ECLI:NL:CBB:2012:BX8490

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
12 september 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10/409 AWB 10/410
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen heffingen op grond van de Verordening PT bijzondere heffing vollegrondsgroenten en fruit

In deze zaak gaat het om een beroep van appellanten, waaronder Fa. A, tegen heffingen opgelegd door het Productschap Tuinbouw op basis van de Verordening PT bijzondere heffing vollegrondsgroenten 2008 en de Verordening PT bijzondere heffing fruit en champignons 2008. De heffingen zijn opgelegd op 16 december 2008, maar de appellanten hebben hiertegen bezwaar gemaakt, dat door verweerder ongegrond is verklaard. De appellanten hebben vervolgens beroep ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven. Tijdens de procedure is vastgesteld dat de heffingen niet op de juiste wijze waren opgelegd, wat heeft geleid tot een wijziging van de besluiten op bezwaar op 18 augustus 2010, waarbij de heffingsnota's zijn herroepen en opnieuw zijn opgelegd per 1 januari 2009.

De appellanten hebben verschillende beroepsgronden aangevoerd, waaronder de stelling dat de heffingen niet met terugwerkende kracht mochten worden opgelegd en dat er geen bevoegdheid was om de heffingen opnieuw op te leggen. Het College heeft geoordeeld dat de beroepsgronden van appellanten niet slagen. De heffingen zijn hersteld en de appellanten waren op de hoogte van hun verplichtingen. Het College heeft ook geoordeeld dat er geen strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel of het fiscale ne bis in idem-beginsel, aangezien de eerste heffingsnota's zijn ingetrokken.

Het College heeft de beroepen van de meeste appellanten gegrond verklaard en de proceskosten in bezwaar vastgesteld op € 966,- en in beroep op € 1311,-. Tevens is bepaald dat de betaalde griffierechten aan de appellanten moeten worden vergoed. De uitspraak is gedaan door mr. M.M. Smorenburg, met mr. J.A. de Koning als griffier, op 12 september 2012.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
Zesde enkelvoudige kamer
AWB 10/409 en 10/410 12 september 2012
4278 Bijzondere heffing vollegrondsgroenten
Uitspraak in de zaken van:
Fa. A, te B, en anderen, appellanten,
gemachtigde: mr. G.P. van Malkenhorst, werkzaam bij Bakkerberaad te Utrecht,
tegen
het Productschap Tuinbouw, verweerder,
gemachtigden: mr. M.L. Batting en mr. R.J.M. van den Tweel, beiden advocaat te Den Haag.
1. De procedure
Bij besluiten van 16 december 2008 heeft verweerder aan appellanten een heffing op grond van de Verordening PT bijzondere heffing vollegrondsgroenten 2008 opgelegd.
Bij besluiten van eveneens 16 december 2008 heeft verweerder aan appellanten een heffing op grond van de Verordening PT bijzondere heffing fruit en champignons 2008 opgelegd.
De hiertegen gerichte bezwaren van 15 januari 2009 heeft verweerder bij besluiten van
12 maart 2010 respectievelijk 15 maart 2010 ongegrond verklaard.
Tegen deze besluiten hebben appellanten bij brieven van 23 april 2010, bij het College binnengekomen op dezelfde datum, beroep ingesteld. Bij brieven van 25 mei 2010 hebben appellanten de beroepsgronden in beide zaken aangevuld.
Bij besluiten van 18 augustus 2010 heeft verweerder de beslissingen op bezwaar van
12 maart 2010 en 15 maart 2010 gedeeltelijk gewijzigd c.q. ingetrokken in die zin dat de in het geding zijnde heffingsnota’s worden geacht te zijn opgelegd per 1 januari 2009 (voor een gelijk bedrag).
Bij brieven van 18 augustus 2010 heeft verweerder in beide zaken verweerschriften ingediend.
Bij brieven van 16 september 2010 hebben appellanten de beroepsgronden in beide zaken aangevuld. Bij brieven van 19 oktober 2010 heeft verweerder in beide zaken aanvullende verweerschriften ingediend.
Op 14 december 2011 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij de gemachtigden van partijen zijn verschenen.
2. De beoordeling van het geschil
2.1 De Verordening PT algemene bepalingen 2007 (hierna: Verordening Algemene bepalingen) luidt voor zover hier van belang:
"Artikel 3:11
De voorzitter is belast met de oplegging en inning van de heffing en de daarmee samenhangende kosten als bedoeld in de artikelen 3:8 tot en met 3:10."
