ECLI:NL:CBB:2012:BX7008

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
29 augustus 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 11/151
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervoer van varkens zonder gezondheidscertificaat en de gevolgen voor bestuursdwang

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 29 augustus 2012 uitspraak gedaan in een geschil tussen VAEX Varkens- en Veehandel B.V. en de Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie. De appellante, VAEX, had beroep ingesteld tegen een besluit van de Staatssecretaris, waarin het bezwaar van VAEX tegen een eerder besluit tot invordering van een dwangsom van € 5.000,-- ongegrond was verklaard. Dit besluit was gebaseerd op een vermeende overtreding van artikel 6, derde lid, van Verordening (EG) nr. 1/2005, die betrekking heeft op de bescherming van dieren tijdens het vervoer.

De zaak kwam voort uit een incident op 26 en 27 mei 2010, waarbij VAEX varkens naar Italië vervoerde. Bij aankomst bleek dat er meer dieren in de aanhangwagen zaten dan op de begeleidende documenten vermeld stonden. De Italiaanse veterinaire dienst constateerde dat er 470 biggen waren vervoerd, terwijl het transportcertificaat slechts 400 biggen vermeldde. De Staatssecretaris concludeerde dat VAEX hiermee de regelgeving had overtreden, wat leidde tot de invordering van de dwangsom.

Het College heeft de argumenten van VAEX overwogen, waarin werd gesteld dat de dieren geschikt waren voor transport en dat de Italiaanse autoriteiten het transport goedkeurden. Het College oordeelde dat niet was komen vast te staan dat de dieren niet geschikt waren voor transport, ondanks het ontbreken van een voorafgaande keuring door een toezichthoudend dierenarts. Het College concludeerde dat de Staatssecretaris ten onrechte had vastgesteld dat VAEX een overtreding had begaan en dat de invordering van de dwangsom niet gerechtvaardigd was. Het bestreden besluit werd vernietigd en het primaire besluit van 4 augustus 2010 werd herroepen. Tevens werd de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van VAEX.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
AWB 11/151 29 augustus 2012
11201 Gezondheids- en welzijnswet voor dieren
Bestuursdwang
Uitspraak in de zaak van:
VAEX Varkens- en Veehandel B.V., te Reek, appellante,
gemachtigde: mr. Th.J.H.M. Linssen, advocaat te Tilburg,
tegen
de Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, verweerder,
gemachtigde: mr. drs. J.C.Q. Bult, werkzaam bij verweerders Dienst Regelingen.
1. De procedure
Appellante heeft bij brief van 23 februari 2011, bij het College binnengekomen op dezelfde datum, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 12 januari 2011.
Bij dit besluit heeft verweerder het bezwaar van appellante tegen het besluit van 4 augustus 2010 tot invordering van een dwangsom van € 5.000,-- ongegrond verklaard.
Bij brief van 12 mei 2011 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Op 14 maart 2012 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij partijen zijn vertegenwoordigd door hun gemachtigden. Namens appellante is voorts verschenen haar directeur.
2. De grondslag van het geschil
2.1 Verordening (EG) nr. 1/2005 van de Raad van 22 december 2004 inzake de bescherming van dieren tijdens het vervoer en daarmee samenhangende activiteiten en tot wijziging van de Richtlijnen 64/432/EEG en 93/119/EG en van Verordening (EG) nr. 1255/97 (Pb. 2005, L3; hierna: Verordening) bepaalt, voor zover hier van belang:
“Artikel 6
Vervoerders
(…)
3. De vervoerders vervoeren de dieren in overeenstemming met de technische voorschriften in bijlage I.
(…)
BIJLAGE I
Technische voorschriften
(als bedoeld in artikel 6, lid 3, (…) )
Hoofdstuk 1
Geschiktheid voor vervoer
1. Alleen dieren die geschikt zijn voor het voorgenomen transport mogen worden vervoerd, en de vervoersomstandigheden moeten van dien aard zijn dat de dieren geen letsel of onnodig lijden kan worden berokkend.
