2. De beoordeling van het geschil
2.1 Appellante is landbouwer en heeft voor het jaar 2010 uitbetaling van bedrijfstoeslag op grond van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006 aangevraagd. Bij besluit van 23 maart 2011 heeft verweerder appellante wegens het niet overeenkomstig de gebruiksvoorschriften gebruiken van gewasbeschermingsmiddelen een randvoorwaardenkorting van 5% opgelegd, toe te passen op alle aan appellante te verlenen of verleende rechtstreekse betalingen voor 2010, waaronder de bedrijfstoeslag 2010.
2.2 Het bestreden besluit in de zaak AWB 12/48 betreft de herberekening van appellantes netto bedrijfstoeslag 2010 met inachtneming van de randvoorwaardenkorting van 5%, als gevolg waarvan de bedrijfstoeslag verlaagd is vastgesteld.
Verweerder heeft vervolgens van appellante € 1153,15 teruggevorderd. Hierop heeft het bestreden besluit in de zaak AWB 12/47 betrekking.
2.3 Verweerder heeft aan de bestreden besluiten - samengevat - ten grondslag gelegd dat de randvoorwaardenkorting van 5% is opgelegd bij het besluit van 23 maart 2011. Appellante heeft tegen dit besluit niet tijdig een bezwaarschrift ingediend. Dit betekent dat het kortingsbesluit juridisch onaantastbaar is geworden. Verweerder heeft de korting toegepast op de bedrijfstoeslag 2010. Dit betekent echter niet dat appellante in dat kader alsnog tegen de korting bezwaar kan maken. Dat is uitdrukkelijk in het besluit van 23 maart 2011 aangegeven. De verplichting tot terugbetaling van € 1153,15 vloeit voort uit de opgelegde korting.
2.4 Appellante heeft aangevoerd dat zij na ontvangst van het besluit van 23 maart 2011 het bezwaar/opvragen controlerapport van 11 april 2011 heeft doorgemaild aan de NVWA (Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit). Hiervan heeft appellante een ontvangstbevestiging. Appellante bestrijdt dan ook dat tegen de opgelegde randvoorwaardenkorting geen bezwaar zou zijn gemaakt. Bij de herziene vaststelling bedrijfstoeslag 2010, waarin de randvoorwaardenkorting is opgevoerd, is hiertegen ten tweeden male bezwaar gemaakt.
Appellante plaatst vraagtekens bij de juistheid van de korting van 5%. In de uitspraak van het College van 25 mei 2011 (AWB 09/1253; www.rechtspraak.nl, LJN: BQ6436) wordt gesteld dat bij een niet herhaalde niet-naleving een korting van in de regel 3% dient te worden opgelegd. Appellante vraagt zich verder af of het controlerapport voldoet. Appellante vindt het ook vreemd dat zij niet is gehoord en acht de bestreden besluiten onvoldoende gemotiveerd.
2.5 Het College stelt vast dat de primaire besluiten - die bij de bestreden besluiten zijn gehandhaafd - strekken tot toepassing van een randvoorwaardenkorting van 5%. Zij bevatten over de grondslag en (procentuele) hoogte van die korting echter geen zelfstandige beslissing. Deze beslissing is immers vervat in het besluit van 23 maart 2011, waarin ook uitdrukkelijk staat vermeld dat appellante daartegen bezwaar moet maken als zij het er niet mee eens is. Los van de vraag wat het gevolg zou moeten zijn voor het onderhavige besluit, slaagt de stelling van appellante dat zij met haar e-mail aan de NVWA wel bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van 23 maart 2011 niet. In deze e-mail - die verweerder desgevraagd in beroep heeft overgelegd - staat immers enkel vermeld dat appellante "graag het rapport [wil] ontvangen waarin meer staat waarom wij volgens jullie niet alle randvoorwaarden voldoen". Er staat dus niet in - noch hoefde verweerder daaruit te begrijpen - dat appellante zich met het kortingsbesluit niet kan verenigen, terwijl - in ieder geval in dit beroep - gesteld noch gebleken is dat appellante op een andere manier wel tijdig bezwaar heeft gemaakt. Dat de NVWA pas net voor het verstrijken van de bezwarentermijn op appellantes e-mail heeft gereageerd maakt daarbij geen verschil.
2.6 Verweerder heeft deze e-mail niet al in de bezwaarfase heeft ingebracht, maar dat gegeven leidt niet tot het oordeel dat de bestreden besluiten onzorgvuldig zijn voorbereid. Verweerder mocht ervan uitgaan dat appellante bekend was met de inhoud van de door haarzelf verzonden e-mail. Gelet hierop alsmede gelet op de inhoud van deze e-mail kan niet gezegd worden verweerder ten onrechte met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht heeft afgezien van het horen van appellante.
2.7 Het beroep is ongegrond.
2.8 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.