De Verordening PT bijzondere heffing vollegrondsgroenten 2008 bepaalt onder meer het volgende:
?Artikel 2
1. De ondernemer die in het jaar 2008 een onderneming drijft waarin vollegrondsgroenten (…) worden geteeld is aan het productschap een heffing verschuldigd.
(…)
Artikel 3
De heffing die is verschuldigd wordt opgelegd naar de grondslag grondgebruik (…).
Artikel 6
1. De oplegging van de krachtens deze verordening verschuldigde heffing vindt plaats na afloop van het jaar waarover de heffing verschuldigd is (…).
2. In afwijking van het eerste lid kan de heffingsplichtige een voorlopige heffing worden opgelegd tot het bedrag waarop de heffing vermoedelijk zal worden vastgesteld. De voorlopige heffing wordt verrekend met de krachtens deze verordening verschuldigde heffing.?
De Verordening PT bijzondere heffing fruit en champignons 2008 bevat vergelijkbare bepalingen met dien verstande dat daarin in artikel 2 is bepaald dat de ondernemer die in het jaar 2008 een onderneming drijft waarin fruit of champignons worden geteeld, aan het productschap een heffing is verschuldigd.
2.2 De bestreden besluiten van 12 maart 2010 respectievelijk 15 maart 2010 zijn gedeeltelijk gewijzigd c.q. ingetrokken door de besluiten van 18 augustus 2010, waarbij de heffingsnota's zijn herroepen in die zin dat de heffingsnota's zijn opgelegd per 1 januari 2009. Gelet op de artikelen 6:18 en 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) worden de beroepen van appellanten geacht mede te zijn gericht tegen de besluiten van 18 augustus 2010.
2.3 Appellanten hebben ten eerste betoogd dat de heffingsbesluiten niet namens het bevoegde bestuursorgaan zijn genomen.
Naar het oordeel van het College slaagt deze beroepsgrond niet, nu de Verordening algemene bepalingen de voorzitter belast met het opleggen en innen van de heffing. Dat de Verordeningen algemene bepalingen een lex generalis zou zijn en dat deze enkel is goedgekeurd door de SER, maakt dit niet anders. Daarnaast geldt in algemene zin dat eventuele bevoegdheidsgebreken in de beslissing op bezwaar kunnen worden hersteld. Vaststaat dat de bestreden besluiten bevoegdelijk zijn genomen door de voorzitter van het Productschap.
2.4 Met hun tweede beroepsgrond betogen appellanten dat de heffingen niet met terugwerkende kracht mogen worden opgelegd. Er was geen bevoegdheid om bij de besluiten van 18 augustus 2010 de heffingen op te leggen per 1 januari 2009. Bovendien staat volgens appellanten het fiscale ne bis in idem-beginsel in de weg aan het opnieuw opleggen van de heffingen. Niet elke fout kan worden gerepareerd.
Naar het oordeel van het College slaagt de beroepsgrond van appellanten niet. Verweerder heeft erkend dat gelet op artikel 6, eerste lid, van de Verordeningen de heffingen nog niet op 16 december 2008 mochten worden opgelegd en dit gebrek hersteld door de heffingsnota's in zoverre in te trekken en de heffingen per 1 januari 2009 op te leggen. Niet valt in te zien dat dit in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel. Appellanten waren bekend met het feit dat zij over het kalenderjaar 2008 heffing verschuldigd waren en het heffingsbedrag is gelijk gebleven. Bovendien was verweerder bevoegd geweest om voor afloop van het kalenderjaar een voorlopige heffing op te leggen en die te verrekenen met de uiteindelijk verschuldigde heffing.
Anders dan door appellanten is betoogd, is geen sprake van strijd met het fiscale ne bis in idem-beginsel. De eerste heffingsnota's zijn ingetrokken, zodat met het opnieuw opleggen van de heffing per een andere datum geen sprake is van het twee maal belasten van hetzelfde feit.
De appellanten die reeds na de eerste nota betaald hebben, hebben wettelijke rente vergoed gekregen. Naar het oordeel van het College is niet komen vast te staan dat de wettelijke rente op onjuiste wijze is vastgesteld.
2.5 Het bezwaar dat niet alle bedrijfsgenoten in de heffing worden betrokken treft evenmin doel. Voor de motivering van dit oordeel verwijst het College naar overweging 2.4 in de uitspraak van 6 juli 2012 in de zaken AWB 09/1382 en 10/318 (LJN: BX4925).
