ECLI:NL:CBB:2012:BY0500

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
19 september 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10/1245
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van onverschuldigde betaalde bedrijfstoeslag en kennelijke fout in aanvraag

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 19 september 2012 uitspraak gedaan in een geschil tussen appellant, een landbouwer, en de Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie. Appellant had beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder, waarin de bedrijfstoeslag voor het jaar 2007 werd herzien. Dit besluit volgde op een eerdere herziening van een besluit uit 2009, waarbij appellant was uitgesloten van steun vanwege een kennelijke fout in zijn aanvraag. De appellant had op 14 mei 2007 een Gecombineerde opgave ingediend, maar had daarbij percelen niet aangekruist voor de uitbetaling van zijn toeslagrechten. Verweerder had appellant de kans gegeven om deze fout te herstellen, maar de wijzigingen die appellant op 17 juli 2007 indiende, werden als te laat beschouwd.

Het College oordeelde dat verweerder de percelen 5 en verder terecht niet in aanmerking had gebracht voor de uitbetaling van de toeslagrechten, omdat deze niet waren vermeld in de oorspronkelijke aanvraag. Echter, het College concludeerde ook dat de terugvordering van de onverschuldigde betaling van de bedrijfstoeslag niet terecht was, omdat de fout van verweerder niet redelijkerwijs door appellant kon worden ontdekt. Het College verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de bestreden besluiten en veroordeelde verweerder in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 874,-. Tevens werd bepaald dat verweerder het door appellant betaalde griffierecht van € 150,- vergoedt.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
AWB 10/1245 19 september 2012
5101 Regeling GLB-inkomenssteun 2006
Uitspraak in de zaak van:
A, te B, appellant,
gemachtigde: ir. S. Boonstra, werkzaam bij LTO Noord Advies te Drachten,
tegen
de Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, verweerder,
gemachtigde: mr. N.J.H. Klomp, werkzaam bij verweerders Dienst Regelingen.
1. Het procesverloop
Appellant heeft bij brief van 15 november 2010, bij het College binnengekomen op dezelfde dag, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 19 oktober 2010.
Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar van appellant tegen het besluit van 17 juni 2009, waarbij verweerder de vaststelling van de bedrijfstoeslag van appellant voor het jaar 2007 heeft herzien op grond van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006 (hierna: de Regeling).
Bij besluit van 24 december 2010 heeft verweerder zijn besluit van 19 oktober 2010 herzien. Gelet op artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt het beroep geacht mede te zijn gericht tegen dit besluit.
Appellant heeft naar aanleiding van het besluit van 24 december 2010 de gronden van zijn beroep aangevuld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend en de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd.
Op 28 september 2011 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij partijen hun standpunten bij monde van hun gemachtigden nader hebben toegelicht.
2. De beoordeling van het geschil
2.1 Verordening (EG) nr. 796/2004 van de Commissie van 21 april 2004 luidde, voor zover en ten tijde van belang als volgt:
" Artikel 15 - Wijzigingen van de verzamelaanvragen
1. Na de uiterste datum voor de indiening van de verzamelaanvraag mogen individuele percelen landbouwgrond die eventueel gepaard gaan met de overeenkomstige toeslagrechten en die nog niet in de verzamelaanvraag
zijn aangegeven voor welke van de oppervlaktegebonden steunregelingen ook, aan de verzamelaanvraag worden toegevoegd mits de in de betrokken steunregelingen gestelde eisen in acht worden genomen.
Voor individuele percelen landbouwgrond of toeslagrechten die reeds in de verzamelaanvraag zijn aangegeven, mogen onder dezelfde voorwaarden wijzigingen met betrekking tot het grondgebruik of de steunregeling worden aangebracht.
(...)
2. Onverminderd (...) worden overeenkomstig lid 1 van het onderhavige artikel aangebrachte wijzigingen schriftelijk aan de bevoegde autoriteit meegedeeld uiterlijk op 31 mei van het betrokken kalenderjaar (...)