(…)”
Artikel 77 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren luidt, voor zover hier van belang:
“Artikel 77
1. Het anders dan in doorvoer brengen van vee of pluimvee buiten Nederland is verboden.
2. Het in het eerste lid vermelde verbod geldt niet indien de dieren overeenkomstig door Onze Minister gestelde regelen zijn voorzien van een of meer merken en vergezeld gaan van een of meer bewijsstukken aangebracht onderscheidenlijk afgegeven op grond van een van Rijkswege ingesteld onderzoek ten bewijze dat voldaan is aan de met het oog op deze uitvoer door hem gestelde eisen met betrekking tot:
a. de identificatie der dieren;
b. de gezondheidstoestand der dieren;
(…)”
De Regeling handel levende dieren en levende producten (hierna: Regeling) luidt, voor zover hier van belang:
“Artikel 1.1
1. In deze regeling wordt verstaan onder: wet: Gezondheids- en welzijnswet voor dieren; (…)
Artikel 2.1
1. Het anders dan in doorvoor buiten Nederland brengen van:
- (…)
- (…) hoefdieren (…)
is verboden.
Artikel 2.4
1. De verboden, bedoeld in artikel 77, eerste lid van de wet, en in artikel 2.1, eerste lid, eerste en tweede gedachtenstreepje, voor zover deze betrekking hebben op het anders dan in doorvoer buiten Nederland brengen van dieren of producten, bestemd voor een lid-staat, gelden niet, indien:
a. de dieren en producten vergezeld gaan van het bewijsstuk genoemd in:
(…)
- artikel 4.2 (…) indien het varkens betreft;
(…)
Artikel 4.2
Als bewijsstuk, bedoeld in artikel 2.4, eerste lid onderdeel a, wordt met het oog op het anders dan in doorvoer buiten Nederland brengen van varkens, bestemd voor een lid-staat, vastgesteld het gezondheidscertificaat dat op grond van artikel 5, eerste lid, van richtlijn 64/432/EEG voor de desbetreffende soort varkens is voorgeschreven.”
Richtlijn nr. 64/432/EEG van de Raad van 26 juni 1964 inzake veterinairrechtelijke vraagstukken op het gebied van het intracommunautaire handelsverkeer in runderen en varkens (hierna: Richtlijn) bepaalt, voor zover hier van belang:
“Artikel 5
1. De in deze richtl?n bedoelde runderen en varkens moeten t?dens het vervoer naar de plaats van bestemming vergezeld gaan van een gezondheidscertificaat volgens model 1 c.q. model 2 in b?lage F. (…)”
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Bij besluit van 27 november 2009 heeft verweerder aan appellante een last onder dwangsom opgelegd in verband met een op 13 oktober 2009 plaatsgevonden hebbende overtreding van artikel 6, derde lid, van de Verordening. Deze last hield in dat appellante bij elke volgende overtreding van dit artikellid een bedrag van € 5.000,- verschuldigd is, tot een maximumbedrag van € 25.000,--.
- Appellante heeft tegen het besluit van 27 november 2009 geen rechtsmiddelen aangewend.
- Verweerder heeft via een brief van 1 juni 2010 van de LNV-attaché te Rome een melding ontvangen van de Italiaanse Veterinaire Dienst inzake een bij een controle gebleken onregelmatigheid bij een door appellante op 26 en 27 mei 2010 uitgevoerd transport van biggen naar Italië. Bij aankomst van de biggen in Italië heeft de Italiaanse veterinaire dienst op 27 mei 2010 geconstateerd dat in de aanhangwagen met kenteken 04-WD-LB 70 biggen meer zaten dan op de begeleidende documenten van het transport stond vermeld.
- Bij besluit van 4 augustus 2010 is verweerder, wegens overtreding door appellante van artikel 6, derde lid, van de Verordening, overgegaan tot invordering van een dwangsom van € 5.000,--. Verweerder heeft uit de melding van de Italiaanse Veterinaire Dienst geconcludeerd dat appellante 70 biggen heeft bijgeladen en geëxporteerd die niet zijn gekeurd door een toezichthoudend dierenarts van de Voedsel- en Warenautoriteit (hierna: VWA), waarmee appellante artikel 6, derde lid, van de Verordening heeft overtreden. Appellante wordt tevens verweten dat zij varkens heeft geëxporteerd waarvoor geen gezondheidscertificaat als bedoeld in artikel 5 van de Richtlijn is afgegeven, waarmee zij artikel 4.2 van de Regeling overtreedt.
