3. De beoordeling van het geschil in hoger beroep
3.1 Onbetwist is dat in de periode van 17 december 2004 tot en met 8 februari 2007 door C ongevraagde elektronische berichten zijn verstuurd voor de Thuiswerkcentrale. Dit was de naam van het verband waarin C, Abodata, Development en A samenwerkten.
Het geschil draait om de vraag of de rechtbank op goede gronden heeft geoordeeld dat OPTA ten onrechte naast C (die heeft berust in de aan hem opgelegde boetes) ook Abodata, Development en A heeft aangemerkt als verzender van de berichten.
3.2 Hetgeen OPTA heeft aangevoerd ter onderbouwing van de aanwijzing in het boetebesluit van Abodata, Development en A als verzenders, komt er in de kern op neer dat deze drie personen nauw betrokken waren bij de Thuiswerkcentrale, en dat zij voordeel hebben gehad van de verzending van de berichten voor de Thuiswerkcentrale.
De betrokkenheid hebben de curator en A niet ontkend. Deze blijkt ook uit de schriftelijke overeenkomst tussen C en Development, waarvan A directeur/enig aandeelhouder was, en uit de mondelinge overeenkomst tussen C en Abodata, waarvan Development samen met de toenmalige echtgenote van A vennoot was. Ook bevat het dossier e-mails van C en de toenmalige echtgenote van A, als vennoot van Abodata, over de Thuiswerkcentrale.
Dat Abodata, Development en A – als directeur/enig aandeelhouder van Development – voordelen hebben genoten van de verzending van de berichten voor de Thuiswerkcentrale is eveneens aannemelijk. In de berichten werden ontvangers opgeroepen om 0900-telefoonnummers te bellen. Bellen naar deze nummers kostte veel meer dan bellen naar de reguliere vaste telefoonnummers. Een deel van de bedragen die daarmee werden verdiend, werd aan Abodata en Development uitgekeerd.
3.3 Wat hier ook van zij, het College is van oordeel dat uit de enkele, profijtelijke samenwerking van Abodata, Development en A met – als verzender aan te merken – C, niet de conclusie kan worden getrokken dat zij eveneens moeten worden aangemerkt als verzender van de berichten. Het is onvoldoende aannemelijk geworden dat zij degenen zijn die de feitelijke verzending tot stand hebben gebracht. Eveneens is onvoldoende aannemelijk geworden dat zij C daartoe de opdracht hebben gegeven. De hiervoor genoemde e-mails geven weliswaar de indruk dat A wist of had moeten weten van de verzending van de berichten door C, maar het College acht dat onvoldoende om hem – al dan niet in de hoedanigheid van directeur/enig aandeelhouder van Development – aan te merken als opdrachtgever. Op het moment van de overtreding was er ook geen rechtsregel op grond waarvan Abodata, Development en A moeten worden aangemerkt als overtreder op de grond dat zij hebben nagelaten op te treden tegen de overtreding van het spamverbod door C. Dat Abodata, Development en A degenen waren die de verzendlijsten met e mailadressen waarnaar de berichten zouden worden verzonden, hebben samengesteld, heeft OPTA niet aangevoerd.
Gelet op dit alles, is het College van oordeel dat OPTA in het boetebesluit ten onrechte Abodata, Development en A als overtreder van het spamverbod heeft aangemerkt.
3.4 Hoewel OPTA moet worden toegegeven dat de rechtbank niet uitdrukkelijk is ingegaan op de door OPTA aangevoerde bewijzen, is het College op grond van voorgaande overwegingen van oordeel dat de rechtbank terecht de boetes voor Abodata, Development en A heeft herroepen. Het hoger beroep kan reeds daarom niet slagen. Hetgeen OPTA verder heeft aangevoerd, behoeft geen bespreking.
De aangevallen uitspraak dient, met verbetering van de gronden waarop deze berust, te worden bevestigd. Nu de aangevallen uitspraak in stand wordt gelaten, dient ingevolge artikel 24, derde lid, van de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie griffierecht te worden geheven van OPTA.
OPTA dient te worden veroordeeld in de proceskosten van de curator en A in verband met beroepsmatig verleende rechtsbijstand door de gemachtigde van hen beiden. Deze kosten worden voor de behandeling van het hoger beroep vastgesteld op in totaal €874,-- op basis van 2 punten (1 punt voor het verweerschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting) tegen een waarde van € 437,-- per punt, waarbij het gewicht op gemiddeld is bepaald. De proceskostenvergoeding wordt gelijkelijk over de curator en A verdeeld.