5. De beoordeling van het geschil
5.1 Het voornaamste geschilpunt dat partijen verdeeld houdt betreft de vraag of verweerster zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat uitsluitend eigendomssituaties – dan wel financial lease situties waarbij ten tijde van de aanvraag de vaste activa op de balans van appellante waren opgenomen (hierna: financial lease in enge zin) – voor een bouwimpuls in aanmerking komen.
Hieromtrent wordt het volgende overwogen.
Het College is van oordeel dat uit de Beleidsregel invulling bouwimpuls voldoende duidelijk blijkt deze uitsluitend is bedoeld voor eigendomssituaties. Zo volgt uit onderdeel 5 van de beleidsregel dat de bouwimpuls uitsluitend kan worden aangevraagd door een zorgaanbieder die beschikt over een toelating met bouw voor de renovatie of vervangende nieuwbouw voor de privacy-plaatsen, terwijl in onderdeel 3 is bepaald dat het doel van de bouwimpuls is: het stimuleren van daadwerkelijke, fysieke bouw door de zorgaanbieder, die vertraagd is door terughoudend opstellen van externe financiers als gevolg van een bestaande boekwaardeproblematiek. In onderdeel 6.d.2 is voorts bepaald dat bij een aanvraag onder meer een onherroepelijke schriftelijke verklaring van een externe financier moet worden gevoegd, waaruit blijkt dat deze bereid is krediet te verstrekken aan de zorgaanbieder indien de aanvraag voor een bouwimpuls wordt gehonoreerd. In deze bepalingen, in hun onderlinge samenhang bezien, ligt besloten dat de zorgaanbieder eigenaar en opdrachtgever is voor de nieuwbouw, alsmede dat deze zorgaanbieder daartoe financiering behoeft van een externe financier.
Daaraan doet niet af dat volgens verweerster ook aan de voorwaarden van de bouwimpuls kan worden voldaan wanneer sprake is van financial lease in enge zin. Immers ook in dat geval vindt de nieuwbouw en de daarvoor benodigde financiering, net als in geval van eigendom, plaats voor risico van de zorgaanbieder.
5.2 Van strijd met het gelijkheidsbeginsel is geen sprake. Dat verweerster bij de toepassing van andere regelingen appellante steeds op gelijke voet als een eigenaar heeft behandeld, betekent niet dat het onderscheid dat in de onderhavige beleidsregel wordt gemaakt ongerechtvaardigd zou zijn. Verweerster heeft in dit verband toegelicht dat de beperking tot eigendomssituaties – daaronder begrepen financial lease in enge zin – bewust is aangebracht, omdat uitsluitend voor zorgaanbieders, die eigenaar van de gebouwen zijn, geldt dat zij verantwoordelijk zijn voor de financiering van de bouw. Verweerster wenst de bouwimpulsmiddelen niet aan te wenden om financieringsproblemen van derden op te lossen.
Het College acht in dit verband van belang dat de bouwimpulsregeling wordt gefinancierd uit incidentele middelen die bij het beleidsakkoord van 25 maart 2009 in verband met de kredietcrisis voor de jaren 2009 en 2010 zijn toegekend voor zorg- en awbz-instellingen. Gegeven de beperkte tijd waarbinnen de bouwimpulsmiddelen dienden te worden ingezet, is gekozen voor een eenvoudig uitvoerbare regeling. Tegen deze achtergrond acht het College de keuze om uitsluitend (eenvoudig te beoordelen) eigendomssituaties en financial lease in enge zin – waarbij het leaseobject en de lening op de balans staan van de zorgaanbieder – onder de werkingssfeer van de regeling te laten vallen niet onredelijk.
5.3 Vast staat dat ten aanzien van appellante ten tijde van de aanvraag noch ten tijde van het primaire besluit sprake was van financial lease in enge zin. Appellante was ten tijde van de aanvraag lid van Zorgcoöperatie Nederland U.A. (hierna: ZCN), een coöperatieve vereniging van instellingen. De leden van ZCN hadden de door hen geëxploiteerde onroerende zaken ondergebracht bij SBZ. De door appellante van SBZ gehuurde gebouwen stonden ten tijde van de aanvraag niet op haar balans. Appellante zou het vastgoed ten behoeve waarvan de bouwimpuls werd aangevraagd, na de oplevering daarvan, van SBZ gaan huren.
Eerst bij vaststelling van de jaarrekening over 2009, op 18 mei 2010, heeft appellante de door haar gehuurde onroerende zaken met terugwerkende kracht tot 1 januari 2008 als materieel vast actief in haar balans verantwoord.
Gelet op de aard van de bouwimpulsregeling en de strikte voorwaarden die daarbij werden gehanteerd – zoals indiening van de aanvraag met bijlagen uiterlijk op 1 november 2009 – is het College van oordeel dat verweerster de door appellante in de jaarrekening over 2009 doorgevoerde stelselwijziging buiten beschouwing heeft mogen laten.
5.4 Op grond van artikel 4:84 Awb dient een bestuursorgaan overeenkomstig een beleidsregel te handelen, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen. Van dergelijke bijzondere omstandigheden is naar het oordeel van het College niet gebleken.
5.5 Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat het beroep ongegrond moet worden verklaard.
5.6 Voor een veroordeling in de proceskosten ziet het College geen aanleiding.