1. Het procesverloop
Bij besluit van 1 maart 2010 heeft verweerder aan appellant een last onder bestuursdwang opgelegd wegens overtredingen van artikel 36, eerste en derde lid, en artikel 37 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren.
Op 30 maart 2010 heeft verweerder bestuursdwang toegepast en in dat kader 79 paarden en pony’s van het bedrijf van appellant meegevoerd en in bewaring genomen. Na enige tijd zijn de paarden en pony’s - de laatsten eind juli 2010 - aan appellant teruggegeven.
Bij besluit van 13 augustus 2010 heeft verweerder de tegen het besluit van 1 maart 2010 gerichte bezwaren van appellant ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 21 september 2010, bij het College binnengekomen op 22 september 2010, beroep ingesteld.
Bij brief van 15 november 2010 heeft verweerder op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 7 april 2011 heeft verweerder het College medegedeeld dat appellant bij vonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 29 maart 2011 met ingang van dezelfde datum in staat van faillissement is verklaard.
Bij brief van 19 augustus 2011 heeft de curator het College desgevraagd laten weten dat hij de procedure niet wenst over te nemen.
Bij brief van 5 september 2011 heeft het College verweerder verzocht mede te delen of hij, gelet op artikel 27, tweede lid, van de Faillissementswet, ontslag van instantie wil vragen voor deze procedure.
Bij brief van 14 september 2011 heeft verweerder het College gevraagd hem ontslag van instantie te verlenen op grond van artikel 27, tweede lid, van de Faillissementswet.
Bij brief van 10 november 2011 heeft verweerder een nadere reactie en enkele nadere stukken ingediend.
Bij brief van 14 januari 2012 heeft appellant een nadere reactie ingediend.
Op 25 januari 2012 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad. Voorafgaand aan de zitting is aan partijen te kennen gegeven dat de behandeling ter zitting beperkt zou blijven tot de vraag of het verzoek van verweerder om ontslag van instantie dient te worden toegewezen. Appellant is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn echtgenote C. Namens appellant zijn tevens verschenen D en E. Verweerder is vertegenwoordigd door mr. J.A. Diephuis.
Naar aanleiding van het ter zitting verhandelde heeft verweerder twee beslissingen op bezwaar inzake de vaststelling van de kosten van de toegepaste bestuursdwang aan het College overgelegd.
Bij brief van 1 februari 2012 heeft het College, onder verwijzing naar die door verweerder overgelegde stukken, de curator medegedeeld dat het beroep van appellant mede betrekking heeft op de vaststelling van de kosten van bestuursdwang, welke vaststelling door appellant was betwist. Daarbij is de curator verzocht kenbaar te maken of hij blijft bij zijn mededeling dat hij de procedure niet wenst voort te zetten.
Bij brief van 5 maart 2012 heeft de curator het College, in reactie op de brief van 1 februari 2012, te kennen gegeven dat hij de procedure niet wenst over te nemen.