ECLI:NL:CBB:2012:BY6200

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
27 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10/871
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Correctie van S&O-verklaring en mededeling gerealiseerde uren in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft appellant, A, h.o.d.n. B, te C, beroep ingesteld tegen een besluit van de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, waarbij de bezwaren van appellant tegen een correctie van drie S&O-verklaringen zijn afgewezen. De procedure begon met een beroep dat op 17 augustus 2010 bij het College binnenkwam, tegen een besluit van 9 juli 2010. Dit besluit verklaarde de bezwaren van appellant tegen een eerdere correctie van S&O-verklaringen ongegrond. De correctie was gebaseerd op het aantal gerealiseerde S&O-uren dat appellant had doorgegeven, wat lager was dan het aantal uren dat in de S&O-verklaringen was opgenomen.

De feiten van de zaak tonen aan dat appellant in 2009 drie S&O-verklaringen had ontvangen, maar dat het aantal gerealiseerde uren in verschillende periodes niet overeenkwam met de toegekende uren. Appellant had 1.400 S&O-uren aangevraagd, maar had in werkelijkheid minder uren gerealiseerd. De Minister had op basis van de mededeling van appellant een correctie-S&O-verklaring afgegeven, waarbij het aantal S&O-uren werd gecorrigeerd. Appellant stelde dat hij niet goed was voorgelicht over de regels omtrent het schuiven van uren tussen verschillende periodes.

Het College oordeelde dat de correctie van de S&O-verklaringen op goede gronden was gehandhaafd. De wetgeving vereist dat de S&O-inhoudingsplichtige een mededeling doet als het aantal gerealiseerde uren minder is dan 90% van het aantal in de S&O-verklaring opgenomen uren. Het College concludeerde dat appellant niet kon worden afgerekend op het totaal aantal aangevraagde uren, omdat de gerealiseerde uren per aanvraagperiode niet overeenkwamen met de toegekende uren. Het beroep van appellant werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
AWB 10/871 27 november 2012
27000 Wet vermindering afdracht loonbelasting
en premie volksverzekeringen
Uitspraak in de zaak van:
A, h.o.d.n. B, te C, appellant,
tegen
de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, verweerder,
gemachtigden: mr. H. Vissinga en mr. C.H.J. Lam-Tjabbes, werkzaam bij Agentschap NL (voorheen: SenterNovem).
1. De procedure
Appellant heeft bij brief van 4 augustus 2010, bij het College binnengekomen op 17 augustus 2010, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 9 juli 2010.
Bij dit besluit heeft verweerder de bezwaren van appellant tegen het besluit van 27 april 2010 waarbij drie S&O-verklaringen als bedoeld in de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen zijn gecorrigeerd, ongegrond verklaard.
Bij brief van 6 oktober 2010 heeft verweerder een verweerschrift ingediend en op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd.
Op 11 september 2012 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij appellant in persoon en verweerder bij gemachtigden zijn verschenen. Voor appellant is voorts D verschenen. Aan de zijde van verweerder is verder mr. M. Reuvekamp verschenen.
2. De grondslag van het geschil
2.1 De Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen (hierna: Wva) bepaalde ten tijde en voor zover hier van belang:
"Artikel 21
1. De S&O-afdrachtvermindering is met betrekking tot een aangiftetijdvak van toepassing indien de S&O-inhoudingsplichtige beschikt over een ten name van hem afgegeven S&O-verklaring die betrekking heeft op een periode waarin het aangiftetijdvak eindigt. Het totaal van de S&O-afdrachtvermindering beloopt het bij die S&O-verklaring ter zake vastgestelde bedrag.
2. Per aangiftetijdvak wordt maximaal een evenredig deel van het bij de S&O-verklaring vastgestelde bedrag aan S&O-afdrachtvermindering in aanmerking genomen. De evenredigheid is gerelateerd aan het aantal aangiftetijdvakken die vanaf het desbetreffende aangiftetijdvak nog eindigen in de periode waarop de S&O-verklaring betrekking heeft.