- Bij het bestreden besluit van 12 januari 2011 heeft verweerder het door appellante tegen het besluit van 4 augustus 2010 ingediende bezwaar ongegrond verklaard.
3. Het bestreden besluit
Bij het bestreden besluit heeft verweerder de invoering van de dwangsom gehandhaafd.
Dit besluit berust, samengevat, op de volgende overwegingen.
Tegen de bij het besluit van 27 november 2009 opgelegde last onder dwangsom is geen bezwaar gemaakt, waardoor in rechte vaststaat dat de last onder dwangsom op goede gronden is opgelegd. Als gevolg hiervan kan slechts een oordeel worden geveld over de vraag of de overtreding die geleid heeft tot de invordering van de dwangsom daadwerkelijk is begaan en of de omvang van de last juist is.
Uit het transportjournaal dat is opgemaakt voor het vervoer op 26 en 27 mei 2010 blijkt dat er 400 biggen naar Italië zouden worden vervoerd. Bij het uitladen in Italië bleek dat er 470 biggen waren vervoerd. Derhalve zijn dieren zijn vervoerd waarvan niet op voorhand vaststond dat deze geschikt waren voor transport. Daarmee is artikel 6, derde lid, van de Verordening overtreden.
Dat de dieren in Italië alsnog zijn gekeurd en akkoord zijn bevonden maakt dit niet anders. Niet uit te sluiten valt dat er onderweg dieren gewond zijn geraakt die vervolgens niet in
Italië aangekomen zijn. Daarnaast is een keuring van de dieren vóór het transport op grond van de Verordening verplicht.
Van de verklaring van appellante dat er op 26 mei 2010 470 dieren ingeladen zijn, doch dat er door een vergissing slechts 400 op het certificaat genoemd zijn, kan niet worden uitgegaan. Het certificaat is immers zowel door de officiële dierenarts als door appellante als organisator getekend. Uitgaande van de juistheid van het certificaat moet derhalve worden geconcludeerd dat er 400 dieren zijn ingeladen.
De stelling dat het dierenwelzijn niet in gevaar is geweest kan niet worden gehonoreerd. Deze stelling valt niet te controleren omdat de dieren bij aanvang van het transport niet zijn gekeurd.
Niet gebleken is dat de hoogte van de dwangsom onjuist is vastgesteld. Er zijn geen redenen gebleken om van invordering af te zien.
4. Het standpunt van appellante
Appellante heeft het volgende aangevoerd.
De reden waarom er 470 dieren in het voertuig zaten, terwijl er op het certificaat maar 400 waren vermeld is de volgende. Op de betreffende datum is op het verzamelcentrum een partij van 800 biggen aangevoerd. Hieruit zijn 400 borgen (mannetjes) en 70 gelten (vrouwtjes) gesorteerd. Na aankomst in Italië bleek dat per abuis alleen de borgen waren gecertificeerd. De Italiaanse veterinair heeft vervolgens alle dieren gekeurd en het certificaat aangepast. Alle biggen waren derhalve geschikt voor het uitgevoerde transport. Van een overtreding van artikel 6, derde lid, van de Verordening is geen sprake.
Het dierenwelzijn is op geen enkele wijze in gevaar gebracht. De Italiaanse veterinaire dienst heeft gecontroleerd of het transport voldeed aan alle wettelijke eisen, ook ten aanzien van het dierenwelzijn. Een dwangsom van € 5.000,-- moet dan ook disproportioneel worden geacht.
5. De beoordeling van het geschil
5.1 Ter beoordeling staat of verweerder bij het bestreden besluit de invordering van een dwangsom ad
€ 5.000,-- terecht heeft gehandhaafd. Hieromtrent overweegt het College het volgende.
