ECLI:NL:CBB:2012:BY2539

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
30 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 12/925
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van bestuursdwang bij verwaarlozing van paarden

In deze zaak heeft verzoeker, A, beroep ingesteld tegen een besluit van de Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, waarbij bestuursdwang is toegepast op zijn bedrijf vanwege verwaarlozing van 50 paarden. De voorzieningenrechter heeft op 30 oktober 2012 uitspraak gedaan in het kader van een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoeker had bezwaar gemaakt tegen besluiten van 3 mei 2012, waarin hem een last onder bestuursdwang was opgelegd. De situatie op het bedrijf van verzoeker was ernstig, met paarden die niet over voldoende voedsel en water beschikten en in slechte conditie verkeerden. De toezichthouders en dierenartsen hebben op 24 april 2012 geconstateerd dat de paarden niet adequaat verzorgd werden, wat leidde tot de inbeslagname van 24 paarden met een zeer slechte conditie. Verzoeker heeft aangevoerd dat hij bezig was met het treffen van maatregelen, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat de situatie spoedeisend was en dat de genomen maatregelen gerechtvaardigd waren. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, omdat verzoeker niet kon waarborgen dat hij in de toekomst aan de opgelegde maatregelen zou voldoen. De kosten van de opvang van de paarden waren bovendien nog niet voldaan, wat de teruggave van de dieren verhinderde.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
Voorzieningenrechter
AWB 12/925 30 oktober 2012
11201 Gezondheids- en welzijnswet voor dieren
Bestuursdwang
Uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak van:
A, te B, verzoeker,
gemachtigde: mr. M.S. Yap, advocaat te Bergen op Zoom,
tegen
de Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, verweerder,
gemachtigde: mr. J. den Haan, werkzaam bij verweerders Dienst Regelingen.
1. De procedure
Verzoeker heeft bij brief van 7 september 2012 beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 8 augustus 2012.
Bij dit besluit heeft verweerder ongegrond verklaard de bezwaren van verzoeker tegen twee besluiten van 3 mei 2012, waarbij verweerder wegens overtredingen van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren een last onder bestuursdwang had opgelegd respectievelijk een beslissing van 24 april 2012 tot toepassing van spoedbestuursdwang op schrift had gesteld. Op basis van deze besluiten zijn de door verzoeker op zijn bedrijf gehouden paarden door verweerder meegevoerd en ondergebracht in een door hem hiertoe ingeschakelde opvang.
Bij brief van 7 september 2012 heeft verzoeker zich tot de voorzieningenrechter van het College gewend met het verzoek een voorlopige voorziening te treffen.
Bij brief van 14 september 2012 heeft verweerder op de zaak betrekking hebbende stukken en een reactie op het verzoekschrift ingediend.
Bij brief van 24 september 2012 heeft verzoeker nadere stukken ingediend.
Bij brief van 2 oktober 2012 heeft verweerder nadere stukken ingediend.
Het verzoek is behandeld ter zitting op 10 oktober 2012. Verzoeker is daar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en vergezeld door zijn echtgenote en zoon. Verweerder is verschenen bij genoemde gemachtigde. Namens verweerder zijn tevens verschenen J. Kempes (werkzaam bij verweerders Dienst Regelingen), drs. A.J. van Doorn (werkzaam als toezichthoudend dierenarts bij de Nederlandse Voedsel en Waren Autoriteit (hierna: NVWA)), drs. J.M.M.G. van Dijk (werkzaam als dierenarts in de opvang waar de paarden van verzoeker zijn ondergebracht), A. Barhorst en H.G.J. Postema (beiden werkzaam als toezichthouder bij de NVWA).
2. De grondslag van het geschil
2.1 In de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (hierna: Gwd) is onder meer het volgende bepaald:
“Artikel 36
1. Het is verboden om zonder redelijk doel of met overschrijding van hetgeen ter bereiking van zodanig doel toelaatbaar is, bij een dier pijn of letsel te veroorzaken dan wel de gezondheid of het welzijn van een dier te benadelen.
(….)
3. Een ieder is verplicht hulpbehoevende dieren de nodige zorg te verlenen.
Artikel 37
Het is de houder van een dier verboden aan een dier de nodige verzorging te onthouden.
(…)
Artikel 106
Onze Minister is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang ter handhaving van de bij of krachtens deze wet gestelde verplichtingen.”