2.6 Appellanten betogen dat de opbrengst van de heffing wordt samengevoegd met de opbrengst van andere heffingen in de sector Groenten en Fruit en dat deze opbrengst vervolgens op niet-inzichtelijke wijze wordt verdeeld over een aantal fondsen.
Deze beroepsgrond slaagt niet, gelet op hetgeen is overwogen in overweging 2.8 van de hiervoor aangehaalde uitspraak van het College van 6 juli 2012.
2.7 Appellanten hebben voorts, net als in een aantal soortgelijke beroepszaken, betoogd dat de verplichte aansluiting van hun bedrijf bij het Productschap zich niet verdraagt met artikel 11 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
Deze beroepsgrond treft geen doel. Voor de motivering van dit oordeel verwijst het College naar overweging 5.1 in de uitspraak van 30 juni 2010 in de zaak AWB 09/590 (LJN: BN0939).
2.9 Appellanten stellen tenslotte dat verweerder de kosten van de bezwaarprocedures had dienen te vergoeden.
Naar het oordeel van het College blijkt uit de door appellanten overgelegde brief van verweerder van 12 november 2009 (nummer 091112.213169.TK) dat verweerder op de hoogte was van een verzoek om een proceskostenvergoeding in de bezwaarprocedure. Gelet hierop zijn de beroepen gegrond. Het College ziet aanleiding zelf in de zaken te voorzien en de proceskosten in bezwaar vast te stellen op € 966,- (twee punten voor het indienen van de bezwaarschriften en één punt voor het bijwonen van de hoorzitting tegen een waarde van € 322,- per punt, betreffende een zaak van gemiddeld gewicht, wegingsfactor 1).
2.10 Bij het gewijzigde besluit van 18 augustus 2010 in de zaak AWB 10/410 heeft verweerder het bezwaar van appellante C B.V. alsnog niet-ontvankelijk verklaard, omdat gebleken is dat haar bezwaar al aan de orde is gekomen in de procedure die heeft geleid tot de uitspraak van het College van 30 juni 2010 in de zaken AWB 09/311 en 09/315 (LJN: BN0932). Anders door deze appellante is betoogd, is bij het gewijzigde besluit niet opnieuw een heffing aan haar opgelegd. Het College is van oordeel dat het bezwaar van deze appellante terecht niet-ontvankelijk is verklaard. Het beroep van deze appellante dient ongegrond te worden verklaard.
2.11 Aangezien bij de gewijzigde besluiten naar aanleiding van een beroepsgrond van appellanten is overgegaan tot herstel van een onvolkomenheid en verweerder tevens geen proceskostenvergoeding heeft toegekend voor de bezwaarprocedures, acht het College termen aanwezig om verweerder met toepassing van artikel 8:75 Awb te veroordelen in de proceskosten van appellanten in beroep. Verweerder dient de kosten van de door gemachtigde van appellanten beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht, te vergoeden. Deze zijn vastgesteld op € 1311,- (twee punten voor het indienen van de beroepschriften en één punt voor het bijwonen van de zitting tegen een waarde van € 437,- per punt, betreffende een zaak van gemiddeld gewicht, met wegingsfactor 1).
Tevens ziet het College aanleiding verweerder op te dragen de betaalde griffierechten aan appellanten te vergoeden.
3. De beslissing
Het College:
- verklaart het beroep van Driessen Blueberries B.V. ongegrond;
- verklaart de beroepen van de overige appellanten gegrond;
- vernietigt de bestreden besluiten voor zover daarbij geen proceskostenvergoeding voor de behandeling van de bezwaren
is toegekend;
- stelt de proceskosten van appellanten in bezwaar vast op een bedrag van € 966,- (zegge: negenhonderdzesenzestig
euro);
- bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van de vernietigde gedeelten van de besluiten;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van appellanten in beroep tot een bedrag van € 1311,- (zegge:
dertienhonderdelf euro);
- bepaalt dat verweerder de door appellanten voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierechten ad € 596,-
(zegge: vijfhonderdzesennegentig euro) vergoedt.
Aldus gewezen door mr. M. M. Smorenburg, in tegenwoordigheid van mr. J.A. de Koning als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 12 september 2012.
w.g. M.M. Smorenburg de griffier is verhinderd de
uitspraak te ondertekenen