ECLI:NL:CBB:2012:BY5584

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
29 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 11/300
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van de goedkeuring van varkensoormerken en de registratie van leveranciers in het kader van de Regeling identificatie en registratie van dieren

In deze zaak, behandeld door het College van Beroep voor het bedrijfsleven, hebben appellanten A N.V. en C B.V. beroep ingesteld tegen een besluit van de Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie. Dit besluit, genomen op 23 februari 2011, verklaarde het bezwaar van appellanten tegen de goedkeuring van een drietal sets varkensoormerken door E B.V. ongegrond. De goedkeuring was verleend op basis van de Regeling identificatie en registratie van dieren 2003, die eisen stelt aan de merken waarmee varkens worden geïdentificeerd.

De procedure begon met een beroepschrift van appellanten op 1 april 2011, na een eerdere goedkeuring van E voor de levering van varkensoormerken. Appellanten voerden aan dat E onbetrouwbaar was en dat de goedkeuring van de varkensoormerken niet in stand kon blijven. Tijdens de zitting op 19 juni 2012 werd het standpunt van beide partijen besproken. Appellanten stelden dat de eerdere gedragingen van E, waaronder het verstrekken van onjuiste informatie, niet in de belangenafweging waren meegenomen door verweerder.

Het College oordeelde dat de Regeling geen grondslag biedt om goedkeuring te weigeren op basis van de betrouwbaarheid van E, en dat de goedkeuring van de varkensoormerken voldeed aan de gestelde eisen. Het beroep van appellanten werd ongegrond verklaard, en het College concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan op 29 november 2012.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
AWB 11/300 29 november 2012
11224 Gezondheids- en welzijnswet voor dieren
Regeling identificatie en registratie van dieren
Uitspraak in de zaak van:
A N.V., te B, appellante,
C B.V., te B, appellante,
gemachtigde: mr. N.J.M. Beelaerts van Blokland, advocaat te ‘s-Gravenhage,
tegen
de Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, verweerder,
gemachtigde: mr. R. Kuipers, werkzaam bij verweerder.
waaraan voorts als partij deelneemt:
E B.V., te F, (hierna: E)
gemachtigde: mr. E. Caspers, advocaat te ‘s-Gravenhage.
1. De procedure
Appellanten hebben bij brief van 1 april 2011 beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 23 februari 2011. Het beroepschrift is op 1 april 2011 ingekomen bij de rechtbank 's-Gravenhage, waarna de rechtbank het beroepschrift ter behandeling heeft doorgezonden naar het College.
Bij het besluit van 23 februari 2011 heeft verweerder het bezwaar van appellanten tegen zijn besluit van 30 november 2009, waarbij de aanvraag van E voor het goedkeuren van een drietal sets varkensoormerken is ingewilligd, ongegrond verklaard.
Bij brief van 25 mei 2011 hebben appellanten de gronden van het beroep aangevuld.
Bij brief van 25 juli 2011 heeft verweerder een verweerschrift ingediend en de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd.
Bij brief van 10 oktober 2011 heeft E bericht dat zij als partij aan het geding wenst deel te nemen.
Op 19 juni 2012 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad. Aldaar zijn partijen vertegenwoordigd door hun gemachtigden.
2. De grondslag van het geschil
2.1 De Regeling identificatie en registratie van dieren 2003 (Stcrt. 2002, 248, nadien gewijzigd; hierna: Regeling), luidde ten tijde en voor zover hier van belang, als volgt:
“ Par. 3. Merken
Artikel 8
(…)
2. Het merk waarmee varkens worden geïdentificeerd, is het door de minister toegelaten oormerk, bedoeld in artikel 12k, dat voldoet aan de eisen van artikel 12l, tweede lid.
(…)
4. Het merk waarmee slachtvarkens worden gemerkt, is het door de minister toegelaten slachtmerk als bedoeld in artikel 12k, dat voldoet aan de eisen van artikel 12l, tweede lid.
(…)
Artikel 9
1. De merken worden uitsluitend op bestelling aan de houder verstrekt door de minister of door een leverancier die door de minister als leverancier van merken en slachtmerken is geregistreerd.
(…)
3. De leverancier, bedoeld in het eerste lid, voldoet aan de volgende eisen:
a. de leverancier houdt een inzichtelijke administratie bij, (…)
(…)
c. de leverancier levert aan een houder geen merken en slachtmerken voor varkens die niet zijn voorzien van het UBN van het betrokken bedrijf, en
(…).
Par. 3.3. Merken van varkens
Artikel 12k
1. De eisen, bedoeld in artikel 8, tweede en vierde lid, zijn:
a. het model van het merk of slachtmerk alsmede de wijzigingen daarvan zijn goedgekeurd door de minister;
b. het merk of slachtmerk is afkomstig van een door de minister geregistreerde leverancier.
