5. De beoordeling van het geschil
5.1 Partijen houdt verdeeld of appellante heeft voldaan aan de prealabele criteria van de Beleidsregel invulling bouwimpuls. Het College is van oordeel dat verweerster terecht heeft geconcludeerd dat dit niet het geval is en dat appellante daarom niet in aanmerking komt voor bouwimpuls en overweegt daartoe het volgende.
5.2 De Beleidsregel invulling bouwimpuls maakt deel uit van een pakket maatregelen dat nodig werd geacht om bij te dragen aan een goed functionerende kredietmarkt. De betreffende beleidsregel heeft ten doel de terughoudendheid van banken om voor nieuwbouw of verbouw krediet te verlenen te overwinnen door financiële middelen waarin andere beleidsregels op zichzelf al voorzagen in de tijd naar voren te halen. In de Beleidsregel afschrijving is voorzien in de dekking van afschrijvingskosten op basis van de historische aanschafprijs alsook in de dekking van interimvoorzieningen tijdens de bouw. De bouwimpuls biedt dekking voor de post boekwaarde in 2009-2010 in plaats van gedurende de langere looptijd die uit de Beleidsregel afschrijving voortvloeit.
Overeenkomstig de in de brief van de staatssecretaris opgenomen verdelingsmethode kent de Beleidsregel invulling bouwimpuls een aantal prealabele criteria.
5.3 Vaststaat dat voor de vervangende nieuwbouw voor het verpleeghuis REC te Zoetermeer op 17 maart 2008 een financieringsovereenkomst tussen appellante en BNG in werking is getreden. Uit de betreffende overeenkomst volgt niet dat het krediet is verleend onder de voorwaarde dat de aanvraag voor een bouwimpuls wordt gehonoreerd, zoals onderdeel 6.d.2 van de beleidsregel verlangt. Appellante beroept zich op de in het kader van de aanvraag van de bouwimpuls door de financier afgegeven verklaring van 22 oktober 2009 en stelt dat indien de financier eerder bekend zou zijn geweest met het boekwaardeprobleem deze in 2008 geen, althans een financieringsovereenkomst met een andere strekking zou hebben gesloten. Dit gegeven, wat daarvan ook zij, laat naar het oordeel van het College onverlet dat de financiering in maart 2008 is verleend onafhankelijk van eventuele gelden vanuit de bouwimpuls. Het feit dat het gaat om een zogenoemd overbruggingskrediet met een beperkte looptijd heeft de voortgang van het bouwproject niet vertraagd of anderszins bemoeilijkt. Appelante heeft niet betwist dat de nieuwbouw, overeenkomstig de oorspronkelijk planning vermeld in de door het College Bouw zorginstellingen afgegeven vergunning van 31 december 2008, eind 2010 is gereed gekomen.
Het vorenoverwogene leidt het College tot de conclusie dat verweerster zich – mede in het licht van het doel en de strekking van de bouwimpuls – terecht op het standpunt heeft gesteld dat geen sprake is van een in het slop geraakt bouwproces als gevolg van een terughoudende opstelling van de financier en appellante niet voor toekenning van bouwimpuls in aanmerking komt. Het niet voldoen aan één van de prealabele criteria is een voldoende afwijzingsgrond van bouwimpuls aangezien voor toekenning cumulatief aan de prealabele criteria moet zijn voldaan. De andere aan het besluit ten grondslag gelegde afwijzingsgrond behoeft daarom geen bespreking.
5.4 Voor zover appellante stelt dat verweerster handelt in strijd met het gelijkheidsbeginsel door zorgorganisaties zoals appellante, die het probleem van de meerbedskamers zo goed mogelijk tijdelijk oplossen, met het boekwaardeprobleem te laten zitten, ziet appellante er aan voorbij dat de Beleidsregel invulling bouwimpuls niet ten doel heeft de boekwaardeproblematiek op te lossen, maar de resterende privacyproblemen in de huisvesting van verpleeghuisbewoners en instellingen voor gehandicaptenzorg versneld op te lossen met een investeringsimpuls. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel wordt verworpen.
5.5 Het beroep van appellante op het rechtszekerheidsbeginsel, het vertrouwensbeginsel en het zorgvuldigheidsbeginsel wordt eveneens verworpen. Hiertoe wordt het volgende overwogen. Appellante heeft betoogd dat haar van de zijde van het ministerie en verweerster steeds is meegedeeld dat zij aan de voorwaarden voor de bouwimpuls voldeed. Op de hoorzitting in bezwaar heeft appellante in dit verband verklaard van de gesprekken met verweerster zich specifiek de uitspraak van de heer Fresen te herinneren, dat appellante in aanmerking zou komen voor de bouwimpuls.
Verweerster heeft betwist dat appellante is meegedeeld dat zij recht zou hebben op een bouwimpuls.
Het College is van oordeel dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat verweerster aan haar de toezegging heeft gedaan dat de aanvraag voor bouwimpuls zou worden toegewezen. Appellante beschikt niet over enig schriftelijk stuk waaruit blijkt dat aan haar uitdrukkelijk, ondubbelzinnig en ongeclausuleerd een toezegging is gedaan in de door haar gestelde zin.
Naar het College begrijpt betoogt appellante voorts dat de afwijzing van haar aanvraag mede het gevolg is van gewijzigd overheidsbeleid, waarbij vlak voor de sluitingstermijn voor het indienen van de aanvraag extra regels zijn uitgevaardigd. Appellante heeft deze stelling echter niet onderbouwd, zodat daaraan wordt voorbijgegaan.
5.6 Op grond van artikel 4:84 Awb dient een bestuursorgaan overeenkomstig een beleidsregel te handelen, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen. Van dergelijke bijzondere omstandigheden is naar het oordeel van het College niet gebleken.
5.7 Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat het beroep ongegrond moet worden verklaard.
5.8 Voor een veroordeling in de proceskosten ziet het College geen aanleiding.