5. Beoordeling van het geschil
5.1 Het College ziet zich geplaatst voor de beantwoording van de vraag of verweerder terecht het bezwaar van appellante niet-ontvankelijk heeft verklaard.
5.2 Ingevolge het bepaalde bij artikel 6:7 juncto 6:8, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan een bezwaarschrift worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
Artikel 6:9 Awb bepaalt dat een bezwaarschrift tijdig is ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Bij verzending per post is een bezwaarschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
5.3 Het primaire besluit is op 11 januari 2011 genomen en diezelfde dag aan appellante verzonden. De bezwaartermijn liep derhalve tot en met 22 februari 2011. Appellante heeft in de persoon van C het bezwaarschrift zowel ter postbezorging als per aangetekende verzending aangeboden. Beide poststukken zijn afgestempeld op 23 februari 2011 en door verweerder ontvangen op 24 februari 2011.
5.4 Naar het oordeel van het College heeft verweerder terecht het standpunt ingenomen dat de aangetekende verzending van het bezwaarschrift een dag te laat heeft plaatsgevonden, hetgeen ook overigens door appellante niet wordt bestreden. Naar het College begrijpt, handhaaft appellante in beroep haar stelling dat C op 22 februari 2011, aldus op de laatste dag van de zeswekentermijn, het bezwaarschrift in de brievenbus van TNT Post (thans: PostNL) heeft gedeponeerd. Dienaangaande overweegt het College als volgt.
5.5 Terpostbezorging vindt plaats op het moment waarop een poststuk in een brievenbus van TNT Post wordt gedeponeerd dan wel op het moment waarop het op een postvestiging van TNT Post wordt aangeboden.
De omstandigheid dat een poststuk op een bepaalde datum door TNT Post is afgestempeld, sluit niet uit dat dit stuk op een eerdere datum ter post is bezorgd. Dat neemt niet weg dat het datumstempel van TNT Post veelal het enige vaststaande gegeven is met betrekking tot het tijdstip van terpostbezorging. In verband daarmee moet in gevallen waarin op de enveloppe een leesbaar poststempel is geplaatst, als bewijsrechtelijk uitgangspunt worden genomen dat terpostbezorging heeft plaatsgevonden op de dag waarop het desbetreffende poststuk door TNT Post is afgestempeld. Bevat het stuk een poststempel van TNT Post met een datum gelegen na de laatste dag van de termijn, dan is het aan belanghebbende aannemelijk te maken dat het geschrift op een eerdere datum dan het poststempel aangeeft en wel uiterlijk op de laatste dag van de termijn ter post is bezorgd.
5.6 Het College is met verweerder van oordeel dat appellante niet aannemelijk heeft weten te maken dat C het bezwaarschrift, in weerwil van de datumstempel van 23 februari 2011, op 22 februari 2011 ter post heeft bezorgd.
Verweerder behoefde geen doorslaggevende betekenis te geven aan de enkele verklaring van C dat hij het bezwaarschrift op 22 februari 2011 in de brievenbus heeft gedaan en heeft gezien dat de brievenbus nog niet geleegd was. Voor zover appellante in beroep stelt dat zelfs uit verklaringen van de voor de postbezorging verantwoordelijke bewindspersoon blijkt dat er geen tijdige postbezorging en brievenbuslichting kan worden gegarandeerd, gaat het College daaraan voorbij, omdat aan een dergelijke zeer algemene en verder niet onderbouwde stelling hier geen gewicht toekomt.
Voorts mocht verweerder het schrijven van D van 2 april 2011, waarin, kort gezegd, laatstgenoemde heeft verklaard dat hij op 22 februari 2011 ervan getuige is geweest dat C omstreeks 19.00 uur het bezwaarschrift in de brievenbus heeft gedeponeerd, onvoldoende overtuigend achten. Dienaangaande wijst het College erop dat in de voorlopigevoorzieningenprocedure bij de rechtbank Almelo verweerder C reeds had voorgehouden dat het bezwaarschrift te laat is ingediend, terwijl gesteld noch gebleken is dat op die zitting C ervan melding had gemaakt dat D getuige was van de betreffende postbezorging. Eerst op de hoorzitting van verweerder van 11 april 2011 is de getuigenverklaring van D overgelegd. Het is niet ondenkbeeldig dat deze handelwijze van C is ingegeven door de overweging van de (overigens ingevolge artikel 105, eerste lid, van de Wet personenvervoer 2000 niet bevoegde) voorzieningenrechter van de rechtbank Almelo in zijn uitspraak van 31 maart 2011 dat de enkele verklaring van C onvoldoende is om aan te nemen dat het bezwaarschrift pas op 22 februari 2011 op de bus is gedaan. Bovendien wordt bij de waardering van de getuigenverklaring in aanmerking genomen dat D een broer is van C en als medevennoot van appellante een zakelijk belang heeft bij dit geding.
5.7 Gelet op het voorgaande komt het College tot de slotsom dat verweerder het bezwaar van appellante terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het beroep is ongegrond.
5.8 Voor een proceskostenveroordeling ziet het College geen termen.