Artikel 12l
1. De aanvraag tot goedkeuring van een model van het merk of slachtmerk, en de wijzigingen daarvan, bedoeld in artikel 12k, onderdeel a, geschiedt schriftelijk en wordt ingediend bij Dienst Regelingen van het ministerie. De aanvraag gaat vergezeld van het model van het merk of slachtmerk waarvoor goedkeuring wordt aangevraagd.
2. Een model van het merk of slachtmerk en de wijzigingen daarvan, worden door de minister goedgekeurd indien:
(…).
Artikel 12n
1. Ingeval een model van een merk of slachtmerk door de minister is goedgekeurd, wordt de leverancier van dat merk of slachtmerk geregistreerd door de minister, voor zover de leverancier niet reeds geregistreerd is.
2. De minister haalt de registratie, bedoeld in het eerste lid, door, indien:
a. de leverancier aan een houder van varkens een merk of slachtmerk heeft geleverd waarvan het model niet overeenkomstig de eisen van artikel 12l is goedgekeurd door de minister;
b. de leverancier niet voldoet aan artikel 9, derde lid, onderdelen a en c.
3. De doorhaling van de registratie, bedoeld in het tweede lid, wordt ongedaan gemaakt, indien de desbetreffende leverancier ten genoegen van de minister heeft aangetoond dat hij overeenkomstig de bepalingen van deze regeling zal handelen.”
In artikel 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) is het volgende bepaald:
“1. Het bestuursorgaan weegt de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen af, voor zover niet uit een wettelijk voorschrift of uit de aard van de uit te oefenen bevoegdheid een beperking voortvloeit.
2. De voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van een besluit mogen niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.”
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Bij primair besluit van 30 november 2009 is de aanvraag van E voor het goedkeuren van een drietal sets varkensoormerken door verweerder ingewilligd. Daarbij is tevens aan E medegedeeld dat zij al geregistreerd staat als leverancier van varkensoormerken, zodat nieuwe registratie niet nodig is.
- Bij brief van 5 februari 2010 hebben appellanten hiertegen bezwaar gemaakt.
- Bij brieven van 10 maart 2010 en 18 mei 2010 hebben appellanten het bezwaarschrift aangevuld.
- Op 6 januari 2011 heeft een hoorzitting plaatsgevonden.
- Bij brief van 20 januari 2011 heeft verweerder aan appellanten aanvullende informatie verstrekt.
- Bij brief van 10 februari 2011 hebben appellanten hierop gereageerd.
- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
3. Het standpunt van verweerder
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van appellanten tegen de aan E verleende goedkeuring voor een drietal varkensoormerken van het type MS Tag 1109, ongegrond verklaard. Het standpunt van verweerder berust blijkens het bestreden besluit en het verweerschrift op de volgende overwegingen.
In de Regeling is bepaald aan welke eisen een model van een merk moet voldoen om te kunnen worden toegelaten. Deze eisen hebben onder meer betrekking op technische aspecten, diervriendelijkheid, duurzaamheid en afleesbaarheid. Daarnaast hanteert verweerder als algemeen (intern) beleid om leveranciers van goedgekeurde merken te registeren als leverancier. Voor de leveranciers van runder-, geiten- en schapenmerken was dit beleid ten tijde van het primaire besluit al in de Regeling vastgelegd (artikelen 12c en 12h van de Regeling). Deze artikelen bevatten tevens de bevoegdheid voor verweerder om de registratie door te halen indien de leverancier de aan registratie gestelde eisen niet naleeft, alsmede de bevoegdheid om een dergelijke doorhaling ongedaan te maken indien weer aan de eisen wordt voldaan. Nadien is door wijziging van de Regeling een vergelijkbaar artikel opgenomen voor de registratie van leveranciers van varkensmerken (artikel 12n van de in 2011 geldende Regeling).
Naar de mening van verweerder biedt de Regeling geen mogelijkheden om - zoals appellanten voorstaan - een leverancier, vanwege het in een eerder stadium verschaffen van onjuiste informatie en het hieruit beweerdelijk voortvloeiende gemis aan betrouwbaarheid, van goedkeuring/registratie uit te sluiten. Volgens verweerder zou dit inhouden dat een leverancier na een onjuiste handelswijze geen tweede kans zou kunnen krijgen om wederom als leverancier te worden toegelaten wanneer alsnog aan de voorwaarden wordt voldaan. Voorts zou dit in strijd zijn met de ten tijde van het bestreden besluit in de Regeling opgenomen bevoegdheid om een doorhaling van een leverancier ongedaan te maken. Ook is volgens verweerder van belang dat doorhaling voor E grote gevolgen zal hebben, nu zij niet alleen leverancier is van de varkensoormerken waarvan de juistheid van de goedkeuring in deze procedure wordt bestreden, maar ook leverancier van andere varkensoormerken en van oormerken voor runderen.
4. Het standpunt van appellanten
Appellanten hebben, samengevat, het volgende aangevoerd.