In de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) is onder meer het volgende bepaald:
“ Artikel 5:21
Onder last onder bestuursdwang wordt verstaan: de herstelsanctie, inhoudende:
a. een last tot geheel of gedeeltelijk herstel van de overtreding, en
b. de bevoegdheid van het bestuursorgaan om de last door feitelijk handelen ten uitvoer te leggen, indien de last niet of niet tijdig wordt uitgevoerd.
(…)
Artikel 5:24
1. De last onder bestuursdwang omschrijft de te nemen herstelmaatregelen.
2. De last onder bestuursdwang vermeldt de termijn waarbinnen zij moet worden uitgevoerd.
3. De last onder bestuursdwang wordt bekendgemaakt aan de overtreder, aan de rechthebbenden op het gebruik van de zaak waarop de last betrekking heeft en aan de aanvrager.
Artikel 5:25
1. De toepassing van bestuursdwang geschiedt op kosten van de overtreder, tenzij deze kosten redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen.
(...)
Artikel 5:29
1. Voor zover de toepassing van bestuursdwang dit vergt, kan het bestuursorgaan zaken meevoeren en opslaan.
2. Het bestuursorgaan doet van het meevoeren en opslaan proces-verbaal opmaken. Een afschrift van het proces-verbaal wordt verstrekt aan degene die de zaken onder zijn beheer had.
3. Het bestuursorgaan draagt zorg voor de bewaring van de opgeslagen zaken en geeft deze zaken terug aan de rechthebbende.
4. Het bestuursorgaan kan de teruggave opschorten totdat de ingevolge artikel 5:25 verschuldigde kosten zijn voldaan.
(...)
Artikel 5:31
1. Een bestuursorgaan dat bevoegd is om een last onder bestuursdwang op te leggen, kan in spoedeisende gevallen besluiten dat bestuursdwang zal worden toegepast zonder voorafgaande last. Artikel 5:24, eerste en derde lid, is op dit besluit van overeenkomstige toepassing.
2. Indien de situatie zo spoedeisend is, dat een besluit niet kan worden afgewacht, kan terstond bestuursdwang worden toegepast, maar wordt zo spoedig mogelijk nadien alsnog een besluit als bedoeld in het eerste lid bekend gemaakt.”
2.2 Bij de beoordeling van het verzoek gaat de voorzieningenrechter uit van de volgende feiten en omstandigheden.
- Op 24 april 2012 is door Barhorst en Postema, in gezelschap van toezichthoudend dierenarts Van Doorn, een controleonderzoek ingesteld op het bedrijf van verzoeker. De bevindingen daarvan zijn neergelegd in een Toezichtrapport GWWD van 9 mei 2012 en in een diergeneeskundige verklaring van 24 april 2012. Geconstateerd is onder meer – samengevat – dat de 50 aangetroffen paarden niet over een toereikende hoeveelheid voer en drinkwater konden beschikken dat op adequate wijze wordt aangeboden. Het aangetroffen hooi was matig van kwaliteit en ook niet voldoende voor de hoeveelheid aanwezige paarden. Ander ruwvoer dan dit hooi was niet aanwezig, en een voorraad evenmin. In de weiden was geen enkele aanwijzing te vinden dat de daarin gehuisveste paarden werden bijgevoerd. Het merendeel van de paarden verkeerde in een matige tot zeer slechte conditie. De voedingstoestand van 24 van de 50 paarden was zeer slecht (conditiescore 1-1.5). Veel paarden hadden vuile, onverzorgde (soms extreem lange of misvormde) hoeven, waardoor bekapping dringend nodig was. Veel dieren beschikten, vanwege een laag mest en urine op de bodem van de stallen, niet over een schone en droge ligplaats en hadden een doffe, smerige, aangekoekte vacht. Ook is geconstateerd dat er scherpe uitstekende delen (splinters) en obstakels aanwezig waren in de verblijven, waaraan de paarden zich konden bezeren en die moesten worden verwijderd. Geen van de paarden was onderzocht door een dierenarts of behandeld voor verwondingen en er had ook geen onderzoek plaats gevonden naar mogelijke wormen of parasieten. Het op locatie oplossen van de situatie waarin de dieren met de slechtste conditie zich bevinden, was gezien de ernst en de omvang daarvan geen optie.
- Op dezelfde dag zijn de paarden met een conditiescore lager dan 1.5 (in totaal 24 en een veulen) met toepassing van spoedbestuursdwang door verweerder in bewaring genomen. Bij besluit van 3 mei 2012 is deze beslissing op schrift gesteld.
