ECLI:NL:CBB:2012:BW7135

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
16 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 11/995
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen randvoorwaardenkorting op GLB-inkomenssteun voor landbouwers

In deze zaak heeft appellante, een maatschap gevestigd te B, beroep ingesteld tegen een besluit van de Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie. Het beroep betreft een randvoorwaardenkorting van 3% die was opgelegd op de GLB-inkomenssteun voor het jaar 2010. De Staatssecretaris had eerder een korting van 5% vastgesteld, maar deze was verlaagd naar 3% na bezwaar van appellante. De korting was gebaseerd op een controle door de Algemene Inspectiedienst (AID) die had vastgesteld dat appellante niet had voldaan aan de verplichtingen inzake identificatie en registratie van dieren.

De procedure begon met een brief van appellante op 10 november 2011, waarin zij beroep aantekende tegen het besluit van 19 oktober 2011. De AID had op 20 mei 2010 een controle uitgevoerd en geconstateerd dat er runderen waren die niet tijdig waren geregistreerd in het I&R-systeem. Appellante had zelf melding gemaakt van deze omissies, maar de Staatssecretaris handhaafde de korting op basis van de geconstateerde niet-naleving.

Tijdens de zitting op 4 april 2012 heeft appellante betoogd dat de korting onterecht was opgelegd, omdat zij de bevoegde autoriteit tijdig op de hoogte had gesteld van de onjuistheden. Het College van Beroep voor het bedrijfsleven heeft de zaak beoordeeld aan de hand van de relevante Europese regelgeving en de argumenten van beide partijen. Het College concludeerde dat de korting niet in overeenstemming was met de regelgeving, omdat appellante zelf melding had gemaakt van de onjuistheden voordat de AID een controle had uitgevoerd.

Uiteindelijk heeft het College het beroep gegrond verklaard, het besluit van de Staatssecretaris vernietigd en de korting herroepen. Tevens is de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van appellante, die zijn vastgesteld op € 874,-. Het College heeft ook bepaald dat het griffierecht van € 302,- aan appellante moet worden vergoed.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
Zesde enkelvoudige kamer
AWB 11/995 16 mei 2012
5101 Regeling GLB-inkomenssteun 2006
Uitspraak in de zaak van:
Maatschap A, te B, appellante,
gemachtigde: ir. S. Boonstra, werkzaam bij LTO Noord Advies te Drachten,
tegen
de Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, verweerder,
gemachtigde: mr. F.S. Feenstra, werkzaam bij verweerders Dienst Regelingen
1. Het procesverloop
Appellante heeft bij brief van 10 november 2011, bij het College binnengekomen op dezelfde datum, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 19 oktober 2011.
Bij dit besluit heeft verweerder het door appellante gemaakte bezwaar tegen de beschikking van 31 augustus 2011, waarbij op grond van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006 (de Regeling) een (algemene) randvoorwaardenkorting van 3% op alle voor appellante toepasselijke subsidieregelingen voor het jaar 2010 is vastgesteld, ongegrond verklaard.
Verweerder heeft een verweerschrift en de op de zaak betrekking hebbende stukken ingediend.
Bij besluit van 17 januari 2012 heeft verweerder het besluit van 19 oktober 2011 herzien.
Op 4 april 2012 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad. Partijen hebben bij monde van hun gemachtigde hun standpunt toegelicht.
2. De grondslag van het geschil
2.1 Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad van 19 januari 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening aan landbouwers in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers, luidt voor zover hier van belang als volgt:
" Randvoorwaarden
Artikel 4
Belangrijkste eisen
1. Een landbouwer die rechtstreekse betalingen ontvangt, neemt de in bijlage II genoemde uit de regelgeving voortvloeiende beheerseisen en de in artikel 6 bedoelde eisen inzake goede landbouw- en milieuconditie
in acht.
(…)
Bijlage II
Uit de regelgeving voortvloeiende beheerseisen als bedoeld in de artikelen 4 en 5 (…)
Volksgezondheid en diergezondheid
Identificatie en registratie van dieren (…)
8. Verordening (EG) nr. 1760/2000 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juli 2000 tot vaststelling van een identificatie- en registratieregeling voor runderen en inzake etikettering van rundvlees en rundvleesproducten (…) Artikelen 4 en 7. "
Verordening (EG) nr. 1760/2000 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juli 2000 tot vaststelling van een identificatie- en registratieregeling voor runderen en inzake etikettering van rundvlees en rundvleesproducten, luidt voor zover hier van belang:
"Artikel 3
De identificatie- en registratieregeling voor runderen omvat de volgende elementen:
a) (…)
b) gecomputeriseerde gegevensbestanden,
c) (…)
d) individuele registers op elk bedrijf.