Artikel 19 - Verbetering van kennelijke fouten
Onverminderd de artikelen 11 tot en met 18, kan een steunaanvraag te allen tijde na de indiening ervan worden gecorrigeerd in geval van een kennelijke fout die door de bevoegde autoriteit wordt erkend.
Artikel 21 - Te late indiening
1. (…)
Bij een termijnoverschrijding van meer dan 25 kalenderdagen wordt de aanvraag afgewezen.
2. (…)
Wijzigingen van een verzamelaanvraag worden slechts aanvaard tot en met de in lid 1, derde alinea, bedoelde uiterste datum voor te late indiening van de verzamelaanvraag. (…)
Artikel 73 - Terugvordering van onverschuldigd betaalde bedragen
1. In geval van een onverschuldigde betaling betaalt de landbouwer het betrokken bedrag, verhoogd met de overeenkomstig lid 3 berekende rente, terug.
2. De lidstaten kunnen besluiten dat een onverschuldigd betaald bedrag moet worden geïnd door dat bedrag in mindering te brengen op de voorschotten of betalingen die na de datum van het terugvorderingsbesluit aan de landbouwer worden uitgekeerd in het kader van de in de titels III, IV en IV bis van Verordening (EG) nr. 1782/2003 vastgestelde steunregelingen. (…)
4. De in lid 1 bedoelde terugbetalingsverplichting geldt niet indien de betaling is verricht als gevolg van een fout van de bevoegde autoriteit of van een andere autoriteit en indien de fout redelijkerwijs niet door de landbouwer kon worden ontdekt. (…) "
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Met de op 14 mei 2007 door verweerder ontvangen Gecombineerde opgave 2007 heeft appellant de uitbetaling van zijn toeslagrechten voor het jaar 2007 aangevraagd. Op het bijbehorende Overzicht gewaspercelen heeft hij de percelen met nummers 1 tot en met 4 opgegeven, echter zonder deze aan te kruisen voor de uitbetaling van zijn toeslagrechten.
- Verweerder heeft appellant vanwege de gebleken kennelijke fout in de aanvraag in de gelegenheid gesteld om alsnog percelen in aanmerking te brengen voor de uitbetaling van zijn toeslagrechten.
- Op 17 juli 2007 heeft appellant nogmaals een Gecombineerde opgave 2007 ingediend waarbij hij de percelen genummerd 5, 7, 8, 10 tot en met 14, 16 en 17 op het Overzicht gewaspercelen heeft opgegeven en aangekruist voor de uitbetaling van zijn toeslagrechten.
- Bij besluit van 13 november 2008 heeft verweerder de aangevraagde oppervlakte volledig goedgekeurd en het nettobedrag van de bedrijfstoeslag voor 2007 vastgesteld op € 19.980,25.
- Bij besluit van 17 juni 2009 heeft verweerder dit besluit herzien waarbij hij de bedrijfstoeslag van appellant voor 2007 op nihil heeft vastgesteld. Tevens heeft hij appellant uitgesloten van steun voor een bedrag van € 20.640,55 in de premiejaren 2008, 2009 en 2010, omdat de afgekeurde oppervlakte groter is dan 50% van de goedgekeurde oppervlakte.
- Tegen dit besluit heeft appellant bezwaar gemaakt.
- Het terug te vorderen bedrag is bij diverse besluiten van verweerder verrekend met betalingen aan appellant in 2009 en 2010.
2.2.1 Bij het bestreden besluit van 19 oktober 2010, zoals herzien bij het besluit van 24 december 2010, verklaart verweerder de bezwaren van appellant gedeeltelijk gegrond. Verweerder brengt de percelen 1 tot en met 4 uit de aanvraag alsnog in aanmerking voor de uitbetaling van appellants toeslagrechten. Dit omdat de aanvraag een kennelijke fout bevat als bedoeld in artikel 19 van Verordening (EG) nr. 796/2004, aangezien appellant hierin heeft opgegeven dat hij uitbetaling van zijn toeslagrechten wenst terwijl hij hiervoor geen van de opgegeven percelen heeft aangekruist.