- Bij besluit van 3 mei 2012 heeft verweerder ten aanzien van de 26 achtergebleven paarden verzoeker een last onder bestuursdwang opgelegd en hem gelast vóór 7 mei 2012 de volgende maatregelen te treffen:
1. U dient zorg te dragen dat alle dieren, inclusief de paarden welke buiten in de wei worden gehouden, te allen tijde over een schone en droge ligplaats kunnen beschikken. Hiertoe dient u onder andere alle hokken waarin paarden worden gehuisvest zodanig in te strooien dat de hierin gehuisveste paarden over een droge en comfortabele ligplaats kunnen beschikken.
2. U dient zorg te dragen dat uw dieren te allen tijde over een toereikende hoeveelheid gezond en voor de soort en leeftijd geschikt voeder kunnen beschikken zodat ze in goede gezondheid blijven en aan hun voedingsbehoefte wordt voldaan. Dit voer moet te allen tijde goed toegankelijk zijn voor de dieren.
3. U dient zorg te dragen dat uw dieren te allen tijde over vers en schoon drinkwater kunnen beschikken. Dit water moet te allen tijde goed toegankelijk zijn voor de dieren.
4. U dient in samenwerking met de praktiserend dierenarts een bedrijfsbehandelplan (bv door middel van mestbemonstering, ontwormingsschema’s enz) op te zetten. Dit behandelplan moet ertoe leiden dat de paarden die nu in een minder goede conditie zijn in een goede conditie komen en de nu gezonde paarden in een goede conditie blijven. Dit bedrijfsbehandelplan dient u ook volgens afspraak uit te (laten) voeren. Deze werkwijze dient u, indien nodig, ook in de toekomst te handhaven. De gegevens van dit behandelplan dient u te bewaren in het register medische zorg.
5. U dient er voor zorg te dragen dat de behuizing en de inrichting van de stallen/hokken zodanig is geconstrueerd en in een zodanige staat van onderhoud verkeren dat de hier gehuisveste dieren op de juiste wijze gehouden kunnen worden. Hiertoe dient u onder andere de hokken met rubberen matten op de grond, waarin paarden zijn gehuisvest, zodanig instrooien, dat de hokken niet glad zijn en de paarden over een droge comfortabele ligplaats kunnen beschikken. Deze situatie dient u ook in de toekomst voor alle stallen/hokken waarin dieren worden gehouden te handhaven.
6. U dient alle scherpe- en uitstekende delen, waar dieren zich aan kunnen verwonden, zodanig te verwijderen dan wel te repareren zodat deze geen verwondingen/beschadigingen bij de dieren kunnen veroorzaken. Deze situatie dient u in de toekomst te handhaven.
7. U dient zorg te dragen dat uw dieren worden verzorgd door een voldoende aantal personen dat beschikt over de nodige kennis, vaardigheden en vakbekwaam zijn. Deze situatie dient u ook in de toekomst te handhaven.
- Tegen beide besluiten van 3 mei 2012 heeft verzoeker bezwaar gemaakt.
- Uit het Toezichtrapport Hercontrole GWWD van 5 september 2012 blijkt dat op 14 mei 2012 door Barhorst en Postema, in gezelschap van toezichthoudend dierenartsen Van Doorn en Hermans en praktiserend dierenarts drs. I.M.L. Davidse, een hercontrole is verricht op het bedrijf van verzoeker. Geconstateerd is dat wel werd schoongemaakt maar niet alle paarden beschikten over droge, schone ligplaatsen. Van veel paarden waren de vacht en de hoeven vuil en onverzorgd. Op dat moment was wel voldoende ruwvoer van goede kwaliteit beschikbaar, maar van een voorraad was geen sprake. De meeste dieren waren vrij schraal en de voedingstoestand was matig. Scherpe randen en afscheidingen, waaraan paarden zich kunnen verwonden, waren niet hersteld. Een behandelplan kon niet worden getoond. Wel is aannemelijk geworden dat de paarden recent waren ontwormd.
Naar aanleiding van die bevindingen heeft verweerder dezelfde dag een behandelplan op laten stellen door Davidse. Daarin is onder meer opgenomen dat er te allen tijde ruwvoer van goede kwaliteit beschikbaar dient te zijn voor alle paarden. Blijkens het Toezichtrapport Hercontrole GWWD is het behandelplan met verzoeker besproken. Daarbij is aan de orde gekomen dat de deuren van de boxen dicht moesten en dat de paarden, die door de open deuren moesten eten, middels ruiven of hooinetten gevoerd moesten worden, omdat anders het gevaar voor verwondingen van deze paarden te groot was.
In het toezichtrapport is voorts vermeld dat verweerder de loszittende en scherpe delen van de huisvesting door een uitzendbureau heeft laten repareren, en de paarden heeft laten wassen en borstelen.
- Blijkens het Toezichtrapport Hercontrole GWWD hebben Barhorst en Postema op 20 mei 2012 opnieuw een hercontrole ingesteld. Geconstateerd is dat de paarden niet te allen tijde over voldoende ruwvoer konden beschikken en er geen voorraad ruwvoer aanwezig was voor de hoeveelheid aanwezige paarden. De boxdeuren, waar paarden door gevoerd worden, staan nog gedeeltelijk open. Ook beschikken niet alle paarden over een schone en droge ligplaats.
- Op 21 mei 2012 heeft verweerder de overgebleven 26 paarden in bewaring genomen.
- Op 16 juli 2012 heeft een hoorzitting plaatsgevonden.
- Vervolgens heeft verweerder het besluit van 8 augustus 2012 (het bestreden besluit) genomen.
3. Het standpunt van verzoeker
De kosten van bewaring lopen op en verkoop van de dieren ligt in het verschiet. Daarmee is het spoedeisend belang gegeven, aldus verzoeker. Verzoeker wenst zijn paarden terug te ontvangen.
De termijn om maatregelen te nemen was te kort. Het besluit van 3 mei 2012 is pas op 8 mei 2012 ontvangen en toen was de termijn al verstreken. Verzoeker stelt zich voorts op het standpunt dat hij bezig was maatregelen te treffen en dat dit voldoende onderbouwd is door verschillende verklaringen, rekeningen en een verklaring van 25 juni 2012 van dierenarts Lindenbergh (als praktiserend dierenarts verbonden aan Dierenartsenpraktijk C). Verweerder is daarop onvoldoende ingegaan in het bestreden besluit. De bevindingen van de toezichthouders zijn bovendien onjuist. Van verwaarlozing of onthouden van de nodige verzorging is geen sprake geweest. Zijn paarden werden altijd voldoende bijgevoerd. Een aanleiding om de paarden mee te nemen, bestond dan ook niet.
4. Het standpunt van verweerder
Verweerder stelt zich, onder verwijzing naar de ter zake opgestelde toezichtrapporten, op het standpunt dat in het geval van verzoeker terecht is overgegaan tot toepassing van spoedbestuursdwang en het opleggen van een last onder bestuursdwang. Tijdens de controle op 24 april 2012 door onder andere een deskundige dierenarts werden forse problemen geconstateerd. Er zijn magere paarden aangetroffen, met conditiescores (ook wel bodyscores genoemd) van 1,5 en lager. De boxen waarin de paarden zich bevonden, waren grotendeels niet ingestrooid. Er was een tekort aan ruwvoer van goede kwaliteit. Verzoeker heeft zelf verklaard dat de voorraad ruwvoer op was. Een aantal paarden is met spoed meegevoerd wegens de extreem lage bodyscore en gelet op de controlegeschiedenis van verzoeker. De opgelegde last is niet eerder dan 21 mei 2012 ten uitvoer gelegd. Er is een korte termijn opgelegd vanwege de eerste levensbehoeften van de dieren. Bovendien konden deze maatregelen op korte termijn ten uitvoer worden gelegd. Tussen 8 en 21 mei 2012 is geprobeerd tot een oplossing te komen voor de paarden. Feitelijk heeft verzoeker dus langer de tijd gekregen om aan de opgelegde maatregelen te voldoen. Gebleken is uiteindelijk dat verzoeker niet heeft voldaan aan de maatregelen.
5. De beoordeling van het geschil
5.1 Ingevolge het bepaalde in artikel 8:81 Awb in verbinding met artikel 19, eerste lid, van de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie kan, indien tegen een besluit bij het College beroep is ingesteld, op verzoek een voorlopige voorziening worden getroffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
5.2 Het verzoek strekt ertoe de in beslag genomen paarden terug te krijgen. Met inwilliging van dit verzoek is naar het oordeel van de voorzieningenrechter op zichzelf een spoedeisend belang gemoeid, waarbij mede in aanmerking is genomen dat de kosten van de opvang per dag stijgen.