3. Ingeval na afloop van de periode waarop de S&O-verklaring betrekking heeft een nog niet verrekend bedrag aan S&O-afdrachtvermindering resteert, en er in een aangiftetijdvak dat is geëindigd in de periode waarop de S&O-verklaring betrekking heeft nog ruimte voor afdrachtvermindering is, wordt het niet verrekende bedrag daar zoveel mogelijk mee verrekend. Voorzover toepassing van de eerste volzin tot gevolg heeft dat een nog niet verrekend bedrag met een reeds verstreken aangiftetijdvak wordt verrekend, wordt de aangifte over dat reeds verstreken tijdvak voor de toepassing van artikel 28a van de Wet op de loonbelasting 1964 aangemerkt als een onjuiste of onvolledige aangifte.
(...)
Artikel 24
1. De S&O-inhoudingsplichtige aan wie een S&O-verklaring is afgegeven, houdt over de periode vermeld in de verklaring een overeenkomstig bij ministeriële regeling van Onze Minister van Economische Zaken vast te stellen regels ingerichte administratie bij omtrent de aard, de inhoud, de omvang en de voortgang van het werk dat in de verklaring is aangemerkt als speur- en ontwikkelingswerk.
2. De S&O-inhoudingsplichtige aan wie een S&O-verklaring is afgegeven doet van het aantal uren dat zijn werknemers hebben besteed aan het speur- en ontwikkelingswerk in de periode waarop de verklaring betrekking heeft, mededeling aan Onze Minister van Economische Zaken indien:
a. het aantal bestede uren minder is dan 90% van het in de S&O-verklaring opgenomen aantal, of
b. het product van het aantal bestede uren en het gemiddelde uurloon waarvan de S&O-verklaring uitgaat tenminste een bedrag van € 10 000 maal het aantal kalendermaanden waarop de S&O-verklaring betrekking heeft, lager is dan het product bedoeld in artikel 23, derde lid.
3. De S&O-inhoudingsplichtige doet de mededeling, bedoeld in het tweede lid, gezamenlijk voor alle op een kalenderjaar betrekking hebbende S&O-verklaringen binnen drie kalendermaanden na afloop van het kalenderjaar waarop de in dat lid bedoelde S&O-verklaringen betrekking hebben of, indien dat later is, binnen drie kalendermaanden na de afgifte van de laatste S&O-verklaring die betrekking heeft op dat kalenderjaar.
(...)
Artikel 25
1. Onze Minister van Economische Zaken geeft aan de S&O-inhoudingsplichtige die de in artikel 24, tweede lid, bedoelde mededeling deed, een correctie-S&O-verklaring af voor alle op het kalenderjaar betrekking hebbende S&O-verklaringen gezamenlijk, waarbij hij het bedrag van de correctie-S&O-verklaring, gespecificeerd per S&O-verklaring, vaststelt op basis van het volgens de mededeling niet gerealiseerde aantal uren.
(...)"
De Memorie van Toelichting bij de wijziging van artikel 24 per 1 januari 2008 (Wijzigingen van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Overige fiscale maatregelen 2008), TK 2007-2008, 31 206, nr. 3, p. 32) vermeldt:
"Artikel III, onderdeel E (artikel 24 Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen)
De wijziging in artikel 24, derde lid, van de WVA, bepaalt dat de (correctie)-mededeling uiterlijk drie kalendermaanden na het einde van het kalenderjaar waarop één of meer S&O-verklaringen betrekking hebben, dient te worden gedaan, of indien dat later is, binnen drie kalendermaanden na de afgifte van de laatste S&O-verklaring die betrekking heeft op dat kalenderjaar. Aldus kan een S&O-inhoudingsplichtige, ook als hij over meerdere S&O-verklaringen beschikt die betrekking hebben op hetzelfde kalenderjaar, volstaan met één (correctie-)mededeling per kalenderjaar bij overschrijding van de in artikel 24, tweede lid, onderdelen a en b, WVA, bedoelde marge. In de huidige situatie dient de mededeling te worden gedaan binnen drie kalendermaanden na afloop van elke periode waarop de S&O-verklaring betrekking heeft (of binnen drie maanden na afgifte S&O-verklaring indien dat later is). Per kalenderjaar kunnen maximaal drie S&O-verklaringen worden afgegeven. Door deze wijziging wordt het maximale aantal (correctie)mededelingen van drie per kalenderjaar dus teruggebracht naar maximaal één.