Artikel 5
De bevoegde autoriteit van de lidstaten zet een gecomputeriseerd gegevensbestand op overeenkomstig de artikelen 14 en 18 van Richtlijn 64/432/EEG.
(…)
Artikel 7
1. Elke houder van dieren, met uitzondering van vervoerders:
- houdt een register bij,
- stelt, zodra het gecomputeriseerde gegevensbestand volledig operationeel is, de bevoegde autoriteit binnen een door de lidstaat vastgestelde termijn, die zich uitstrekt over drie tot zeven dagen, in kennis van alle verplaatsingen van en naar het bedrijf en van elke geboorte of sterfte van een dier op het bedrijf, samen met de data waarop een en ander heeft plaatsgevonden. (…)
(…) "
Verordening (EG) nr. 1122/2009 van de Commissie van 30 november 2009 tot vaststelling van bepalingen ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad wat betreft de randvoorwaarden, de modulatie en het geïntegreerd beheers- en controlesysteem in het kader van de bij die verordening ingestelde regelingen inzake rechtstreekse steunverlening aan landbouwers (…), luidt voor zover hier van belang:
"Artikel 2
Definities
Voor de toepassing van deze verordening gelden de definities van artikel 2 van Verordening (EG) 73/2009. Voorts wordt verstaan onder:
(…)
5. „gecomputeriseerd gegevensbestand voor runderen”: het in artikel 3, onder b), en artikel 5 van Verordening (EG) nr. 1760/2000 bedoelde gecomputeriseerde gegevensbestand;
(…)
7. „register”: het register dat houders van dieren bijhouden overeenkomstig artikel 5 van Verordening (EG) nr. 21/2004 of artikel 3, onder d), en artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1760/2000;
(…) "
Hoofdstuk III
Bevindingen met betrekking tot de randvoorwaarden
Artikel 71
Toepassing van verlagingen in geval van nalatigheid
1. Onverminderd artikel 77, geldt dat, indien een geconstateerd geval van niet-naleving het gevolg is van nalatigheid van de landbouwer, een verlaging wordt toegepast. Deze verlaging bedraagt in de regel 3 % van het in artikel 70, lid 8, bedoelde totale bedrag.
(…)
Artikel 73
Uitzonderingen op de toepassing van verlagingen en uitsluitingen
(…)
2. De in de hoofdstukken I en II bedoelde verlagingen en uitsluitingen zijn niet van toepassing op de gedeelten van de steunaanvraag waarvoor de landbouwer de bevoegde autoriteit schriftelijk meedeelt dat de steunaanvraag onjuist is of onjuist is geworden sinds de indiening ervan, mits de landbouwer niet op de hoogte is gebracht van het voornemen van de bevoegde autoriteit een controle ter plaatse uit te voeren, en de bevoegde autoriteit de landbouwer niet reeds van onregelmatigheden in de aanvraag in kennis heeft gesteld.
De in de eerste alinea bedoelde mededeling van de landbouwer heeft tot gevolg dat de steunaanvraag wordt aangepast aan de feitelijke situatie.
Artikel 74
Wijzigingen en correcties van de gegevens in het gecomputeriseerde gegevensbestand voor runderen
Ten aanzien van runderen waarvoor steun is aangevraagd, geldt artikel 73 vanaf het tijdstip waarop de steunaanvraag wordt ingediend, voor fouten en omissies in de in het gecomputeriseerde gegevensbestand voor runderen opgenomen gegevens.
Ten aanzien van runderen waarvoor geen steun is aangevraagd, geldt hetzelfde voor de overeenkomstig hoofdstuk III toe te passen verlagingen en uitsluitingen.
(…) "
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn de volgende feiten voor het College vast komen te staan.
- Appellante heeft aanvragen gedaan voor directe inkomenssteun voor het jaar 2010.
- Op 20 mei 2010 heeft de Algemene Inspectiedienst van het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (verder te noemen: AID) een controle gehouden op het bedrijf van appellante.
- De AID heeft van die controle twee bedrijfscontrolerapporten opgesteld, beide gedateerd 20 mei 2010..
- Bij besluit van 9 maart 2011 heeft verweerder een (algemene) korting van 5% op alle voor appellante toepasselijke subsidieregelingen voor het jaar 2010 vastgesteld.
- Appellante heeft hiertegen bij brief van 14 april 2011 bezwaar gemaakt.
- Bij besluit van 31 augustus 2011 heeft verweerder de opgelegde korting verlaagd naar 3%.
- Appellante heeft tegen dit besluit bij brief van 5 september 2011 bezwaar gemaakt.
- Bij besluit van 19 oktober 2011 heeft verweerder het bezwaar van appellante ongegrond verklaard.
