5. De beoordeling van het geschil
5.1 Het beroep dient voor zover dit is gericht tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op appellantes bezwaar, niet-ontvankelijk te worden verklaard nu verweerder bij besluit van 31 januari 2012 alsnog op dit bezwaar heeft beslist en hierdoor het procesbelang aan het beroep is komen te ontvallen. Het College ziet in dit verband wel aanleiding voor een proceskostenveroordeling en stelt deze op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 109,25 (1 punt voor het beroepschrift met wegingsfactor 0,25 (zeer licht) en een waarde van € 437,-- per punt).
5.2 In geschil is of verweerder appellantes toeslagrechten per 15 mei 2010 juist heeft vastgesteld door de waarde hiervan niet te verhogen met de referentiegegevens die D heeft opgebouwd met zijn bedrijf te C.
5.3 Als uitgangspunt voor de integratie van rundveepremies in de toeslagrechten geldt, dat een landbouwer die referentiegegevens opbouwt de waarde hiervan in de vorm van een verhoging van zijn toeslagrechten ontvangt. Uitzondering hierop vormen onder meer de door verweerder genoemde situaties van wijziging van de juridische status of benaming, fusie of splitsing van de landbouwer, dan wel de overdracht van rechten door middel van een overeenkomst als bedoeld in artikel 26 van Verordening (EG) nr. 1120/2009. Behoudens een dergelijke uitzondering is verweerder niet bevoegd om referentiegegevens van D te betrekken in appellantes toeslagrechten.
Het College ziet zich thans gesteld voor de vraag of in dit geval sprake is van één van de genoemde uitzonderingen.
5.4 Hoewel in het formulier “wijziging relatiegegevens” door de vennoten van appellante en D's melding is gemaakt van overdracht van het gehele bedrijf en beëindiging van het bedrijf van D, heeft D zijn rundveebedrijf op de locatie in E voortgezet. Anders dan appellante stelt, dient voor de beantwoording van de onder 5.3 gestelde vraag niet van de onjuiste melding, maar van de feitelijke situatie te worden uitgegaan. Gelet op artikel 2, onder b, van Verordening (EG) nr. 73/2009, kan niet worden volgehouden dat een overdracht heeft plaatsgevonden van het gehele bedrijf van D aan appellante. Dan zouden immers ook de productie-eenheden van D in E moeten zijn overgedragen.
Reeds hierom is artikel 82 van Verordening (EG) nr. 1122/2009 niet van toepassing. Derhalve kan het College in het midden laten wat de betekenis van dit artikel voor het onderhavige geschil kan zijn.
5.5 Het subsidiaire betoog van appellante dat verweerder haar de referentiegegevens van D dient toe te kennen op grond van artikel 4 van Verordening (EG) nr. 1120/2009 slaagt evenmin. Dit artikel heeft betrekking op wijziging in juridische status of benaming van de landbouwer die een bedrijf oorspronkelijk beheerde - in dit geval dus D - en de gevolgen hiervan voor zijn toegang tot de bedrijfstoeslagregeling.
Voor de situatie van appellante heeft dit artikel geen effect.
5.6 Voorts heeft geen splitsing als bedoeld in artikel 5 van Verordening (EG) nr. 1120/2009 plaatsgevonden.
In artikel 2, onder i, is de splitsing van een landbouwer gedefinieerd. Het gaat enerzijds om de splitsing van de oorspronkelijke landbouwer - D - in ten minste twee nieuwe aparte landbouwers, waarvan er ten minste één onder de verantwoordelijkheid blijft van ten minste één van de rechts- of natuurlijke personen die oorspronkelijk het bedrijf beheerden. Anderzijds betreft dit artikel een splitsing waarbij ten minste één nieuwe aparte landbouwer ontstaat, terwijl een andere landbouwer onder de verantwoordelijkheid blijft van de landbouwer die oorspronkelijk het bedrijf beheerde.
Appellantes stelling dat de “nieuwe landbouwer” in dit artikel een landbouwer kan zijn die nieuw is voor het bedrijf, en dat appellante als zodanig dient te worden beschouwd, volgt het College niet. Bepalend bij de interpretatie van genoemd artikel is het begrip landbouwer en wat er met die landbouwer gebeurt. Dit betekent dat dient te worden uitgegaan van de landbouwer D en eventuele nieuwe landbouwers die uit zijn bedrijf ontstaan. In het onderhavige geval heeft D bedrijfsgebouwen en grond verkocht aan een bestaande landbouwer, maar als gevolg hiervan zijn geen nieuwe landbouwers ontstaan. Dit artikel biedt appellante derhalve geen soulaas.
5.7 Tot slot is artikel 26 van Verordening (EG) nr. 1120/2009 hier niet van toepassing, nu tussen appellante en D geen overeenkomst als in dit artikel bedoeld is opgemaakt. De koopakte tussen appellante en D van januari 2008 bevatte geen afspraak over overdracht van referentiegegevens van D en, zoals appellante ter zitting heeft verklaard, was en is D niet bereid om een dergelijke afspraak alsnog te maken.
5.8 Conclusie is dat verweerder de door D opgebouwde referentiegegevens terecht niet heeft verwerkt in de waarde van appellantes toeslagrechten en dat het beroep voor zover gericht tegen het besluit van 31 januari 2012 ongegrond dient te worden verklaard.