De tweede volzin van het huidige derde lid van artikel 24 WVA, die bepaalt dat de S&O-inhoudingsplichtige bij de mededeling de in de periode waarop de S&O-verklaring betrekking heeft gerealiseerde aantal S&Ouren vermeldt, kan vervallen. Hiermee is geen inhoudelijke wijziging beoogd. Een opgave van de gerealiseerde uren per periode waarop de S&O-verklaring, waarvoor mededeling moet worden gedaan, betrekking heeft, is nog steeds vereist. Dit vereiste is echter reeds opgenomen in de aanhef van het tweede lid.
(...)"
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Bij besluit van 14 januari 2009 heeft verweerder aan appellant voor vier projecten een S&O-verklaring voor de periode januari tot en met april 2009 verstrekt ten bedrage van € 12.180,--, gebaseerd op 1.000 S&O-uren. In dit besluit is tevens opgenomen dat appellant binnen een S&O-verklaring met de S&O-uren mag schuiven tussen de toegekende projecten, in die zin dat wanneer aan een project minder tijd wordt besteed, de resterende uren van dat project mogen worden overgeheveld naar één of meer andere binnen dezelfde S&O-verklaring goedgekeurde S&O-projecten die meer uren vragen.
- Bij besluit van 30 juni 2009 heeft verweerder aan appellant voor twee projecten een S&O-verklaring voor de periode mei tot en met augustus 2009 verstrekt, ten bedrage van € 1.450,--, gebaseerd op 100 S&O-uren. Ook in dit besluit is opgenomen dat appellant binnen de S&O-verklaring met de S&O-uren mag schuiven tussen de toegekende projecten.
- Bij besluit van 2 september 2009 heeft verweerder aan appellant voor twee projecten een S&O-verklaring voor de periode september tot en met december 2009 verstrekt, ten bedrage van € 4.350,--, gebaseerd op 300 S&O-uren. In dit besluit is eveneens opgenomen dat appellant binnen een S&O-verklaring met de S&O-uren mag schuiven tussen de toegekende projecten.
- Op 31 maart 2010 heeft verweerder van appellant een "Mededeling aantal gerealiseerde S&O-uren" ontvangen. In de periode januari tot en met april 2009 heeft appellant 592 uur gerealiseerd, in de periode mei tot en met augustus 2009 heeft appellant 768 uur gerealiseerd en in de periode september tot en met december 2009 heeft appellant 70 uur gerealiseerd.
- Bij besluit van 27 april 2010 heeft verweerder een correctie-S&O-verklaring afgegeven voor het kalenderjaar 2009 ten bedrage van € 9.251,--, gebaseerd op een correctie van het aantal S&O-uren.
- Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 2 juni 2010 bezwaar gemaakt.
- Op 22 juni 2010 heeft een telefonische hoorzitting plaatsgevonden.
- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit
Bij het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren van appellant tegen de correctie-S&O-verklaring voor het kalenderjaar 2009 ongegrond verklaard. Verweerder heeft daartoe, samengevat weergegeven, het volgende overwogen. In het kalenderjaar 2009 heeft appellant drie beschikkingen met bijbehorende S&O-verklaringen ontvangen, voor respectievelijk 1.000, 100 en 300 uur, oftewel 1.400 uur in totaal. In de periode mei tot en met augustus 2009 zijn in plaats van de 100 toegekende S&O-uur 768 S&O-uur gemaakt. Appellant verkeerde in de veronderstelling dat de toegekende uren, indien die niet volledig waren benut, naar een opvolgende periode mochten worden doorgeschoven. Echter, een S&O-verklaring wordt per aanvraagperiode afgegeven, waarbij tevens het maximale aantal S&O-uren binnen deze periode in de S&O-verklaring wordt vermeld. Het schuiven van S&O-uren van de ene naar de andere periode is, ook als het om dezelfde projecten gaat, gelet op de systematiek van de Wva niet toegestaan. In de S&O-verklaring is dit expliciet vermeld. Artikel 21, derde lid, Wva ziet op de verrekening binnen dezelfde aanvraagperiode en dus niet op basis van hetzelfde kalenderjaar.
Verweerder is van mening dat appellant niet pas achteraf over de correcte verrekening is geïnformeerd. Het is in de opvatting van verweerder de verantwoordelijkheid van appellant om zich voorafgaand aan het indienen van een aanvraag te verdiepen in de eisen en voorwaarden van de Wva.
