.5 Het College ziet komt dan ook tot de conclusie dat het toeslagrecht in kwestie niet is vervallen, nu er geen sprake is van een ongebruikt toeslagrecht gedurende twee opvolgende jaren.
5.6 Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het beroep van appellant gegrond is.
Het College ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zelf in de zaak te voorzien door het primaire besluit van 3 maart 2011 te herroepen.
5.7 Het College acht termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling. Op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht worden de reiskosten van appellant vastgesteld op €80,- (NS retour 2e klas). De verletkosten worden vastgesteld op €100,-.