Door verweerder in het verleden opzettelijk onjuist te informeren met als doel zichzelf te bevoordelen ten nadele van andere marktpartijen, heeft E bewezen een onbetrouwbare producent te zijn. Naar aanleiding hiervan heeft verweerder op 30 november 2009 een besluit genomen, waarbij de eerder aan E verleende toestemming voor de levering van varkensoormerken type MS Tag is ingetrokken. Op diezelfde datum heeft verweerder tevens een besluit genomen, waarbij aan E goedkeuring is verleend voor de levering van nieuwe varkensoormerken type MS Tag 1109. Het laatste besluit kan naar de mening van appellanten niet in stand blijven, nu geen behoorlijke belangenafweging heeft plaatsgevonden.
Het standpunt van verweerder dat de Regeling hem geen mogelijkheden biedt een leverancier – vanwege het in een eerder stadium verschaffen van onjuiste informatie – uit te sluiten van goedkeuring van varkensoormerken, moet volgens appellanten niet worden gevolgd. Gelet op de doelstelling van de Regeling, die ziet op het waarborgen van de voedselkwaliteit, moet op de deugdelijkheid van de oormerken kunnen worden afgegaan en moet de betrouwbaarheid van de producenten en leveranciers buiten kijf staan. Hoewel de Regeling zich niet specifiek richt op de verhoudingen tussen marktpartijen, is het tot stand komen van een gezonde markt, de gezonde werking en het behoud daarvan, wel degelijk van belang voor het verwezenlijken van de doelstellingen van de Regeling. Nu verweerder heeft nagelaten voornoemd handelen bij zijn belangenafweging te betrekken, is het bestreden besluit in strijd met artikel 3:4 Awb, te meer nu de belangen van gedupeerde concurrenten onvoldoende in het oog zijn gehouden. Uitkomst van de belangenafweging had tevens moeten zijn dat verweerder naast het onthouden van de gevraagde goedkeuring, was overgegaan tot het verwijderen van E van de lijst van leveranciers van varkensoormerken.
5. De beoordeling van het geschil
5.1 Het beroep ziet uitsluitend nog op de vraag of verweerder, gezien de eerdere gedragingen van E, goedkeuring had moeten weigeren ten aanzien van de varkensoormerken type MS Tag 1109 en in het verlengde daarvan ook de registratie van E als leverancier van varkens(oor)merken had moeten doorhalen. Het College overweegt hieromtrent als volgt.
5.2 Niet in geschil is dat de onderhavige varkensoormerken voldoen aan de daaraan in de Regeling gestelde eisen (ten tijde van het primaire besluit opgenomen in bijlage I onder A en B van de Regeling en sinds 2011 in artikel 12l, tweede lid, van de Regeling).
Evenmin is in geschil dat verweerder als algemeen beleid hanteert om alle leveranciers van door verweerder goedgekeurde merken, te registreren als leverancier. Voor de leveranciers van rundermerken en van geiten- en schapenmerken was dit beleid al vastgelegd in de artikelen 12c en 12h van de Regeling, zoals die gold voor het jaar 2009. Voor de registratie van de leveranciers van varkensmerken is in de gewijzigde Regeling een vergelijkbaar artikel opgenomen, te weten artikel 12n van de in 2011 geldende Regeling.
Naar het oordeel van het College biedt noch de in 2009 geldende Regeling noch de Regeling zoals die ten tijde van het nemen van het bestreden besluit in 2011 gold, een grondslag om vanwege het door E in een eerder stadium verstrekken van onjuiste informatie, goedkeuring te onthouden aan de onderhavige varkensoormerken. Gelet op het bepaalde in de artikelen 8, tweede lid en 12l, tweede lid, van de Regeling is de betrouwbaarheid van E in verband met de eerdere gedragingen geen criterium waaraan in het kader van het besluit tot goedkeuring van varkensoormerken kan worden getoetst. Dit geldt eveneens ten aanzien van de door appellanten verzochte doorhaling van de registratie van E als leverancier, gelet op het bepaalde in artikel 12n, juncto artikel 9, derde lid, van de Regeling, waarin is vastgelegd in welke gevallen verweerder overgaat tot doorhaling van de registratie dan wel het ongedaan maken daarvan. Tot een nadere belangenafweging waarin onder meer de verhouding tussen marktpartijen wordt betrokken, zoals door appellanten wordt voorgestaan, is verweerder bij gebreke van een wettelijke grondslag niet bevoegd. De beroepsgrond van appellante dat het bestreden besluit in strijd is met artikel 3:4 Awb, slaagt derhalve niet.
5.3 Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling ziet het College geen aanleiding.
6. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. M.M. Smorenburg, mr. J.A.M. van den Berk en mr. J.L. Verbeek, in tegenwoordigheid van mr. L.B.J. Leunissen als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 29 november 2012.
w.g. M.M. Smorenburg de griffier is verhinderd de
uitspraak te ondertekenen