5.3 De voorzieningenrechter is voorshands van oordeel dat verweerder terecht heeft vastgesteld dat verzoeker op 24 april 2012 de in de besluiten van 3 mei 2012 genoemde overtredingen van de Gwd heeft begaan, zodat verweerder bevoegd was om ter zake handhavend op te treden door oplegging van een herstelsanctie.
Daartoe overweegt de voorzieningenrechter dat de toezichthouders en de dierenarts op 24 april 2012 uitvoerig onderzoek hebben verricht naar de omstandigheden op het bedrijf van verzoeker en per onderkomen, perceel en dier de aangetroffen situatie/conditie onderzocht en beschreven hebben. Daarvan is vervolgens uitgebreid en gedetailleerd verslag gedaan in het Toezichtrapport GWWD en de diergeneeskundige verklaring. Daaruit blijkt dat op het bedrijf aanzienlijke problemen waren met de voeding, de huisvesting en de verzorging van de aanwezige paarden. De dierenarts concludeert dat de gezondheid en het welzijn van de paarden is benadeeld en de nodige verzorging is onthouden. Dit wordt ondersteund door de bevindingen van de toezichthouders. De voorzieningenrechter gaat daarvan uit. Verzoeker heeft in het kader van de onderhavige procedure onvoldoende aangevoerd om de deskundige bevindingen en daarop gebaseerde conclusies te weerleggen.
5.4 Voorts is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat verweerder in dit geval terecht heeft vastgesteld dat de situatie waarin de 24 meegevoerde paarden zich bevonden dermate spoedeisend was dat er geen begunstigingstermijn behoefde te worden gegeven, zodat – met toepassing van artikel 5:31, tweede lid, Awb – terstond kon worden overgegaan tot het toepassen van bestuursdwang.
Daartoe overweegt de voorzieningenrechter dat de dierenarts en de twee toezichthouders op 24 april 2012 hebben geconstateerd dat de voedingssituatie, huisvesting en verzorging van de aangetroffen paarden op het bedrijf van verzoeker ernstig te wensen overliet. Van de 50 paarden hadden er 24 een zeer slechte voedingstoestand en een conditiescore tussen 1 en 1.5. Mede gelet op de omvang en ernst van de hier geconstateerde overtredingen heeft verweerder aanleiding gezien die 24 paarden met de slechtste voedingsconditie terstond in bewaring te nemen. Verzoeker stelt daar louter zijn eigen opvatting, dat er geen sprake was van een spoedeisende situatie die onmiddellijke inbewaringneming van deze 24 paarden rechtvaardigde, tegenover. Dat is onvoldoende om verweerder niet te volgen in het op basis van de bevindingen van de dierenarts en de toezichthouders tot stand gekomen standpunt dat in het geval van de bewuste 24 paarden sprake was van een spoedeisende situatie als bedoeld in artikel 5:31, tweede lid, Awb.
De voorzieningenrechter stelt vervolgens vast dat niet is gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan verweerder niettemin niet in redelijkheid tot het terstond toepassen van bestuursdwang heeft kunnen besluiten.
5.5 De voorzieningenrechter is voorts van oordeel dat de op 24 april 2012 aangetroffen situatie, zoals hiervoor beschreven, ook voldoende grond bood voor oplegging van de in de last onder dwangsom van 3 mei 2012 genoemde maatregelen, althans voor zover deze voor de beslissing op het onderhavige verzoek nog van belang zijn.
De voorzieningenrechter ziet bovendien niet in dat verweerder niet in redelijkheid tot het opleggen van deze maatregelen heeft kunnen besluiten.
Wat betreft de voor het treffen van de maatregelen geboden termijn overweegt de voorzieningenrechter dat deze wellicht kort is, doch uitgaande van de datum waarop de last is aangekondigd en vervolgens opgelegd en gelet op het karakter van deze maatregelen in beginsel niet te kort. Zulks zou overigens anders kunnen komen te liggen, indien komt vast te staan dat de last verzoeker pas nà het verstrijken van de begunstigingstermijn heeft bereikt, zoals door hem is gesteld. Tot het treffen van de gevraagde voorziening kan dit evenwel niet leiden, aangezien duidelijk is geworden dat verweerder de facto en voor verzoeker kenbaar een langere en in elk geval toereikende termijn, te weten tot 21 mei 2012, heeft geboden om de maatregelen te treffen.
