5. De beoordeling van het geschil
5.1 Ter beoordeling van het College staat of het besluit tot vermindering van de bedrijfstoeslag 2009 met een randvoorwaardenkorting van 30% in rechte stand kan houden. Dienaangaande wordt het volgende overwogen.
5.2 Op grond van de in rubriek 2.1 genoemde communautaire en nationale bepalingen is de volledige betaling van de door de landbouwer aangevraagde rechtstreekse landbouwsteun afhankelijk gesteld van de naleving van regels op het gebied van milieu, voedselveiligheid, diergezondheid en dierenwelzijn en eisen inzake een goede landbouw- en milieuconditie. Bij niet-naleving van deze randvoorwaarden wordt het steunbedrag gekort of ingetrokken.
Tot de uit deze regelgeving voortvloeiende beheerseisen behoort de verplichting om zieke of gewonde dieren onmiddellijk op passende wijze te verzorgen of een dierenarts te raadplegen.
5.3 Verweerder heeft zijn standpunt dat appellante deze verplichting niet heeft nageleefd gebaseerd op het proces-verbaal van de AID, en met name op de daarin neergelegde bevindingen van de buitengewoon opsporingsambtenaar. Deze verbalisant heeft in het proces-verbaal onder meer verklaard dat er op 21 oktober 2009 bij het kantoor van de AID een telefonische melding kwam betreffende drie zieke koeien aan de E te C. Toen hij op 22 oktober 2009 omstreeks 11.15 uur op het bedrijf van appellante kwam zag hij in een weiland achter de bedrijfswoning drie runderen. Twee runderen lagen op hun zij. Het derde rund, dat wel moeizaam kon lopen, had een verdikte rechterachterpoot. Eén van de twee liggende runderen had aan de rechtervoorpoot ter hoogte van de knie een ontsteking met een doorsnede van naar schatting 20 tot 25 centimeter. Dit dier was volgens de verbalisant in een doodsstrijd verwikkeld. Het was zich met zijn poten aan het ingraven (het zogenaamde “fietsen”). Dit “fietsen” heeft gezien de diepte in de grond vermoedelijk enkele dagen geduurd. Verder zag de verbalisant aan de achterzijde van het dier een hoeveelheid mest, afkomstig van dit dier. Gezien het indrogen van een gedeelte van de mest was deze mest vermoedelijk in enkele dagen geproduceerd, aldus de verbalisant. Het rund was volgens de verbalisant erg mager. Aan de rugzijde waren ruggenwervel, diverse uitstekende beenderen en ribben te zien.
5.4 Tijdens de zitting is de door appellante meegebrachte getuige M.B. Tesselaar, dierenarts, als getuige gehoord. De getuige heeft de belofte afgelegd en, zakelijk weergegeven, het volgende verklaard.
Op 20 oktober 2009 heeft hij op het bedrijf van appellante naar een rund met kalfsziekte gekeken en dat dier behandeld. Op 22 oktober 2009 kreeg hij een oproep om weer naar het bedrijf van appellante te komen. Het rund dat hij toen in de wei zag liggen had hij niet eerder gezien. Het dier zag er slecht uit en verkeerde in een shocktoestand. Het rund had al wat gekrabbeld, maar dat kan vele oorzaken hebben. Euthanaseren was in verband met de algehele toestand van het dier de enige mogelijkheid. De zwelling van de rechtervoorpoot kan zijn veroorzaakt door een ontstoken slijmbeurs. Op zich kan een koe met zo’n aandoening nog lopen. De koe zag er vermagerd uit maar niet uitgeteerd. De gezondheid van een koe kan zeer snel, binnen 0 tot 5 uur, achteruitgaan. Over de precieze aandoening(en) van het dier kan alleen iets gezegd worden na een post mortem onderzoek. Er lagen wel uitwerpselen achter het dier, maar een koe eet veel en produceert veel uitwerpselen binnen één dag. Bij darmdraaiing wordt droge(re) mest geproduceerd.
5.5 Het College is, na te hebben kennisgenomen van enerzijds de bevindingen en verklaringen van de AID-verbalisant en anderzijds de verklaring ter zitting van de getuige M.B. Tesselaar, niet tot de overtuiging gekomen dat appellante het rund in kwestie heeft verwaarloosd door het niet onmiddellijk op passende wijze te verzorgen of een dierenarts te raadplegen. Wat dit verwijt betreft blijft gerede twijfel mogelijk nu naar het oordeel van het College op grond van het beschikbare bewijsmateriaal niet met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld dat het dier al enkele dagen ziek in het weiland achter de bedrijfswoning had gelegen. De getuige heeft ter zitting verklaard dat hij niet heeft kunnen vaststellen waarom de koe in de slechte toestand waarin deze werd aangetroffen is komen te verkeren, en dat een ontstoken knie op zich niet tot zo’n toestand leidt, terwijl de controleur van de AID niet deskundig is op het gebied van dierziekten en verweerder evenmin zelf een dierenarts heeft geraadpleegd of een post mortem onderzoek heeft doen verrichten om het standpunt van de AID nader te onderbouwen.
5.6 Aldus is onvoldoende komen vast te staan dat appellante de randvoorwaarde in kwestie, te weten het niet op passende wijze verzorgen van een ziek of gewond dier en het niet waarschuwen van een dierenarts indien toegepaste zorg niet tot verbetering heeft geleid, niet heeft nageleefd. Dit zo zijnde heeft verweerder aan appellante ten onrechte een randvoorwaardenkorting opgelegd.
5.7 Het beroep is gegrond en het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking. Het College ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht zelf in de zaak te voorzien door het primaire besluit van 11 november 2010 te herroepen. Hierbij is in aanmerking genomen dat niet valt in te zien dat verweerder op basis van aanvullend onderzoek of een verbeterde motivering alsnog rechtmatig een randvoorwaardenkorting zou kunnen opleggen.
5.8 Van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten is het College niet gebleken.