2.2.2 De opgave van de percelen 5, 7, 8, 10 tot en met 14, 16 en 17 in de gewijzigde aanvraag van 17 juli 2007 betreft volgens verweerder een te late wijziging van de aanvraag. Ten aanzien van deze percelen acht verweerder geen kennelijke fout aanwezig, nu zij niet reeds waren opgegeven in de aanvraag van 14 mei 2007. De verwijzing van appellant naar de uitspraak van het College van 2 oktober 2009 (AWB 09/231, www.rechtspraak.nl, LJN BJ9420) gaat niet op. In die zaak waren wel alle gewaspercelen op het Overzicht gewaspercelen bij de aanvraag vermeld in tegenstelling tot het onderhavige geval. Voor de percelen 5 en verder is in het besluit van 13 november 2008 daarom ten onrechte bedrijfstoeslag toegekend.
2.2.3 Verweerder stelt dat, nu sprake is van een onverschuldigde betaling van bedrijfstoeslag voor deze percelen, hij deze op grond van artikel 73 van Verordening (EG) nr. 796/2004 diende terug te vorderen of te verrekenen met toekomstige betalingen. Hij acht hierbij de uitzondering op de terugbetalingsplicht, zoals geregeld in het vierde lid van genoemd artikel, niet van toepassing. Weliswaar is de uitbetaling het gevolg van een fout van verweerder, appellant had deze fout echter redelijkerwijs kunnen ontdekken. Appellant diende immers op grond van de geldende wet en regelgeving te weten dat het niet geoorloofd is om na 11 juni 2007 percelen toe te voegen aan zijn aanvraag.
Wel zijn de percelen 5 en verder ten onrechte meegerekend als afgekeurde oppervlakte waardoor de uitsluiting van premie voor de jaren 2008, 2009 en 2010 dient te vervallen en appellant alsnog bedrijfstoeslag ad € 2.533,93 ontvangt voor het jaar 2007.
2.3.1 Appellant voert aan dat om voor hem onbegrijpelijke redenen slechts de percelen 1 tot en met 4 in de digitale aangifte van 14 mei 2007 zijn opgenomen, terwijl hij de intentie had om al zijn percelen voor de uitbetaling van zijn toeslagrechten op te geven.
Appellant stelt zich voorts op het standpunt dat ook ten aanzien van de percelen 5 en verder sprake is van een kennelijke fout in de aanvraag die te allen tijde hersteld kan worden. Appellant verwijst in dit kader naar de hiervoor genoemde uitspraken van het College van 2 oktober 2009.
2.3.2 Tevens stelt appellant dat op grond van artikel 73 van Verordening (EG) nr. 796/2004 geen sprake kan zijn van een onverschuldigd betaald bedrag aan bedrijfstoeslag, aangezien de betaling is verricht als gevolg van een fout van verweerder en die fout redelijkerwijs niet kon worden ontdekt door appellant.
2.3.3 Tot slot is appellant van mening dat het besluit van 17 juni 2009 noch de daaruit voortvloeiende verrekeningsbesluiten kunnen worden aangemerkt als terugvorderingsbesluiten als bedoeld in artikel 73 van Verordening (EG) nr. 796/2004.
2.4.1 Het College ziet zich in de eerste plaats gesteld voor de vraag of verweerder de percelen
5 en verder terecht niet in aanmerking heeft gebracht voor de uitbetaling van appellants toeslagrechten. Het College oordeelt hierover als volgt.
Niet in geschil is dat de percelen 5 en verder niet staan vermeld op het Overzicht gewaspercelen in de door verweerder ontvangen aanvraag van 14 mei 2007. In de gewijzigde aanvraag die verweerder op 17 juli 2007 ontving heeft appellant de percelen 5, 7, 8, 10 tot en met 14, 16 en 17 alsnog opgegeven voor bedrijfstoeslag. Deze wijziging is gedateerd na de hiervoor geldende uiterste termijn en is derhalve te laat, gelet op het bepaalde in de artikelen 15 en 21 van Verordening (EG) nr. 796/2004.