- Bij besluit van 17 januari 2012 heeft verweerder het besluit van 19 oktober 2011 herzien, in die zin dat alsnog een proceskostenvergoeding van € 437,- is toegekend.
3. Het bestreden besluit
Een landbouwer die rechtstreekse betalingen ontvangt dient de beheerseisen (de randvoorwaarden) na te leven. Indien de landbouwer dit niet doet, dan wordt op het totaalbedrag aan rechtstreekse betalingen voor het jaar waarin de niet-naleving plaatsvindt een korting toegepast. Door de AID is geconstateerd dat er sprake was van niet-naleving van een randvoorwaarde. Ten aanzien van twee runderen is niet voldaan aan de verplichting gegevens te melden aan het centraal I&R gegevensbestand. Dat appellante verweerder zelf daarvan op de hoogte heeft gesteld maakt de situatie niet anders. Ten aanzien van het beweerdelijk ontbreken van het evaluatiegedeelte in het controleverslag, wordt gewezen op puntenstelsel uit de Beleidsregels normenkader randvoorwaarden GLB (hierna: de Beleidsregels) waarmee de bedoelde evaluatie is geobjectiveerd. De korting is niet in strijd met het evenredigheidsbeginsel. Een beroep op artikel 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan niet slagen, nu de belangenafweging die daaruit voortvloeit wordt beperkt als het besluit voortvloeit uit een wettelijk voorschrift. Dat is in casu het geval, nu Europese regelgeving de korting voorschrijft. Aangezien er geen specifieke omstandigheden zijn die nopen tot het verlagen of verhogen van de korting is deze terecht op 3% vastgesteld.
4. Het standpunt van appellante
Van niet-naleving van artikel 7,eerste lid, van Verordening (EG) 1760/2000 die een opgelegde korting van 3% rechtvaardigt is geen sprake. Appellante heeft zelf verweerder op de hoogte gesteld van omissies in de registratie. Verder is het de vraag of het controleverslag wel voldoet aan het gestelde in artikel 54 van Verordening (EG) nr. 1122/2009 en of dit verslag wel ten grondslag gelegd kan worden aan de opgelegde korting. Uit de bestreden besluitvorming valt geen belangenafweging te herleiden. De korting is buitenproportioneel, zeker nu verweerder zelfs kan besluiten geen korting op te leggen. De vraag is ook of toetsing aan de Beleidsregels wel op de juiste wijze heeft plaatsgevonden. De beslissing geeft geen blijk van een zorgvuldige belangenafweging en een ontbeert een deugdelijke en zorgvuldige motivering.
5. De beoordeling van het geschil
5.1 Op grond van artikel 6:19 van de Awb wordt het beroep geacht mede te zijn gericht tegen het besluit van 17 januari 2012 waarbij het besluit van 19 oktober 2011 is ingetrokken. Gesteld noch gebleken is dat appellante nog belang heeft bij een beoordeling van het besluit van 19 oktober 2011 zodat het beroep in zoverre niet-ontvankelijk is.
5.2 Ter beoordeling staat of het besluit van 17 januari 2012 tot toepassing van een verlaging met 3% van de appellante toekomende subsidies voor 2010 in rechte stand kan houden.
5.3 Vast staat dat appellante heeft verzuimd om de bevoegde autoriteit tijdig in kennis te stellen van enkele mutaties in het veebestand op haar bedrijf. Een dergelijk verzuim is in beginsel aanleiding voor het toepassen van een randvoorwaardenkorting op alle voor het betreffende jaar van toepassing zijnde subsidieregelingen.
5.4 Uit artikel 74 van Verordening (EG) nr. 1122/2009 in verbinding met artikel 73, tweede lid, van die verordening volgt dat indien de landbouwer de bevoegde autoriteit schriftelijk meedeelt dat de in het gecomputeriseerde gegevensbestand voor runderen opgenomen gegevens fouten en omissies bevatten, de overeenkomstig hoofdstuk III toe te passen verlagingen en uitsluitingen niet van toepassing zijn, mits de landbouwer niet op de hoogte is gebracht van het voornemen van de bevoegde autoriteit een controle ter plaatse uit te voeren, en de bevoegde autoriteit de landbouwer niet reeds van onregelmatigheden in de aanvraag in kennis heeft gesteld. Uit de considerans van deze verordening (punten 94 en 95) blijkt duidelijk dat het niet de bedoeling is dat verlagingen worden toegepast ten aanzien van een landbouwer die zelf op enig tijdstip melding maakt van onjuistheden in de steunaanvraag mits die landbouwer nog niet op de hoogte is gebracht van eventuele door de bevoegde autoriteit geconstateerde onjuistheden, en evenmin door die autoriteit een controle is aangekondigd. Hetzelfde dient te gelden voor onjuistheden in het gecomputeriseerde gegevensbestand, zulks enerzijds ten aanzien van runderen waarvoor steun is aangevraagd en waarvoor de betrokken onregelmatigheden niet alleen een niet-naleving van een verplichting in het kader van de randvoorwaarden maar ook een inbreuk op een subsidiabiliteitscriterium betekenen, en anderzijds ten aanzien van runderen waarvoor geen steun is aangevraagd en waarvoor de betrokken onregelmatigheden slechts relevant zijn vanuit het oogpunt van de verplichtingen in het kader van de randvoorwaarden.
