2. De beoordeling van het geschil
2.1 Voor een overzicht van het wettelijk kader wordt verwezen naar de bijlage bij het bestreden besluit.
2.2 Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van appellant kennelijk ongegrond verklaard en daartoe overwogen dat op 26 april 2010 de Gecombineerde opgave 2010 van appellant is ontvangen maar dat appellant daarop niet heeft aangegeven dat hij aanspraak wilde maken op uitbetaling van zijn toeslagrechten. Een dergelijk verzoek is pas op 19 juli 2010 ontvangen. Dit is na 11 juni 2010 en de aanvraag voor bedrijfstoeslag is daarmee te laat ontvangen. Het gevolg daarvan is dat de aanvraag van appellant moet worden afgewezen op grond van artikel 11, tweede lid en artikel 22 en 23 van Verordening (EG) nr. 1122/2009. Verweerder heeft geen mogelijkheid om hiervan af te wijken.
2.3 Appellant voert in beroep aan dat zijn bezwaar niet correct is beoordeeld. Appellant wijst in dat verband op een brief van verweerders Dienst Regelingen van 27 juni 2010 waarin was aangegeven dat het formulier “Corrigeren Gecombineerde opgave 2010” te laat aan appellant is verzonden. Indien appellant binnen twee weken na dagtekening van de brief de correctie zou terugsturen, dan zou dit geen consequenties hebben voor een eventuele aanvraag voor bedrijfstoeslag en subsidie(s). Appellant heeft na ontvangst van de brief van 27 juni 2010 diverse malen gebeld met verweerders Dienst Regelingen teneinde de topografische kaarten te ontvangen. Nadat appellant de topografische kaarten op 15 juli 2010 had ontvangen heeft hij de gewaspercelen ingetekend en de kaarten onverwijld aan verweerder teruggezonden. Daarom kon en mocht appellant er op vertrouwen dat zijn aanvraag nog in behandeling zou worden genomen.
2.4 Tussen partijen is in geschil de vraag of verweerder appellants aanvraag voor uitbetaling van de bedrijfstoeslag voor het jaar 2010 terecht heeft afgewezen. Het College beantwoordt die vraag bevestigend en overweegt daartoe als volgt.
Verweerder heeft op 26 april 2010 de Gecombineerde opgave 2010 van appellant ontvangen. Appellant heeft hierop vermeld dat zijn bedrijf beëindigd is, maar hij heeft hierop niet aangegeven dat hij zijn toeslagrechten wil laten uitbetalen. Gelet hierop stelt verweerder zich terecht op het standpunt dat uit de Gecombineerde opgave, zoals ingediend op 26 april 2010, niet blijkt dat appellant zijn toeslagrechten wilde laten uitbetalen. Appellant heeft derhalve met het indienen van deze opgave geen steunaanvraag gedaan. Pas met zijn brief van 19 juli 2010 heeft appellant alsnog een steunaanvraag gedaan.
Nu ten tijde van de indiening van de aanvraag op 19 juli 2010 sprake was van een termijnoverschrijding van meer dan 25 kalenderdagen na ommekomst van de zogenoemde kortingstermijn die op 11 juni 2010 verstreek, diende de aanvraag op grond van artikel 23, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 1122/2009 van de Commissie van 30 november 2009 tot vaststelling van bepalingen ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad wat betreft de randvoorwaarden, de modulatie en het geïntegreerd beheers- en controlesysteem in het kader van de bij die verordening ingestelde regelingen inzake rechtstreekse steunverlening aan landbouwers te worden afgewezen, tenzij er sprake zou zijn van een kennelijke fout als bedoeld in artikel 21 van Verordening (EG) nr. 1122/2009. Een dergelijke fout is door appellant niet gesteld en daarvan is het College ook niet gebleken.
2.5 De brief van 27 juni 2010 waarnaar appellant verwijst maakt het voorgaande niet anders. Deze brief gaf de belanghebbende de mogelijkheid om alsnog gewaspercelen op te geven en bedrijfskaarten in te tekenen in het kader van een zogeheten SNL-aanvraag agrarisch natuur- en landschapsbeheer. Weliswaar is in die brief opgemerkt dat het alsnog binnen 14 dagen terugsturen van de gevraagde gegevens geen consequenties zou hebben voor een eventuele aanvraag bedrijfstoeslag, maar nu appellant bij de Gecombineerde opgave geen aanvraag om uitbetaling van toeslagrechten had ingediend kon die opmerking geen betrekking hebben op de bedrijfstoeslag, maar alleen op andere subsidie. Appellant kon daarom aan de brief van 27 juni 2010 niet de conclusie verbinden dat zijn aanvraag uitbetaling toeslagrechten alsnog door verweerder in behandeling zou worden genomen.
2.6 Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.