Appellants betoog dat ook ten aanzien van deze percelen sprake is van een kennelijke fout slaagt niet. Volgens vaste jurisprudentie van het College wordt hiervan over het algemeen alleen gesproken indien verweerder bij een summier onderzoek bij ontvangst van de aanvraag had kunnen vaststellen dat de aanvraag waarschijnlijk geen goede weergave was van hetgeen de aanvrager beoogde aan te vragen. Nu de percelen 5 en verder niet zijn vermeld in de aanvraag van 14 mei 2007 kon uit die aanvraag ook niet blijken dat appellant de percelen 5 en verder had bedoeld in aanmerking te brengen voor de uitbetaling van zijn toeslagrechten. De door appellant genoemde uitspraak van 2 oktober 2009 ziet - anders dan hier - op de situatie dat er van de in de aanvraag wel opgegeven percelen te weinig percelen zijn aangekruist voor de uitbetaling van toeslagrechten op het Overzicht gewaspercelen.
Het College concludeert dat verweerder de percelen 5 en verder in het bestreden besluit terecht niet in aanmerking heeft gebracht voor de uitbetaling van appellants toeslagrechten.
2.4.3 Ten aanzien van de vraag of verweerder in het bestreden besluit de in verband met deze percelen uitbetaalde bedrijfstoeslag terecht heeft teruggevorderd oordeelt het College als volgt. Ingevolge artikel 73, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 796/2004 dient de landbouwer in geval van een onverschuldigde betaling het betrokken bedrag terug te betalen. De in het eerste lid bedoelde terugbetalingsverplichting geldt volgens het vierde lid van dit artikel echter niet indien de betaling is verricht als gevolg van een fout van de bevoegde autoriteit of van een andere autoriteit en indien de fout redelijkerwijs niet door de landbouwer kon worden ontdekt.
Vast staat en niet in geschil is dat het eerder ten onrechte accepteren van de oppervlakte van de percelen 5 en verder voor de uitbetaling van appellants toeslagrechten een fout is van verweerder. Het College is voorts van oordeel dat, anders dan verweerder stelt, appellant deze fout redelijkerwijs niet kon ontdekken. Het College acht hierbij van belang dat het hier om het eerste jaar gaat dat de bedrijfstoeslagregeling werd toegepast, dat er ten tijde van belang nog geen jurisprudentie was over de kennelijke fout in dergelijke situaties, en dat verweerder appellant gelegenheid heeft geboden om een kennelijke fout te herstellen.
Het voorgaande betekent dat nu er geen terugbetalingsverplichting geldt, verweerder de uitbetaalde bedrijfstoeslag ten onrechte heeft teruggevorderd in de bestreden besluiten en deze besluiten reeds daarom in zoverre voor vernietiging in aanmerking komen. Voor de verrekening van de teruggevorderde bedragen met toegekende bedragen voor latere jaren bestond dus geen grondslag.
2.5 De conclusie is dat het beroep gegrond dient te worden verklaard. Het College ziet voorts aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die appellant in verband met de behandeling van dit beroep heeft gemaakt. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op een bedrag van € 874,-, waarbij is uitgegaan van een punt voor het beroepschrift en een punt voor het verschijnen ter zitting in een zaak van gemiddeld gewicht (wegingsfactor 1; bedrag per punt € 437,-).
3. De beslissing
Het College:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de bestreden besluiten van 19 oktober 2010 en 24 december 2010 voor zover daarbij het teveel betaalde van
appellant wordt teruggevorderd;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 874,- (zegge: achthonderdvierenzeventig
euro);
- bepaalt dat verweerder het door appellant betaalde griffierecht van € 150,- (zegge: honderdvijftig euro) vergoedt.
Aldus gewezen door mr. W.E. Doolaard, mr. H.S.J. Albers en mr. M. de Mol, in tegenwoordigheid van mr. C.M. Leliveld als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 19 september 2012.
w.g. W.E. Doolaard w.g. C.M. Leliveld