2. De grondslag van het geschil
2.1 Voor een uitgebreide weergave van het verloop van de procedure, het wettelijk kader en de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden, voor zover niet bestreden, wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. Het College volstaat met het volgende.
2.2 Ingevolge artikel 2 van de Regeling toezichtkosten Wet toezicht accountantsorganisaties (Stcrt. 2006, nr. 186, p. 11, hierna: de Regeling) brengt AFM aan de aanvrager van een vergunning als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de Wet toezicht accountantsorganisaties (hierna Wta) eenmalig een bedrag in rekening ter vergoeding van de kosten van de behandeling van die aanvraag.
Ingevolge artikel 6 van de Regeling wordt jaarlijks bij ministeriële regeling de hoogte van de eenmalig in rekening te brengen bedragen als bedoeld in artikel 2 van de Regeling vastgesteld.
In artikel 2, eerste lid, onder b, van de Vaststellingsregeling eenmalige tarieven 2006 en 2007 ex artikelen 2 en 6 Regeling toezichtkosten Wta (Stcrt. 2006, nr. 186, p. 12, hierna: de Vaststellingsregeling) is het bedrag voor de behandeling van een aanvraag tot verlening van een vergunning als bedoeld in artikel 5, eerste lid, Wta, anders dan voor het verrichten van wettelijke controles bij organisaties van openbaar belang, vastgesteld op € 7.900,-.
Ingevolge artikel 2, tweede lid, van de Vaststellingregeling, gelezen in samenhang met artikel 8 van de Regeling, wordt dit bedrag verlaagd tot € 2.000,- indien, voor zover hier van belang, de aanvrager participeert in een stelsel van zelftoezicht en sedert 1 januari 2003 is getoetst door […] de Raad van Toezicht Beroepsuitoefening AA’s van de Nederlandse Orde van Accountants-Administratieconsulenten (hierna: NOvAA) […], met een eindoordeel als bedoeld in artikel 11, vierde lid, onderdeel a, van de Verordening op de Periodieke Preventieve Toetsing 2006 van de NOvAA, te weten: “het interne stelsel van kwaliteitsbeheersing voldoet aan de daaraan te stellen eisen”.
Ingevolge artikel 2, derde lid, van de Vaststellingregeling wordt dit bedrag verlaagd met € 200,- indien de aanvraag op elektronische wijze geschiedt.
2.3 Het bestuur van NOvAA heeft bij besluit van 18 oktober 2006 (Stcrt. 20 oktober 2006, nr. 203, p. 25) verstaan dat, voor zover hier van belang, de beslissingen van de Raad van Toezicht AA’s die een eindoordeel inhouden als bedoeld in artikel 11, derde lid, letter b, van de Verordening op de Periodieke Preventieve Toetsing, zoals deze gold tot 1 januari 2005 (“het interne stelsel van kwaliteitsbeheersing voldoet aan de daaraan te stellen eisen, maar is vatbaar voor verbetering”) een eindoordeel inhouden als bedoeld in artikel 11, vierde lid, onderdeel a, van de Verordening Periodieke Preventieve Toetsing zoals deze geldt ná 1 januari 2006.
Bij besluit van 13 februari 2007 (Stcrt. 14 maart 2008, nr. 53, p. 24) heeft het bestuur van NOvAA dit besluit met terugwerkende kracht tot 18 oktober 2006 ingetrokken.
2.4 AFM heeft appellant bij besluit van 26 juni 2007 een bedrag van € 7.700,- in rekening gebracht ter vergoeding van de kosten van de behandeling van zijn - elektronisch ingediende - aanvraag om vergunning als bedoeld in artikel 5, eerste lid, Wta.
Appellant heeft bij brief van 3 juli 2007 hiertegen bezwaar gemaakt. Bij besluit van 7 mei 2008 heeft AFM het bezwaar van appellant ongegrond verklaard en het besluit van 26 juni 2007, onder aanvulling van de motivering, gehandhaafd.
2.5 In het besluit van 7 mei 2008 heeft AFM onder meer het volgende overwogen en beslist.
Op het moment dat AFM het archiefexemplaar van de aanvraag heeft ontvangen wordt de vergunningaanvraag in behandeling genomen en dienen de kosten daarvan bij de aanvrager in rekening te worden gebracht. De vergunningaanvraag van appellant was reeds in behandeling genomen ten tijde van de ontvangst, op 23 april 2007, van het verzoek van appellant om de behandeling van de vergunningaanvraag stop te zetten. Het bedrag voor de toezichthandeling ‘behandeling van een aanvraag tot verlening van een vergunning’ dient dan ook bij appellant in rekening te worden gebracht.
AFM is gehouden de kosten in rekening te brengen op basis van de hiervoor genoemde door de Minister van Financiën (hierna: Minister) opgestelde regelingen. Op grond van de Vaststellingsregeling brengt AFM een vast tarief in rekening voor de behandeling van de vergunningaanvraag.
De Minister heeft met betrekking tot de heffingen voor eenmalige toezichthandelingen gekozen voor een systematiek waarbij de hoogte van de heffingen voor de verschillende soorten handelingen is gebaseerd op de raming van de per handeling te besteden tijd. De Minister heeft niet gekozen voor een systematiek waarin de hoogte van de heffing wordt gedifferentieerd naar de hoeveelheid tijd die de toezichthouder bij een bepaalde handeling voor een individuele instelling aan de werkzaamheden besteedt. AFM kan de aanvrager derhalve geen ander bedrag in rekening brengen wanneer de vergunning aanvraag in de loop van de behandelingsprocedure wordt ingetrokken.
De Regeling en de Vaststellingregeling voorzien niet in een ontheffingsmogelijkheid of een hardheidsclausule. Een en ander betekent dat AFM geen ruimte heeft om in een individueel geval het op grond van de Regeling en de Vaststellingsregeling in rekening gebrachte bedrag te verminderen, dan wel het in rekening brengen van de gemaakte kosten achterwege te laten.
Het door appellant op 27 augustus 2004 verkregen eindoordeel van de Raad van Toezicht Beroepsuitoefening AA’s (hierna: Raad van Toezicht) van de NOvAA, te weten ‘voldoende maar vatbaar voor verbetering’ kan er niet toe leiden dat appellant in aanmerking komt voor een verlaagd tarief, zoals bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Regeling.
2.6 AFM heeft in de met ingang van 14 februari 2009 in werking getreden Regeling tot aanpassing van een aantal regelingen van de Minister van Financiën tot vaststelling van de bedragen voor eenmalige toezichthandelingen alsmede van maatstaven, bedragen, bandbreedtes en verdeelsleutels/tarieven voor het toezicht op de financiële markten gedurende de jaren 2005, 2006 en 2007 (Stcrt. 2009, nr. 2258) aanleiding gezien het besluit van 7 mei 2008 te wijzigen en heeft bij besluit van 18 februari 2009 opnieuw op het bezwaar beslist.
AFM heeft het bezwaar van appellant gedeeltelijk gegrond verklaard, het primaire besluit herroepen voor wat betreft de hoogte van het in rekening gebrachte bedrag voor de kosten van eenmalige toezichtshandelingen, en de heffing opnieuw vastgesteld op een bedrag van € 7.287,-. AFM heeft het bezwaar voor het overige ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd.