ECLI:NL:CBB:2012:BX8000

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
14 september 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10/1106
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bouwimpuls door de Nederlandse Zorgautoriteit

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 14 september 2012 uitspraak gedaan in het geschil tussen Stichting BrabantZorg en de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) over de afwijzing van een aanvraag voor de bouwimpuls op basis van de Beleidsregel invulling bouwimpuls AWBZ. De aanvraag was ingediend door BrabantZorg op 20 oktober 2010, tegen een besluit van de NZa van 9 september 2010, waarin de bezwaren van BrabantZorg tegen de afwijzing van hun aanvraag ongegrond werden verklaard. De NZa stelde dat de beleidsregel uitsluitend van toepassing is op eigendomssituaties en dat de huurconstructie van de nieuwbouw niet in aanmerking kwam voor de bouwimpuls. Het College oordeelde dat de beleidskeuze van de NZa niet onredelijk was, aangezien de bouwimpuls bedoeld is om daadwerkelijke, fysieke bouw te stimuleren die vertraagd is door boekwaardeproblematiek. De NZa had geen bijzondere omstandigheden aangetoond die een afwijking van de beleidsregel rechtvaardigden. De uitspraak benadrukt het belang van eigendomssituaties voor de toekenning van de bouwimpuls en bevestigt dat huursituaties niet in aanmerking komen. Het College verklaarde het beroep van BrabantZorg ongegrond en bevestigde de afwijzing door de NZa.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
AWB 10/1106 14 september 2012
13950 Wet marktordening gezondheidszorg
Uitspraak in de zaak van:
Stichting BrabantZorg, te Bernheze, appellante,
gemachtigde: mr. F. Lijffijt, advocaat te Zwolle,
tegen
de Nederlandse Zorgautoriteit, verweerster,
gemachtigden: mr. G.R.J. de Groot en mr. H.C. Schutrops, advocaten te Den Haag.
1. De procedure
Appellante heeft bij brief van 20 oktober 2010, bij het College binnengekomen op dezelfde datum, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerster van 9 september 2010.
Bij dit besluit heeft verweerster de bezwaren, die appellante had ingediend tegen de afwijzing van haar aanvraag op grond van de Beleidsregel CA-399 Invulling bouwimpuls (AWBZ), ongegrond verklaard.
Bij brief van 17 december 2010 heeft appellante haar beroep aangevuld.
Bij brief van 25 februari 2011 heeft verweerster een verweerschrift ingediend.
Op 29 september 2011 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad. Partijen hebben zich ter zitting doen vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Ter zitting zijn verder voor verweerster verschenen: L.G. Fresen en drs. G.J. Verschoor, senior-beleidsmedewerkers Zorgmarkten Care, M. van Baggum, unitmanager Care, mr. I.A. van Houten en mr. M.G. van Horzen, juristen bij de Unit Bezwaar, Beroep en Boetes, en A. Klein, senior-projectmanager bij TNO-centrum zorg en bouw.
2. De grondslag van het geschil
2.1 Verweerster heeft in de Staatscourant van 17 september 2009 nr. 13881 mededeling gedaan van de vaststelling van de Beleidsregel CA-399 “Invulling bouwimpuls (AWBZ)” (hierna: Beleidsregel invulling bouwimpuls). In deze beleidsregel is het volgende bepaald:
“1. Algemeen
a. Deze beleidsregel is van toepassing op de zorg of dienst als omschreven bij of krachtens de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) en wordt geleverd door zorgaanbieders die zijn toegelaten voor de functie verblijf en behandeling, eventueel in combinatie met één of meer van de functies persoonlijke verzorging, verpleging of begeleiding als bedoeld in het Besluit zorgaanspraken AWBZ.
b. Deze beleidsregel treedt in werking op 1 september 2009. (…)
c. De termijn waarvoor deze beleidsregel geldt loopt tot en met 31 december 2010.
d. Deze beleidsregel kan worden aangehaald als 'Beleidsregel invulling bouwimpuls’.
2. Doel van de beleidsregel
Met deze beleidsregel wordt vastgesteld:
Het beleid dat wordt gehanteerd bij de beoordeling van aanvragen die worden ingediend in het kader van de zogenaamde incidentele bouwimpuls AWBZ-instellingen zoals verwoord in de brief van de staatssecretaris d.d. 17 augustus 2009 met kenmerk DLZ/KZ-4-2947743.
3. Doel van de bouwimpuls
Het doel van de bouwimpuls is het stimuleren van daadwerkelijke, fysieke bouw door de zorgaanbieder in de periode vanaf 25 maart 2009 tot en met 31 december 2010, die vertraagd is door terughoudend opstellen van externe financiers door boekwaardeproblematiek, voor het zo snel mogelijk wegwerken van plaatsen in drie- of meerbedskamers in verpleeghuizen en van de als rood of oranje aangemerkte plaatsen in de gehandicaptenzorg, door het oplossen van (een deel van) de boekwaardeproblematiek en de bekostiging van bijbehorende interim-voorzieningen waarbij de € 160 miljoen zo efficiënt mogelijk wordt ingezet.
4. Definities
a. Privacy-plaatsen: door TNO-Centrum Zorg en Bouw(CZB) aangemerkt als plaatsen in drie- of meerbedskamers in verpleeghuizen óf aangemerkt als rode of oranje plaatsen in de gehandicaptenzorg.
b. Boekwaardeproblematiek: de resterende boekwaarde bij renovatie of vervanging van onroerend goed die naar verwachting niet of onvoldoende wordt gedekt door huidige of toekomstige inkomsten.
(…)
d. Bouwimpuls: versnelde afschrijving van de resterende boekwaarde van te renoveren of te vervangen privacy-plaatsen en bijbehorende kosten van interimvoorzieningen.
5. Door welke zorgaanbieders kan een aanvraag worden ingediend
Een aanvraag kan uitsluitend worden ingediend door een zorgaanbieder die voldoet aan de volgende voorwaarden:
a. de zorgaanbieder beschikt over een toelating met bouw voor de renovatie of vervangende nieuwbouw voor de privacy-plaatsen en;
b. de zorgaanbieder is door TNO-CZB aangemerkt als instelling met rood en/of oranje plaatsen voor gehandicaptenzorg óf door TNO-CZB aangemerkt als instelling met drie- of meerbedskamers voor verpleeghuiszorg en;
c. De in onderdeel 3 bedoelde bouw is gestart tussen 25 maart 2009 en 31 december 2010.
6. Voorwaarden waaraan een aanvraag dient te voldoen
Indien een aanbieder voldoet aan de voorwaarden op grond van artikel 5 van deze beleidsregel kan een aanvraag worden ingediend die voldoet aan de volgende formele voorwaarden:
a. Een aanvraag dient uiterlijk 1 november 2009 bij de NZa te worden ingediend;
b. Een aanvraag wordt ingediend met het NZa-formulier “Aanvraag bouwimpuls” waarin wordt aangegeven:
- de eenmalige afschrijvingskosten van de resterende boekwaarde en;
- de kosten van de bijbehorende interimvoorzieningen en;
- het totaal aantal huidige plaatsen waarvan de privacyproblemen worden aangepakt en;
- het totaal aantal gerenoveerde privacy-plaatsen dat na de uitvoering van het plan zal zijn gerealiseerd.
(…)
d. Bij een aanvraag dienen de volgende documenten gevoegd te worden:
1. Afschrift rapport TNO-CZB, waaruit blijkt dat er sprake is van locaties met privacyproblemen als bedoeld in onderdeel 4 onder a van deze beleidsregel óf een verklaring van TNO- dat sprake is van geïnventariseerde drie of meerbeds-kamers eveneens als bedoeld in onderdeel 4 onder a van deze beleidsregel,
2. Onherroepelijke schriftelijke verklaring van externe financier(s) waaruit blijkt dat deze bereid is (zijn) krediet te verstrekken aan de zorgaanbieder indien de aanvraag voor een bouwimpuls wordt gehonoreerd;
3. Afschrift toelating/vergunning voor de bouwplannen waarin het privacy-vraagstuk wordt aangepakt, inclusief het totale investeringsbedrag (bouwsom);
4. Accountantsverklaring over de juistheid van de resterende boekwaarde.
(…) ”
In de toelichting bij de Beleidsregel invulling bouwimpuls is onder meer vermeld:
“Doel van de beleidsregel
Op 28 maart 2009 is in het kader van het Aanvullend beleidsakkoord € 320 miljoen ter beschikking gesteld als investeringsimpuls voor zorginstellingen. In de brief van 26 juni 2009 aan de Tweede Kamer hebben vervolgens de bewindslieden van VWS aangegeven dat dit incidentele middelen zijn voor 2009 en 2010 en aangegeven hoe deze middelen verdeeld worden. Van de incidentele middelen is € 160 miljoen bestemd voor de care-instellingen. Dit bedrag dient ingezet te worden om zoveel mogelijk van drie- of meerbedskamers in de verpleeghuizen en de rode/oranje plaatsen in de gehandicaptensector en zo snel mogelijk weg te werken. Hoewel voor deze projecten al toelatingen zijn afgegeven, wordt de uitvoering hiervan ernstig vertraagd of zelfs stilgelegd vanwege boekwaardeproblematiek. Externe financiers zijn vanwege deze problemen terughoudend in het verstrekken van kredieten en daarom liggen deze projecten stil. Deze beleidsregel is bedoeld om het bouwproces van zoveel mogelijk meerbedskamers en rode/oranje plaatsen te versnellen of zo snel mogelijk weer op gang te krijgen. (…)
Voorwaarden
Uitsluitend projecten waarvan de fysieke bouw is gestart vóór 25 maart 2009, de datum waarop het Aanvullend beleidsakkoord bekend is gemaakt, of ná 31 december 2010, komen niet in aanmerking voor een bouwimpuls. Dit vanwege het uitgangspunt van de inzet van de € 160 miljoen. De extra middelen zijn bedoeld om de impasse te doorbreken die is ontstaan omdat financiers boekwaardeproblemen als aanzienlijke financiële risico’s zien en zich daardoor terughoudend opstellen bij het beschikbaar stellen van financiële middelen. (…)
De aanvragen voor een bouwimpuls dienen bij de NZa ingediend te worden door invulling van het speciaal hiervoor opgestelde formulier “Aanvraag bouwimpuls”. (…) Daarnaast dient aan dit formulier toegevoegd te worden:
(…)
c. Een onherroepelijke schriftelijke verklaring van een of meerdere externe financiers waaruit blijkt dat men bereid is het voor de bouw noodzakelijke krediet te verstrekken indien de aanvraag voor een bouwimpuls wordt gehonoreerd;
(…)
Door deze gestelde voorwaarden komen alleen eigendomssituaties in aanmerking voor de bouwimpuls. Huursituaties komen niet in aanmerking voor de bouwimpuls. Voor boekwaardeproblematiek die niet door de bouwimpuls wordt opgelost wordt in de overgangsregeling bij de invoering van de integrale ZZP-tarieven een oplossing geboden.”
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Bij brief van 17 augustus 2009 heeft de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (hierna: VWS) aan verweerster om medewerking gevraagd bij de verdeling van de zogenoemde “bouwimpulsmiddelen”. Deze brief luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“1. Inleiding
Het kabinet wil, gelet op de huidige situatie, investeren in bouwactiviteiten. In het aanvullend Beleidsakkoord bij “Samen werken, samen leven” (TK 2008-2009, 31070, nr. 24) is € 320 miljoen ter beschikking gesteld als bouwimpuls voor zorginstellingen. Daarvan is € 160 miljoen bestemd voor de langdurige zorg. (…) Belangrijk hierbij is dat het om incidenteel geld gaat dat alleen in 2009/2010 beschikbaar is en derhalve niet gebruikt kan worden voor structurele verplichtingen (…). Graag vraag ik uw medewerking bij de verdeling van de beschikbare middelen en de uitvoering van mijn plan. (…)”
- Naar aanleiding van voormelde brief van de staatssecretaris van VWS heeft verweerster de Beleidsregel invulling bouwimpuls vastgesteld. Verweerster heeft de besturen van AWBZ-zorgaanbieders over deze beleidsregel geïnformeerd bij circulaire van 4 september 2009.
- Op 30 oktober 2009 heeft verweerster van appellante een aanvraag voor bouwimpuls ontvangen.
- Bij besluit van 8 januari 2010 heeft verweerster afwijzend op de aanvraag beslist.
- Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 8 januari 2010.
- Vervolgens heeft verweerster het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit en het nadere standpunt van verweerster
Bij het bestreden besluit heeft verweerster het bezwaar ongegrond verklaard. Verweerster heeft daartoe – voor zover van belang – ten aanzien van de eigendomssituatie als volgt overwogen.
“Uit de beleidsregel en de daarbij behorende toelichting wordt duidelijk dat de bouwimpuls bedoeld is voor die situaties waarin er sprake is van een belemmering voor de oplossing van de problematiek van de meerbedskamers. Deze belemmering bestaat uit de combinatie van de bestaande boekwaardeproblematiek en de financiering van de nieuwbouw. Uit de beleidsregel en de toelichting volgt dat er bij huur van de nieuwbouw geen sprake is van een dergelijke gecombineerde problematiek. De zorginstelling hoeft zelf geen zorg te dragen voor de nieuwbouw, aangezien de nieuwbouw niet in eigendom is, maar wordt gehuurd. Dat er sprake is van huur om fiscale redenen doet hier niet aan af, immers ook in een dergelijke constructie is er voor wat betreft de nieuwbouw sprake van een (in juridische termen) huursituatie. Hetzelfde geldt voor de gekozen joint venture-structuur die eveneens onverlet laat dat er in juridsche zin sprake is van een huursituatie. (…)
In het verweerschrift heeft verweerster voorts uiteengezet dat appellante geen onherroepelijke schriftelijke verklaring van een externe financier heeft overgelegd als bedoeld in onderdeel 6.d.2 van de beleidsregel. Uit de door appellante overgelegde verklaring van ZorgGoedBrabant blijkt dat ZorgGoedBrabant voornemens is de financiering zelf ter hand te nemen en de middelen rechtstreeks in te zetten ter realisatie van de (eigen) nieuwbouwlocatie, waarvan appellante louter huurder wordt.
De bereidstellingsverklaring van de Rabobank is pas op 18 februari 2010 opgesteld – ruim na het verstrijken van de uiterlijke indieningstermijn van de aanvraag – en kan reeds om die reden niet tot gegrondverklaring van het beroep leiden. Bovendien blijkt uit die verklaring dat ZorgGoedBrabant en niet appellante de kredietnemer is.
In het bestreden besluit heeft verweerster voorts het volgende overwogen:
“(…) Uit navraag bij de betrokken medewerker is gebleken dat er uitdrukkelijk geen toezeggingen zijn gedaan (…)
Op grond van het voorgaande is de NZa van oordeel dat de aanvraag conform het bepaalde in de beleidsregel is afgewezen.
Resteert de vraag of ingevolge artikel 4:84 Awb sprake is van bijzondere omstandigheden die de NZa noodzaken om af te wijken van de beleidsregel. (…) Concluderend ziet de NZa in de door de zorgaanbieder aangevoerde omstandigheden geen reden om, in afwijking van haar beleid, de door NZa op 30 oktober 2009 ontvangen aanvraag alsnog te honoreren. Voor zover de primaire beslissing niet voldoende is gemotiveerd wordt dit gebrek in deze beslissing op bezwaar hersteld met bovenstaande overwegingen.”
4. Het standpunt van appellante
Appellante heeft in beroep het volgende aangevoerd.
4.1 De bouwimpuls is aangevraagd voor het bouwproject “Vita Nova” en omvat twee panden, te weten Sonnevanck en Vita Nova.
Verweerster heeft zich onder verwijzing naar de toelichting bij de Beleidsregel invulling bouwimpuls ten onrechte op het standpunt gesteld dat uitsluitend eigendomssituaties voor een bouwimpuls in aanmerking komen. In de beleidsregel wordt geen onderscheid gemaakt tussen eigendomssituaties en huursituaties. Slechts in de toelichting bij de beleidsregel is vermeld dat huursituaties niet in aanmerking komen voor een bouwimpuls, maar zodanige toelichting mag geen zelfstandige normen bevatten. Ook uit de onderliggende wet- en/of regelgeving en uit de brief van de staatssecretaris van 17 augustus 2009 blijkt niet dat bouwimpuls slechts kan worden toegekend in eigendomssituaties.
Subsidiair is appellante van mening dat zij voldoet aan de in de beleidsregel gestelde eisen. Zij heeft in dit verband aangevoerd dat de panden Sonnevanck en Vita Nova in eigendom zijn van Stichting ZorgGoedBrabant. Het bestuur van die stichting bestaat voor de helft uit bestuursleden van appellante. Appellante heeft voorts 50% stemrecht in die stichting. Om die reden is verweerster gehouden om appellante aan te merken als eigenaar van de panden.
Ter zitting heeft appellante zich op het standpunt gesteld dat de huurrelatie tussen haar en ZorgGoedBrabant ten tijde van de bezwaarfase kan worden geduid als financial lease en dat verweerster heeft nagelaten om ten aanzien daarvan nader onderzoek te doen. Zij heeft in dat verband gewezen op het Jaardocument BrabantZorg 2010, waarin is vermeld dat appellante de gebouwen huurt op basis van een financial lease contract.
4.2 De verklaring van ZorgGoedBrabant van 25 september 2009 is wel degelijk te kwalificeren als een verklaring van een externe financier als bedoeld in onderdeel 6.d.2 van de beleidsregel. Zo niet, dan is de verklaring van de Rabobank van 18 februari 2010 te kwalificeren als een verklaring van een externe financier. Dat die verklaring is gericht aan ZorgGoedBrabant doet er niet aan af dat appellante als 50% stemgerechtigde uiteindelijk het financiële risico van de financiering draagt.
4.3 Appellante heeft voorafgaand aan de indiening van de aanvraag in telefonisch contact met verweerster de eigendomssituatie toegelicht. Van de zijde van verweerster is volgens appellante verklaard dat de gekozen constructie geen beletsel zou zijn voor toekenning van bouwimpulsmiddelen. Appellante heeft gehandeld in het vertrouwen dat de aanvraag aan de daaraan gestelde eisen voldeed. Door vervolgens de aanvraag af te wijzen omdat niet aan een eigendomssituatie wordt voldaan, heeft verweerster in strijd gehandeld met het vertrouwensbeginsel.
4.4 Verweerster heeft ten onrechte overwogen dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden. De vervangende nieuwbouw vond plaats om te voldoen aan een van overheidswege opgelegde eis en geschiedt derhalve niet op eigen initiatief. Het is dan ook onevenredig om appellante nu tegen te werpen dat zij geen eigenaar zou zijn. Bij Nieuwebrug heeft het niet verkrijgen van financiering bijna tot een faillissement geleid. Nieuwebrug is vervolgens door appellante overgenomen. Door het tekort van Nieuwebrug – ruim € 3,5 miljoen in het boekjaar 2009 – teert nu ook appellante in op haar vermogen.
4.5 Het bestreden besluit is in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel (artikel 3:2 Awb), het motiveringsbeginsel (artikel 3:46 Awb) en het evenredigheidsbeginsel (artikel 3:4 Awb). Verweerster had bij de vaststelling van alle betrokken belangen in redelijkheid niet tot een ongegrondverklaring van het bezwaar kunnen komen.
5. De beoordeling van het geschil
5.1 Het voornaamste geschilpunt dat partijen verdeeld houdt betreft de vraag of verweerster zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat uitsluitend eigendomssituaties voor een bouwimpuls in aanmerking komen.
Hieromtrent wordt het volgende overwogen.
Het College is van oordeel dat uit de Beleidsregel invulling bouwimpuls voldoende duidelijk blijkt deze uitsluitend geldt voor eigendomssituaties. Zo volgt uit onderdeel 5 van de beleidsregel dat de bouwimpuls uitsluitend kan worden aangevraagd door een zorgaanbieder die beschikt over een toelating met bouw voor de renovatie of vervangende nieuwbouw voor de privacy-plaatsen, terwijl in onderdeel 3 is bepaald dat het doel van de bouwimpuls is: het stimuleren van daadwerkelijke, fysieke bouw door de zorgaanbieder, die vertraagd is door terughoudend opstellen van externe financiers als gevolg van een bestaande boekwaardeproblematiek. In onderdeel 6.d.2 is voorts bepaald dat bij een aanvraag onder meer een onherroepelijke schriftelijke verklaring van een externe financier moet worden gevoegd, waaruit blijkt dat deze bereid is krediet te verstrekken aan de zorgaanbieder indien de aanvraag voor een bouwimpuls wordt gehonoreerd. In deze bepalingen, in hun onderlinge samenhang bezien, ligt besloten dat de zorgaanbieder eigenaar en opdrachtgever is voor de nieuwbouw, alsmede dat deze zorgaanbieder daartoe financiering behoeft van een externe financier.
In de toelichting bij de beleidsregel wordt naar het oordeel van het College daarom op goede gronden het standpunt ingenomen dat door de gestelde voorwaarden alleen eigendomssituaties in aanmerking komen voor de bouwimpuls.
5.2 Voor zover appellante heeft bedoeld te betogen, dat verweerster in redelijkheid de zorgaanbieders, die gekozen hebben voor een financial lease constructie of een daarop gelijkende constructie, niet van de bouwimpuls mocht uitsluiten, overweegt het College het volgende.
Verweerster heeft in dit verband toegelicht dat de beperking tot eigendomssituaties bewust is aangebracht, omdat uitsluitend voor zorgaanbieders, die eigenaar van de gebouwen zijn, geldt dat zij verantwoordelijk zijn voor de financiering van de bouw. Verweerster wenst de bouwimpulsmiddelen niet aan te wenden om financieringsproblemen van derden op te lossen.
Het College acht in dit verband van belang dat de bouwimpulsregeling wordt gefinancierd uit incidentele middelen die bij het beleidsakkoord van 25 maart 2009 in verband met de kredietcrisis voor de jaren 2009 en 2010 zijn toegekend voor zorg- en awbz-instellingen. Gegeven de beperkte tijd waarbinnen de bouwimpulsmiddelen dienden te worden ingezet, is gekozen voor een eenvoudig uitvoerbare regeling. Tegen deze achtergrond acht het College de keuze om uitsluitend (eenvoudig te beoordelen) eigendomssituaties onder de werkingssfeer van de regeling te laten vallen niet onredelijk. Daarbij neemt het College in aanmerking dat de de nieuwbouw wordt gerealiseerd voor rekening en risico van een derde (ZorgGoedBrabant). Appellante heeft weliswaar, zoals zij heeft aangevoerd, binnen ZorgGoedBrabant een bepaalde invloed, maar zij heeft daarin, zoals verweerster in onderdelen 4.6 en 4.7 van het verweerschrift terecht heeft aangevoerd, geen doorslaggevende zeggenschap.
Dat de huurrelatie ten tijde van de bezwaarfase als financial lease zou kunnen worden aangeduid, zoals appellante ter zitting heeft aangevoerd, doet aan het voorgaande niet af.
5.3 Het College verwerpt het beroep op het vertrouwensbeginsel en overweegt daartoe het volgende.
Appellante heeft aangevoerd dat L.G. Fresen namens verweerster in een telefonisch contact heeft verklaard dat de gekozen constructie geen beletsel zou zijn voor toekenning van de aanvraag. Verweerster heeft zich op het standpunt gesteld dat uit de beleidsregel duidelijk volgt dat geen aanspraak op bouwimpuls kan bestaan wanneer de zorgaanbieder de gebouwen huurt. Voorts heeft verweerster meegedeeld dat uit navraag bij de betrokken medewerkers is gebleken dat geen van hen heeft toegezegd dat in het geval van appellante in afwijking van de beleidsregel zou worden gehandeld.
Het voorgaande leidt het College tot de conclusie dat appellante haar stelling, dat namens verweerster is toegezegd dat de door haar gekozen constructie geen beletsel zou zijn voor toekenning van de aanvraag, tegenover de uitdrukkelijke ontkenning door verweerster, onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt.
5.4 Op grond van artikel 4:84 Awb dient een bestuursorgaan overeenkomstig een beleidsregel te handelen, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen. Van dergelijke bijzondere omstandigheden is naar het oordeel van het College niet gebleken. Dat op de aanvraag voor bouwimpuls van Nieuwebrug afwijzend is beslist, waardoor Nieuwebrug in een slechte financiële situatie is komen te verkeren, is geen rechtstreeks belang dat bij het ten aanzien van appellante te nemen besluit op grond van art. 3:4 Awb behoort te worden afgewogen.
5.5 Appellante heeft ten slotte aangevoerd dat het bestreden besluit in strijd is met het zorgvuldigheidsbeginsel, het motiveringsbeginsel en het evenredigheidsbeginsel. Op het evenredigheidsbeginsel is hiervoor in 5.4 reeds ingegaan. De beroepsgronden zijn voor het overige niet met feiten onderbouwd, zodat daaraan wordt voorbijgegaan.
5.6 Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat het beroep ongegrond moet worden verklaard.
5.7 Voor een veroordeling in de proceskosten ziet het College geen aanleiding.
6. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. B. Verwayen, mr. G.P. Kleijn en mr. J.A.M. van den Berk, in tegenwoordigheid van J.M.M. Bancken als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 14 september 2012.
w.g. B. Verwayen w.g. J.M.M. Bancken