ECLI:NL:CBB:2012:BX4911

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
18 juli 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 12/167
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van bezwaar tegen toekenning van toeslagrechten uit de Nationale Reserve 2010

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 18 juli 2012 uitspraak gedaan in het geschil tussen A., appellant, en de Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, verweerder. Het geschil betreft de niet-ontvankelijkheid van het bezwaar van appellant tegen de toekenning van toeslagrechten uit de Nationale Reserve 2010. Appellant had op 17 februari 2011 een aanvraag ingediend voor toeslagrechten, welke werd toegewezen met een bedrag van € 3.208,68. Echter, bij besluit van 19 december 2011 verklaarde verweerder het bezwaar van appellant niet-ontvankelijk voor zover het betrekking had op de Nationale Reserve 2010, en ongegrond voor de vaststelling van de bedrijfstoeslag 2010. Appellant heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 6 juni 2012 is appellant niet verschenen, maar verweerder was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Het College heeft de processtukken en het verweerschrift van verweerder in overweging genomen. De beoordeling van het geschil richtte zich op de vraag of het bezwaar tijdig was ingediend. Volgens de Algemene wet bestuursrecht bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift zes weken, en deze termijn vangt aan op de dag na de bekendmaking van het besluit. Appellant had zijn bezwaar ingediend op 4 juli 2011, terwijl het besluit op 17 februari 2011 was verzonden.

