ECLI:NL:CBB:2012:BW4854

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
25 april 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 11/304
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de status van een brief als besluit in het bestuursrecht

In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 25 april 2012, wordt de vraag behandeld of een brief van de Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie aan appellant kan worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3 lid 1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De brief in kwestie, gedateerd 7 december 2010, bevatte een aankondiging van een te nemen besluit met betrekking tot de verrekening van een bedrijfstoeslag. Het College concludeert dat de brief niet als een besluit kan worden gekwalificeerd, omdat deze enkel een voornemen tot verrekening bevatte en geen definitieve beslissing. De appellant had bezwaar gemaakt tegen deze brief, maar het College oordeelt dat het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard door verweerder, aangezien er op dat moment nog geen besluit was genomen.

Het College overweegt dat de brief van 7 december 2010 geen rechtsgevolg heeft en dat de rechtspositie van appellant niet is gewijzigd. De brief vermeldt expliciet dat er nog een beslissing zal volgen, wat impliceert dat de appellant niet redelijkerwijs kon menen dat er al een besluit was genomen. De aanwezigheid van een bezwaarclausule in de brief verandert hier niets aan. Het College bevestigt dat de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar door verweerder correct was, en verklaart het beroep van appellant ongegrond. Er wordt geen proceskostenveroordeling opgelegd, omdat er geen aanleiding voor is.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
AWB 11/304 25 april 2012
5101 Regeling GLB-inkomenssteun 2006
Uitspraak in de zaak van:
A, te B, appellant,
gemachtigde: mr. L.J.L. Heukels, advocaat te Haarlem,
tegen
de Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, verweerder,
gemachtigde: mr. N.J.H. Klomp, werkzaam bij verweerders Dienst Regelingen.
1. Het procesverloop
Appellant heeft bij brief van 11 april 2011, bij het College binnengekomen op 12 april 2011, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 1 april 2011.
Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar van appellant tegen de brief van verweerder van 7 december 2010.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend en de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd.
Op 10 augustus 2011 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij namens partijen hun gemachtigden aanwezig waren. Het onderzoek ter zitting is geschorst om de behandeling van het beroep gelijktijdig te kunnen laten plaatsvinden met de zaak AWB 09/932, waarin appellant tevens partij is.
Op 21 december 2011 is het onderzoek ter zitting hervat. Partijen hebben zich daarbij laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.
2. De beoordeling van het geschil
2.1 Ingevolge artikel 1:3, eerste lid, Awb wordt onder besluit verstaan een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
2.2 In de brief van 7 december 2010 heeft verweerder appellant meegedeeld dat de aanvraag bedrijfstoeslag 2006 bij het besluit van 8 april 2008 is afgewezen en dat het bedrag van €1.419,05 wordt verrekend met het uit te betalen bedrag van de bedrijfstoeslag 2010. Voor het overige luidt de brief: “U ontvangt hierover de komende maanden een beslissing. Na de verrekening ontvangt u een verrekenbrief waarin staat dat de bedrijfstoeslag 2010 verrekend is met de vordering van de bedrijfstoeslag 2006. Indien na de verrekening nog een deel van de vordering open blijft staan dan moet u dit terugbetalen. Voor het resterende deel ontvangt u dan een factuur.” De brief wordt afgesloten door een bezwaarclausule.
2.3 In het bestreden besluit stelt verweerder zich op het standpunt dat de brief van 7 december 2010 geen besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, Awb is. De mededeling in deze brief is niet gericht op enig rechtsgevolg en de rechtspositie van appellant wordt hierdoor niet gewijzigd. In de brief wordt slechts een voornemen geuit en nog geen definitieve beslissing genomen over de verrekening. Uit de brief blijkt voorts duidelijk dat er nog een definitieve beslissing volgt. Dat er een bezwaarclausule in de brief is opgenomen maakt dit niet anders. Verweerder concludeert dat het bezwaar niet-ontvankelijk diende te worden verklaard.
In het verweerschrift heeft verweerder - mede onder verwijzing naar de uitspraak van het College van 25 juni 2004 (www.rechtspraak.nl, LJN AQ9851, AWB 03/373) - hieraan toegevoegd dat ten tijde van de brief van 7 december 2010 de bedrijfstoeslag 2010 nog niet was vastgesteld, zodat het openstaande bedrag hierin evenmin daadwerkelijk is verrekend. Pas bij het besluit van 30 maart 2011 is het openstaande bedrag verrekend met de bedrijfstoeslag 2010 en hiertegen heeft appellante geen rechtsmiddel ingesteld.
2.4 Appellant stelt dat de brief van 7 december 2010 wel een besluit is. Verweerder deelt appellant in de brief mee dat hij het openstaande bedrag daadwerkelijk verrekent. Dit heeft, anders dan verweerder stelt, wel rechtsgevolg, te weten dat appellant niet het toegekende bedrag aan bedrijfstoeslag voor 2010 ontvangt. Dat verweerder slechts een voornemen om te verrekenen heeft geuit, blijkt niet uit de brief. Hieruit blijkt duidelijk dat sprake is van een verrekening. Weliswaar gaat de verrekening nog plaatsvinden, maar het besluit om dat te doen staat met de brief vast. Het bezwaar is derhalve ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard.
2.5 Het College ziet zich voor de vraag gesteld of de brief van 7 december 2010 een besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid, Awb. Het College beantwoordt deze vraag ontkennend. Met verweerder is het College van oordeel dat deze brief slechts de aankondiging van een te nemen besluit bevat. Van een besluit tot verrekening was nog geen sprake, nu de brief uitdrukkelijk vermeldt dat appellant over de verrekening de komende maanden een beslissing ontvangt en verweerder dus evident niet beoogde reeds met deze brief appellants rechtspositie - door verrekening - te wijzigen. Dat deze brief wel een bezwaarclausule bevat is ongelukkig, maar bewerkstelligt niet dat de brief van 7 december 2010 niettemin een besluit oplevert.
Ambtshalve overweegt het College nog dat verweerder evenmin in artikel 6:10 Awb aanleiding heeft hoeven zien niet-ontvankelijkverklaring van het voortijdig ingediende bezwaarschrift achterwege te laten, nu enerzijds het besluit op dat moment niet reeds tot stand was gekomen en anderzijds (de gemachtigde van) appellant - gelet op de uitdrukkelijke aankondiging dat een beslissing nog zou volgen - niet redelijkerwijs kon menen dat dit wel reeds het geval was.
2.6 Uit het voorgaande volgt dat verweerder het bezwaar van appellant terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. R.F.B. van Zutphen, mr. C.J. Waterbolk en mr. H.C. Cusell, in tegenwoordigheid van mr. M.J. van Veen als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 25 april 2012.
w.g. R.F.B. van Zutphen w.g. M.J. van Veen