5.2 In geschil is of verweerder terecht heeft vastgesteld dat appellante met het vervoer op 26/27 mei 2010 een nieuwe overtreding van artikel 6, derde lid, van de Verordening heeft begaan, waardoor de bij besluit van 27 november 2009 opgelegde last onder dwangsom zou zijn verbeurd en verweerder de bevoegdheid toekwam om tot invordering van de dwangsom van € 5.000,-- over te gaan.
5.3 Het College is van oordeel dat in het onderhavige geding, anders dan verweerder heeft gesteld, niet is komen vast te staan dat appellante varkens heeft vervoerd die niet geschikt waren voor het transport. Hoewel de betreffende dieren voorafgaand aan het transport niet zijn gekeurd door een toezichthoudend dierenarts van de VWA, kan hieraan niet de conclusie worden verbonden dat de dieren niet geschikt waren voor het transport als bedoeld in bijlage I, hoofdstuk 1, paragraaf 1 van de Verordening. Uit de bepalingen van bijlage I van de Verordening vloeit niet voort dat dieren slechts geschikt zijn voor transport, indien dit tevoren door een toezichthoudend dierenarts van de VWA is vastgesteld. Daarbij komt dat niet is gebleken dat de gezondheid of het welzijn van de niet-gecertificeerde dieren tijdens het transport is geschaad. Weliswaar waren de Italiaanse autoriteiten blijkens de brief van de LNV-attaché te Rome van 1 juni 2010, waarin verslag wordt gedaan van de door de Italiaanse veterinaire dienst geconstateerde onregelmatigheden, van mening dat sprake was van overbelading, maar verweerder heeft geen aanleiding gezien dit punt aan het invorderingsbesluit ten grondslag te leggen. Blijkens voormelde brief heeft de Italiaanse veterinaire dienst alle varkens gekeurd en verweerder vervolgens verzocht om correctie van het gezondheidscertificaat naar een aantal van 470 varkens. Het College leidt hieruit af dat alle varkens bij aankomst in Italië in goede gezondheid verkeerden.
Voor zover appellante tevens wordt verweten dat zij – in strijd met artikel 77, eerste lid van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren en artikel 2.1, in samenhang met de artikelen 2.4 en 4.2, van de Regeling – varkens buiten Nederland heeft gebracht zonder te beschikken over een gezondheidscertificaat voor al die varkens, levert dit geen overtreding op van artikel 6, derde lid, van de Verordening.
5.4 Het vorenstaande leidt het College tot de conclusie dat verweerder ten onrechte heeft vastgesteld dat appellante op 26/27 mei 2010 een nieuwe overtreding van artikel 6, derde lid, van de Verordening heeft begaan. Verweerder is er dan ook ten onrechte van uitgegaan dat hierdoor een dwangsom is verbeurd en was derhalve niet bevoegd om tot invordering van de dwangsom over te gaan. Het bestreden besluit kan niet in stand kan blijven en dient te worden vernietigd. Het beroep is dan ook gegrond. Het primaire besluit van 4 augustus 2010 zal worden herroepen.
5.5 Het College ziet aanleiding om verweerder met toepassing van artikel 8:75 Awb te veroordelen in de proceskosten aan de zijde van appellante, waaronder ook die in de bezwaarfase nu appellante in haar bezwaarschrift om een kostenvergoeding heeft verzocht en het primaire besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. Met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht is het gewicht van de zaak bepaald op 1 (gemiddeld) en worden voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (het indienen van een bezwaar- en beroepschrift en het verschijnen voor het horen bij verweerder en ter zitting bij het College) in totaal 4 punten toegekend.
6. De beslissing
Het College
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit van 4 augustus 2010;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 1.748,-- (zegge:
eenduizendzevenhonderdachtenveertig euro);
- bepaalt dat verweerder aan appellante het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 302,-- (zegge:
driehonderdtwee euro) vergoedt.
Aldus gewezen door mr. J.L.W. Aerts, mr. M.M. Smorenburg en mr. G.P. Kleijn, in tegenwoordigheid van mr. J.M.M. Bancken als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 29 augustus 2012.
w.g. J.L.W. Aerts w.g. J.M.M. Bancken