Het College concludeert dat appellant niet tijdig bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van 17 februari 2011. De omstandigheid dat appellant op advies van een deskundige heeft gewacht met het indienen van het bezwaar, kan niet als verschoonbaar worden aangemerkt. Het College oordeelt dat verweerder het bezwaar op goede gronden niet-ontvankelijk heeft verklaard. Voor zover het bezwaar ook gericht kon zijn tegen de vaststelling van de bedrijfstoeslag voor 2010, heeft verweerder dit terecht ongegrond verklaard, aangezien de bezwaargronden geen betrekking hadden op dat besluit. De uitspraak van het College leidt tot de conclusie dat het beroep ongegrond is verklaard, zonder dat er aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
Zesde enkelvoudige kamer
AWB 12/167 18 juli 2012
5101 Regeling GLB-inkomenssteun 2006
Uitspraak in de zaak van:
A., te B., appellant,
tegen
de Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, verweerder,
gemachtigde: mr. R. Lamain-Nuijen, werkzaam bij verweerders Dienst Regelingen.
1. Het procesverloop
Bij besluit van 17 februari 2011 heeft verweerder appellants aanvraag om toekenning van toeslagrechten uit de Nationale Reserve 2010 voor de uitbreiding van stalcapaciteit toegewezen. Het toegekende bedrag is € 3.208,68.
Bij besluit van 26 mei 2011 heeft verweerder de bedrijfstoeslag 2010 van appellant op grond van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006 (hierna: Regeling) vastgesteld op een bedrag van € 22.920,95.
Bij besluit van 19 december 2011 heeft verweerder het bij brief van 22 juni 2011 door appellant gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard voor zover dit bezwaar zag op de Nationale Reserve 2010, en ongegrond verklaard voor zover het betrekking had op de vaststelling van de bedrijfstoeslag voor 2010.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 27 januari 2012, bij het College binnengekomen op 31 januari 2012, beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend en de gedingstukken ingezonden.
Op 6 juni 2012 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij appellant, met voorafgaande kennisgeving, niet is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
2. De beoordeling van het geschil
2.1 In de Algemene wet bestuursrecht is, voor zover van belang, het volgende bepaald:
?Artikel 6:7
De termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift bedraagt zes weken.
Artikel 6:8
1. De termijn vangt aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
(…)?
2.2 Bij besluit van 17 februari 2011 heeft verweerder in positieve zin beslist op de aanvraag van appellant in het kader van de Nationale Reserve 2010 voor de uitbreiding van zijn stalcapaciteit. Verweerder heeft daarbij een korting van 4% toegepast omdat het beschikbare budget was overschreden. Tevens is het aantal dierplaatsen vastgesteld (50 vleeskalveren rosé 3 tot 8 maanden en 25 vleeskalveren rosé 8 maanden en ouder). In de toelichting op het besluit is aangegeven dat appellant binnen 6 weken bezwaar kan maken indien hij het niet eens is met het besluit.
2.3 Bij het besluit van 26 mei 2011 heeft verweerder de bedrijfstoeslag voor het jaar 2010 vastgesteld. Daarbij is verweerder uitgegaan van de vaststelling van het aantal dierplaatsen die eerder bij besluit van 17 februari 2011 had plaatsgevonden.
In het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren van appellant, voor zover gericht tegen de toekenning van toeslagrechten uit de Nationele Reserve 2010 niet-ontvankelijk verklaard omdat het toekenningsbesluit is verzonden op 17 februari 2011 en het bezwaar, gedateerd op 22 juni 2011, is ontvangen op 4 juli 2011. Dat appellant heeft gewacht met het maken van bezwaar op advies van een deskundige, omdat de vaststelling niet definitief was, is een omstandigheid die voor zijn rekening moeten komen. Er zijn geen redenen om aan te nemen dat de termijnoverschrijding niet aan appellant kan worden toegerekend.
Verweerder heeft het bezwaar voor zover gericht tegen de vaststelling van de bedrijfstoeslag voor 2010 ongegrond verklaard, nu de bezwaargronden inhoudelijk geen betrekking hadden op dat besluit.
Verweerder heeft nog opgemerkt dat in de eerste ontvangstbevestiging van het bezwaarschrift verkeerde data zijn vermeld. Hierdoor is mogelijk verwarring ontstaan, maar appellant is hierdoor niet in zijn belangen geschaad. Toen verweerder inzag dat de bezwaren van appellant in feite gericht waren tegen het besluit van 17 februari 2011, is hij in staat gesteld om aan te tonen dat de termijnoverschrijding niet aan hem is toe te rekenen.
2.4 Appellant heeft aangevoerd dat zijn bezwaar wel tijdig is ingediend. Verweerder heeft bij brief van 27 juli 2011 aangegeven dat het bezwaar te laat was ingediend, maar vervolgens een brief gestuurd waarin stond dat er binnen zes weken op de zienswijze zou worden besloten. Deze brieven spreken elkaar tegen.
Verder verwijst appellant naar zijn bezwaarschrift, waarin hij destijds heeft gesteld dat de berekening van de toeslagrechten uit de Nationele Reserve niet correct is, nu op het bedrijf enkel dieren worden afgeleverd die ouder zijn dan acht maanden. Derhalve dient bij de berekeningen uit te worden gegaan van de premiecategorie ‘volwassen runderen’.
2.5 Het College kan met verweerder tot geen andere conclusie komen dan dat het bezwaar van appellant zich richtte tegen de berekening van het bedrag dat is toegekend uit de Nationale Reserve 2010. Dit bedrag is echter vastgesteld bij het besluit van 17 februari 2011. In dat besluit is appellant uitgelegd hoe de aanvraag was beoordeeld en hoe het toegekende bedrag was berekend. De bijlage bij het besluit vermeldde ook het aantal dierplaatsen en de manier waarop het aantal dierplaatsen was berekend (namelijk óók 50 vleeskalveren rosé 3-8 maanden). De grief van appellant dat de financiële gevolgen van de vaststelling pas duidelijk werden bij de vaststelling van de bedrijfstoeslag faalt dan ook.
2.6 Vast staat dat appellant niet tijdig bezwaar heeft gemaakt tegen bedoeld besluit van
17 februari 2011. Het College is niet gebleken van feiten of omstandigheden op grond waarvan de overschrijding van de bezwaartermijn verschoonbaar zou moeten worden geacht. Hierbij is van belang dat het besluit van 17 februari 2011 een bezwaarclausule bevatte, zodat het voor appellant duidelijk kon zijn dat hij binnen zes weken bezwaar moest maken. Dat appellant op advies van een deskundige heeft gewacht met het indienen van een bezwaarschrift is een omstandigheid die voor rekening en risico van appellant dient te blijven.
Nu appellant niet tijdig bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van 17 februari 2011 en de termijnoverschrijding niet verschoonbaar kan worden geacht, heeft verweerder het bezwaar, voor zover gericht tegen de beslissing op de aanvraag om toeslagrechten uit de Nationale Reserve 2010, op goede gronden niet-ontvankelijk verklaard.
Dat verkeerde data zijn weergegeven op de ontvangstbevestiging van het bezwaar van appellant doet aan het voorgaande niet af.
2.7 Voor zover het bezwaar geacht kon worden (mede) te zijn gericht tegen verweerders besluit van 26 mei 2011, waarbij de bedrijfstoeslag voor 2010 is vastgesteld, heeft verweerder het bezwaar terecht ongegrond verklaard. Het bezwaar van appellant had immers geen betrekking op dat besluit en het bood verweerder dan ook geen aanknopingspunten om het besluit over de bedrijfstoeslag te heroverwegen.
2.8 Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat het beroep ongegrond dient te worden verklaard. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. C.J. Waterbolk, in tegenwoordigheid van mr. J.A. de Koning als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 18 juli 2012.
w.g. C.J. Waterbolk w.g. J.A. de Koning