4. Het standpunt van appellant
Appellant heeft tegen de bestreden beslissing, samengevat weergegeven, het volgende naar voren gebracht. Appellant heeft een correcte mededeling omtrent de uren in 2009 gedaan welke verweerder heeft geleid tot een correctiebeschikking ten bedrage van € 9.451,--. Appellant, noch zijn tussenpersoon, is volledig voorgelicht. Tijdens een workshop van verweerder op 14 september 2009 is appellant er niet op geattendeerd dat uren niet kunnen worden doorgeschoven naar een volgende aanvraagperiode binnen hetzelfde kalenderjaar.
Appellant stelt dat hij op het totaal van 1400 S&O-uren voor 2009, zoals door hem aangevraagd en verrekend, dient afgerekend te worden, zodat de correctie-S&O-verklaring voor het kalenderjaar 2009 teruggebracht moet worden tot € 0,--.
5. De beoordeling van het geschil
5.1 Het geschil ziet op de vraag of verweerder zijn besluit tot correctie van de S&O-verklaringen over het kalenderjaar 2009 op goede gronden heeft gehandhaafd.
5.2 Ingevolge artikel 24, tweede lid, Wva is de S&O-inhoudingsplichtige aan wie een S&O-verklaring is afgegeven verplicht een mededeling aan verweerder te doen indien het aantal bestede uren in de periode waarop de S&O-verklaring betrekking heeft minder is dan 90% van het in die S&O-verklaring opgenomen aantal uren. Ingevolge artikel 25, tweede lid, Wva heeft verweerder, indien de S&O-inhoudingsplichtige een dergelijke mededeling doet de bevoegdheid om de S&O-verklaring te corrigeren. Uit de Memorie van Toelichting bij de wijziging van artikel 24 Wva per 1 januari 2008, zoals weergegeven in rubriek 2.1 van deze uitspraak, blijkt dat per periode waarop de S&O-verklaring betrekking heeft een mededeling van het gerealiseerde aantal uren vereist is.
Vaststaat dat appellant aan verweerder op 31 maart 2010 een mededeling over het aantal gerealiseerde S&O-uren in 2009 heeft gedaan. Appellant heeft gemeld dat hij in de periode januari tot en met april 592 uur heeft gerealiseerd, in de periode mei tot en met augustus 768 uur en in de periode september tot en met december 70 uur. Verweerder heeft op basis van die mededeling over 2009 een correctie-S&O-verklaring afgegeven, waarbij de S&O-afdrachtvermindering is gecorrigeerd tot € 11.049. Dit is gebaseerd op 592 gerealiseerde S&O-uren in de periode januari tot en met april, 100 gerealiseerde S&O-uren in de periode mei tot en met augustus en 70 gerealiseerde S&O-uren in de periode september tot en met december. Het College stelt vast dat deze correctie-S&O-verklaring conform de Wva is.
5.3 Voor zover appellant stelt dat hij dient te worden afgerekend op de 1400 door hem aangevraagde S&O-uren die hij wel in het kalenderjaar 2009 heeft gemaakt, overweegt het College dat dit niet kan leiden tot het oordeel dat verweerder geen correctie-S&O-verklaring had mogen afgeven. Immers, het aantal gerealiseerde S&O-uren, in elk van de hiervoor genoemde aanvraagperiodes, stemt niet overeen met het aantal toegekende S&O- uren voor de betreffende aanvraagperiode, hetgeen ingevolge artikel 21 Wva is vereist. Deze beroepsgrond slaagt niet.
5.4 Ook het betoog van appellant dat hij onvoldoende is voorgelicht over het niet mogen schuiven met uren tussen verschillende periodes, faalt. Van appellant mag verwacht worden dat hij zich op de hoogte stelt van de relevante regelgeving. Appellant is in de onderscheiden S&O-verklaringen expliciet gewezen op de mogelijkheid om met uren te schuiven tussen projecten binnen één aanvraagperiode. Deze grond slaagt evenmin.
5.5 Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
6. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. J.L.W. Aerts, mr. E.R. Eggeraat en mr. J.A.M. van den Berk, in tegenwoordigheid van mr. F.E. Mulder als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 27 november 2012.
w.g. J.L.W. Aerts w.g. F.E. Mulder