5. De beoordeling van het geschil
5.1 Partijen houdt verdeeld of appellante heeft voldaan aan de prealabele criteria van de Beleidsregel invulling bouwimpuls. Het College is van oordeel dat verweerster terecht heeft geconcludeerd dat dit niet het geval is en dat appellante daarom niet in aanmerking komt voor bouwimpuls en overweegt daartoe het volgende.
5.2 De Beleidsregel invulling bouwimpuls maakt deel uit van een pakket maatregelen dat nodig werd geacht om bij te dragen aan een goed functionerende kredietmarkt. De betreffende beleidsregel heeft ten doel de terughoudendheid van banken om voor nieuwbouw of verbouw krediet te verlenen te overwinnen door financiële middelen waarin andere beleidsregels op zichzelf al voorzagen in de tijd naar voren te halen. In de Beleidsregel afschrijving is voorzien in de dekking van afschrijvingskosten op basis van de historische aanschafprijs alsook in de dekking van interimvoorzieningen tijdens de bouw. De bouwimpuls biedt dekking voor de post boekwaarde in 2009-2010 in plaats van gedurende de langere looptijd die uit de Beleidsregel afschrijving voortvloeit.
Overeenkomstig de in de brief van de staatssecretaris opgenomen verdelingsmethode kent de Beleidsregel invulling bouwimpuls een aantal prealabele criteria.
5.3 Appellante heeft haar aanvraag op 1 december 2009 aangevuld met een verklaring van ING, welke inhield dat appellante de beschikking had over een bouwkrediet in rekening-courant, dat was bestemd voor het financieren van bouwtrajecten en dat onder meer werd gebruikt voor de bouw van locatie Zonnelied. Uit deze verklaring volgt niet dat het krediet is verleend onder de voorwaarde dat de aanvraag voor een bouwimpuls wordt gehonoreerd, zoals onderdeel 6.d.2 van de beleidsregel verlangt.
Appellante heeft aangevoerd dat de door haar overgelegde verklaring onjuist is, aangezien het krediet niet is aangewend ten behoeve van de locatie Zonnelied. Voor de bouw van de locatie Zonnelied was volgens appellante extra financiering nodig, terwijl ten tijde van de aanvraag geen enkele bank bereid was om die financiering te verstrekken. Uiteindelijk heeft zij op 2 juli 2010 de Rabobank bereid gevonden om de locatie Zonnelied te financieren. Een en ander laat naar het oordeel van het College onverlet dat aan appellante krediet was verleend mede ten behoeve van de locatie Zonnelied, en onafhankelijk van eventuele gelden vanuit de bouwimpuls. Uit de stelling dat ten tijde van de aanvraag geen enkele externe financier bereid was om het volgens appellante voor de bouw van locatie Zonnelied benodigde (extra) krediet te verstrekken, volgt eveneens dat de aanvraag niet aan onderdeel 6.d.2 van de beleidsregel voldoet.
Daarbij komt nog dat uit de toelichting bij de aanvraag van appellante blijkt dat de bouwimpuls mede is aangevraagd voor de ten behoeve van fase 3 gemaakte directiekosten, dit terwijl op dat moment reeds was besloten om van de bouw van fase 3 af te zien. Toekenning van bouwimpuls voor fase 3 zou derhalve niet kunnen leiden tot het daarmee beoogde doel van “daadwerkelijke, fysieke bouw door de zorgaanbieder in de periode vanaf 25 maart 2009 tot en met 31 december 2010”, als neergelegd in de beleidsregel.
Het vorenoverwogene leidt het College tot de conclusie dat verweerster zich terecht op het standpunt heeft gesteld appellante niet voor toekenning van bouwimpuls in aanmerking komt.
5.4 Het beroep van appellante op het zorgvuldigheidsbeginsel, het evenredigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel wordt verworpen. Appellante heeft in dit verband betoogd dat verweerster ten onrechte rekening heeft gehouden met de volgens haar onjuiste verklaring van ING alsmede dat verweerster ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de bij brief van 2 juli 2010 toegezonden verklaring van de Rabobank. Uit het hiervoor overwogene volgt evenwel dat verweerster beide verklaringen heeft meegewogen. Verweerster is in het bestreden besluit op beide verklaringen ingegaan en heeft daarin naar het oordeel van het College voldoende duidelijk gemotiveerd waarom de aanvraag van appellante is afgewezen.
5.5 Op grond van artikel 4:84 Awb dient een bestuursorgaan overeenkomstig een beleidsregel te handelen, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen. Van dergelijke bijzondere omstandigheden is naar het oordeel van het College evenmin gebleken.
5.6 Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat het beroep ongegrond moet worden verklaard.
5.7 Voor een veroordeling in de proceskosten ziet het College geen aanleiding.