5.6 Wat betreft de inbeslagname van de achtergebleven 26 paarden op 21 mei 2012, overweegt de voorzieningenrechter dat uit de bevindingen van de hercontrole op 20 mei 2012, zoals neergelegd in het Toezichtrapport Hercontrole GWWD van 5 september 2012, blijkt dat de achtergebleven paarden nog steeds niet te allen tijde over voldoende ruwvoer konden beschikken, er ook onvoldoende voorraad ruwvoer aanwezig was voor het aantal aanwezige paarden, een aantal paarden door een open boxdeur werden gevoederd en niet alle paarden konden beschikken over schone en droge ligplaatsen. Daarmee is naar voorlopig oordeel niet aan alle aangezegde maatregelen voldaan, zodat niet kan worden volgehouden dat verweerder ten onrechte tot inbeslagname van de achtergebleven 26 paarden is overgegaan. Weliswaar is tussen 24 april 2012 en 20 mei 2012 aan een aantal aangezegde maatregelen wel voldaan – al dan niet met toepassing door verweerder van bestuursdwang – maar dat laat de hiervoor weergegeven bevindingen inzake in elk geval de beschikbaarheid van het ruwvoer onverlet. Verzoeker is sinds de eerste controle op 24 april 2012 meerdere malen uitdrukkelijk te kennen gegeven – zowel mondeling, door de toezichthouders en dierenartsen, als schriftelijk, door middel van het behandelplan van dierenarts Davidse van 14 mei 2012 – dat alle paarden te allen tijde dienen te beschikken over ruwvoer van voldoende kwaliteit en dat dit ruwvoer op een adequate manier – dus niet door middel van openstaande boxdeuren – dient te worden aangeboden. Ter zitting is door de toezichthouders herhaald dat met name van belang was dat de paarden onbeperkt de beschikking hadden over ruwvoer en dat daarvan op 20 mei 2012 nog steeds geen sprake was. De door verzoeker overgelegde verklaringen van onder meer dierenarts Lindenbergh, die de paarden op 10 mei 2012 heeft gezien en ook een behandelplan heeft opgesteld, doen niet af aan de bevindingen van de toezichthouders op 20 mei 2012 inzake beschikbaarheid en aanwezigheid van ruwvoer voor de paarden en de wijze waarop dat werd aangeboden.
5.7 Van de in totaal 50 in beslag genomen paarden zijn er volgens verweerder inmiddels 8 verkocht. De overige 42 paarden bevinden zich nog steeds in de opvang. Verweerder heeft niet gesteld dat de conditie van die paarden op dit moment in de weg staat aan teruggave. Verweerder heeft echter terecht aangevoerd dat zowel de situatie ter plekke (bij verzoeker) als de ingevolge artikel 5:25, eerste lid, Awb door verzoeker nog te betalen kosten van de toepassing van bestuursdwang op dit moment verhindert dat de paarden aan hem teruggegeven kunnen worden.
De voorzieningenrechter onderkent de eis van verweerder dat verzoeker waarborgt dat zijn bedrijfsvoering zodanig op orde is dat hij kan voldoen aan de opgelegde maatregelen en dat de paarden overeenkomstig de bepalingen van de Gwd gehouden kunnen worden. Ter zitting is niet gebleken van dergelijke waarborgen. Verzoeker heeft ter zake gesteld dat de paarden niet op zijn eigen bedrijf kunnen worden gehuisvest, omdat de bedrijfslocatie niet langer beschikbaar is. Verzoeker heeft ook geen andere concrete mogelijkheden genoemd waar hij de 42 paarden zou kunnen opvangen, verzorgen en onderhouden.
De voorzieningenrechter is voorts niet gebleken van omstandigheden op grond waarvan verweerder geen gebruik zou kunnen maken van de in artikel 5:29, vierde lid, Awb, neergelegde bevoegdheid de teruggave op te schorten totdat de verschuldigde kosten zijn voldaan. Ter zitting is van de zijde van verzoeker erkend dat hij op dit moment niet de financiële middelen heeft om de kosten (die op 11 juni 2012 reeds € 18.000,- beliepen en, naar ter zitting is gebleken, thans beduidend meer bedragen) te kunnen voldoen.
5.8 Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen, zal de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afwijzen.
5.9 Voor een veroordeling in de proceskosten of een vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.
6. De beslissing
De voorzieningenrechter wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
Aldus gewezen door mr. J.L.W. Aerts, in tegenwoordigheid van mr. P.H. Broier als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 30 oktober 2012.
w.g. J.L.W. Aerts w.g. P.H. Broier