5.5 Gelet op het bepaalde in artikel 2 van Verordening (EG) nr. 1122/2009, de artikelen 3 en 5 van Verordening (EG) nr. 1760/2000 en artikel 14 van de Richtlijn 64/432/EEG, kan er geen misverstand over bestaan dat artikel 74 van Verordening (EG) nr. 1122/2009 ziet op het gecomputeriseerde gegevensbestand dat hier in Nederland wordt aangeduid als het I&R gegevensbestand.
5.5 Niet in geschil is dat appellante zelf in februari 2010 zowel telefonisch en schriftelijk contact heeft opgenomen met verweerders Dienst Regelingen met de mededeling dat verzuimd was om tijdig melding te maken van de geboorte van een rund. Naar aanleiding van die melding is op 20 mei 2010 een verkorte I&R controle uitgevoerd op het bedrijf van appellante. Daarbij werd volgens het bedrijfscontrolerapport van 20 mei 2010 met nummer 87/10/0019 een rund aangetroffen voorzien van vrije oormerken met de identificatiecode NL 5274 5130 7. Er was geen bedrijfsadministratie omtrent dit rund voorhanden. Het rund is alsnog in het I&R systeem opgenomen als niet-identificeerbaar rund.
Daarnaast heeft de AID op 20 mei 2010 een melding gekregen dat op het bedrijf van appellante een rund was gestorven dat (eveneens) nog niet was geregistreerd in de I&R- database. Dit rund was voorzien van een vrij merk met de ID-code NL 5274 5125 1. Na te zijn voorzien van een AID-merk is het kadaver door een destructiebedrijf opgehaald.
5.6 Uit het vorenstaande volgt dat beide bedrijfscontrolerapporten van 20 mei 2010 zijn opgesteld naar aanleiding van een melding van appellante waarvan de strekking was dat verzuimd was een rund aan te melden bij het I&R systeem. In een dergelijk geval is voor het opleggen van een randvoorwaardenkorting geen plaats. De omstandigheid dat de melding van appellante niet ook betrekking had op het andere, ten tijde van de bedrijfscontrole overleden rund, kan niet tot een ander oordeel leiden.
5.7 De stelling van verweerder ter zitting dat de eigen melding van appellante aan verweerder in dit geval geen invloed kan hebben op de toe te passen verlaging, omdat het fouten of omissies betreft die door de AID, na onderzoek, hersteld moesten worden en niet door appellante zelf hersteld konden worden, kan niet worden gevolgd. Fouten of omissies in het centrale gegevensbestand kunnen door landbouwers per definitie niet zelf hersteld worden, nu dit bestand wordt beheerd door de centrale autoriteit. Artikel 74 van Verordening (EG) nr. 1122/2009 ziet nu juist op dat gegevensbestand. Afgezien hiervan biedt de tekst van de bepalingen die een uitzondering maken op de toepassing van verlagingen geen steun voor de (niet nader onderbouwde) stelling van verweerder.
5.8 Het voorgaande leidt tot de slotsom dat verweerder in dit geval ten onrechte een korting heeft toegepast op de subsidies waarop appellante voor het jaar 2010 aanspraak heeft.
Hieruit volgt dat het beroep gegrond is. Het College ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zelf in de zaak te voorzien door het primaire besluit van 31 augustus 2011 te herroepen.
5.9 Het College ziet aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75 Awb te veroordelen in de proceskosten van appellante. Deze worden op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht berekend op € 874.- (1 punt voor het opstellen van het beroepschrift en 1 punt voor het bijwonen van de zitting; wegingsfactor 1).
6. De beslissing
Het College:
- verklaart het beroep, voor zover gericht tegen het besluit van 19 oktober 2011 niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 17 januari 2012 gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 17 januari 2012;
- herroept het besluit van 31 augustus 2011;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 874.-(zegge:
achthonderdenvierenzeventig euro);
- bepaalt dat verweerder appellante het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 302,- (zegge: driehonderdtwee
euro) zal vergoeden.
Aldus gewezen door mr. C.J. Waterbolk, in tegenwoordigheid van mr. A.G.J. van Ouwerkerk als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 16 mei 2012.
w.g. C.J. Waterbolk w.g. A.G.J. van Ouwerkerk