5. De beoordeling van het geschil
5.1 Verweerder heeft bij besluit van 15 maart 2012 de eerdere beslissing op bezwaar van
29 maart 2011 vervangen. Gesteld noch gebleken is dat appellant nog belang heeft bij beoordeling van het ingetrokken besluit van 29 maart 2011. Het beroep dient dan ook niet-ontvankelijk te worden verklaard voor zover het tegen dat besluit is gericht.
5.2 Ter beoordeling staat of het besluit tot vermindering van de aan appellant toekomende subsidies voor 2010 met een randvoorwaardenkorting van 3% in rechte stand kan houden. Dienaangaande wordt het volgende overwogen.
5.2 Op grond van de in rubriek 2.1 genoemde communautaire en nationale bepalingen is de volledige betaling van de door de landbouwer aangevraagde rechtstreekse landbouwsteun afhankelijk gesteld van de naleving van regels op het gebied van milieu, voedselveiligheid, diergezondheid en dierenwelzijn en eisen inzake een goede landbouw- en milieuconditie. Bij niet-naleving van deze randvoorwaarden wordt het steunbedrag gekort of ingetrokken.
Tot de uit deze regelgeving voortvloeiende beheerseisen behoort de verplichting om de gebruiksvoorschriften van gewasbeschermingsmiddelen na te leven.
5.3 Verweerder heeft zijn standpunt dat deze verplichting in het geval van appellant niet is nageleefd, gebaseerd op het boeterapport van de AID, afgesloten op 5 november 2010, en met name op de daarin neergelegde bevindingen van de controleur L. Boender. Deze controleur heeft op 8 juni 2010 bij een controle de sloottaluds aan de rand van een perceel aardappelen in ogenschouw genomen. Hij is daarbij op basis van enkele specifieke kenmerken, waaronder de bruin/grijze verkleuring op de vegetatie over een lengte van ongeveer 700 tot 800 meter, tot het vermoeden gekomen dat er een gewasbeschermingsmiddel met als werkzame stof glyfosaat is gebruikt op de sloottaluds behorende bij dit perceel aardappelen dat in 2010 bij appellant in gebruik was. Dat het om glyfosaat ging is later bevestigd door het RIKILT te Wageningen. Dit instituut heeft enkele tijdens de controle op 8 juni 2010 genomen grondmonsters onderzocht.
5.4 Op grond van het op ambtseed opgemaakte boeterapport neemt het College als voldoende vaststaand aan dat in het voorjaar van 2010 op de sloottaluds in kwestie is gespoten met het gewasbeschermingsmiddel glyfosaat, hetgeen volgens de gebruiksvoorschriften niet is toegestaan. Alles wat appellant heeft aangevoerd met betrekking tot de oorzaak van de verkleuring van de vegetatie leidt niet tot een ander oordeel. Hierbij is in aanmerking genomen dat enkele grondmonsters zijn onderzocht door het RIKILT, met als conclusie dat deze monsters 3.0 mg/kg glyfosaat bevatten.
De stelling van appellant dat hij uitsluitend de landbouwgrond van de eigenaar huurt en niet de sloottaluds, is niet nader onderbouwd. Blijkens het boeterapport wordt het landbouwperceel aan meerdere zijden begrensd door sloten, en is er ook in het midden van het perceel een watergang. Het College gaat er dan ook van uit dat de taluds onderdeel uitmaken van het door appellant gehuurde landbouwperceel.
5.5 Appellant ontkent nadrukkelijk dat hij het middel zelf heeft gebruikt, dan wel derden daartoe opdracht heeft gegeven. Hij stelt daarmee de vraag aan de orde of de niet-naleving aan hem kan worden toegeschreven. Het College is van oordeel dat uit de tekst en de bedoeling van artikel 23 van Verordening (EG) nr. 73/2009 moet worden afgeleid dat beoogd is de landbouwer tevens in zijn hoedanigheid als eigenaar en beheerder van het landbouwbedrijf verantwoordelijk te houden voor activiteiten die, eventueel door derden, in strijd met de beheerseisen op zijn bedrijf zijn verricht. Hieraan ligt de gedachte ten grondslag, dat de eigenaar/beheerder verantwoordelijk is voor de gedragingen die op zijn bedrijf plaatsvinden. Dat appellant de overtreding zelf niet heeft begaan, noch daartoe opdracht heeft gegeven kan hem dan ook niet baten. Vast staat dat appellant de landbouwer is die het perceel op de peildatum 15 mei 2010 in gebruik had. Hij was en daarom het gehele jaar verantwoordelijk is voor dat perceel, ook al heeft hij het pas vanaf april 2010 gehuurd.
Gelet hierop is het College van oordeel dat de in het controlerapport geconstateerde overtreding van het loonbedrijf als zodanig rechtstreeks kan worden toegeschreven aan appellant in de zin van artikel 23 van Verordening (EG) nr. 73/2009.
5.6 De opgelegde subsidiekorting van 3% die voortvloeit uit de herziene beslissing op bezwaar van 15 maart 2012 is in overeenstemming met artikel 71, eerste lid, tweede volzin, van Verordening (EG) nr. 1122/2009. Ook overigens is niet gebleken dat het kortingspercentage onjuist is.
5.7 Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat het beroep tegen het besluit van 15 maart 2012 ongegrond dient te worden verklaard. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.