ECLI:NL:CBB:2012:BV9882

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
9 maart 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 11/666
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van toeslagrechten uit de Nationale Reserve en de voorwaarden van overmacht in het landbouwbeleid

In deze zaak hebben appellanten, A en B, beroep ingesteld tegen een besluit van de Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, waarin hun aanvraag voor toekenning van toeslagrechten uit de Nationale Reserve werd afgewezen. De aanvraag was gebaseerd op de Regeling GLB-inkomenssteun 2006, waarbij appellanten stelden dat hun investering in stalcapaciteit niet had geleid tot een stijging van het aantal dieren dat zij hielden op de relevante datum van 1 april 2010. De Staatssecretaris had de aanvraag afgewezen op basis van de argumentatie dat de investering niet voldeed aan de voorwaarden van de regeling, en dat appellanten niet tijdig overmacht hadden gemeld in verband met de uitbraak van dierziekten die hun bedrijfsvoering had beïnvloed.

Het College van Beroep voor het bedrijfsleven heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat appellanten niet konden aantonen dat hun investering had geleid tot een toename van het aantal dieren. Bovendien werd het beroep op overmacht niet gehonoreerd, omdat appellanten de uitbraak van de dierziekten niet binnen de vereiste termijn van 10 werkdagen na de aanvraag hadden gemeld. Het College oordeelde dat appellanten niet konden verwachten dat de Staatssecretaris hen zou informeren over de toepasselijke regelgeving, en dat het hun verantwoordelijkheid was om zich hiervan op de hoogte te stellen.

Uiteindelijk verklaarde het College het beroep ongegrond, wat betekent dat de afwijzing van de aanvraag door de Staatssecretaris standhield. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor landbouwers om zich bewust te zijn van de regelgeving en de vereisten voor het indienen van aanvragen voor subsidies en toeslagrechten.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
AWB 11/666 9 maart 2012
5101 Regeling GLB-inkomenssteun 2006
Uitspraak in de zaak van:
A en B, te C, appellanten,
gemachtigde: mr. J.A. Wols, werkzaam bij Achmea rechtsbijstand te Tilburg,
tegen
de Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, verweerder,
gemachtigde: mr. B. van Treijen, werkzaam bij verweerders Dienst Regelingen.
1. Het procesverloop
Appellanten hebben bij brief van 13 augustus 2011, bij het College binnengekomen op 16 augustus 2011, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 5 juli 2011.
Nadien hebben appellanten een nader stuk overgelegd.
Verweerder heeft verweer gevoerd en de gedingstukken ingezonden.
Op 27 januari 2012 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad. Appellanten zijn met voorafgaand bericht niet verschenen. Verweerder werd ter zitting vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
2. De beoordeling
2.1 Bij het besluit van 29 december 2010 heeft verweerder de aanvraag van appellanten om toekenning van toeslagrechten uit de Nationale Reserve op grond van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006 (hierna: Regeling) afgewezen, omdat de investering die appellanten hebben gedaan ten behoeve van de uitbreiding van de stalcapaciteit niet rechtstreeks heeft geleid tot een stijging van het aantal dieren dat zij uiterlijk op 1 april 2010 hielden. Bij het nu bestreden besluit van 5 juli 2011 heeft verweerder het bezwaar van appellanten hiertegen ongegrond verklaard.
2.2 Voor de beoordeling van deze zaak zijn de volgende wettelijke voorschriften van belang.
Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad van 19 januari 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening aan landbouwers in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1290/2005, (EG) nr. 247/2006, (EG) nr. 378/2007 en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1782/2003 luidde voor zover en ten tijde hier van belang:
" Artikel 31
Overmacht en uitzonderlijke omstandigheden
Voor de toepassing van de onderhavige verordening worden overmacht en uitzonderlijke omstandigheden door de bevoegde autoriteit erkend in gevallen als:
a) het overlijden van de landbouwer;
b) langdurige arbeidsongeschiktheid van de landbouwer;
c) een ernstige natuurramp die het landbouwareaal van het bedrijf in ernstige mate heeft aangetast;
d) het door een ongeluk tenietgaan van veehouderijgebouwen van het bedrijf;
e) een epizoötie die de gehele veestapel van de landbouwer of een deel ervan heeft getroffen. "
Verordening (EG) nr. 1122/2009 van de Commissie van 30 november 2009 tot vaststelling van bepalingen ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad wat betreft de randvoorwaarden, de modulatie en het geïntegreerd beheers- en controlesysteem in het kader van de bij die verordening ingestelde regelingen inzake rechtstreekse steunverlening aan landbouwers (…) luidde voor zover en ten tijde hier van belang:
" Artikel 75
Overmacht en uitzonderlijke omstandigheden
1. Indien een landbouwer door overmacht of uitzonderlijke omstandigheden als bedoeld in artikel 31 van Verordening (EG) nr. 73/2009, zijn verplichtingen niet heeft kunnen nakomen, behoudt hij zijn recht op de steun voor de oppervlakte of dieren die subsidiabel was/waren toen de overmacht of de uitzonderlijke omstandigheid zich voordeed. Voorts wordt, wanneer de randvoorwaarden als gevolg van dergelijke overmacht of uitzonderlijke omstandigheden niet worden nageleefd, de overeenkomstige verlaging niet toegepast.
2. Gevallen van overmacht of uitzonderlijke omstandigheden als bedoeld in artikel 31 van Verordening (EG) nr. 73/2009 worden, samen met de desbetreffende bewijzen ten genoegen van de bevoegde autoriteit, schriftelijk aan die autoriteit gemeld binnen tien werkdagen vanaf de dag waarop dit voor de landbouwer mogelijk is. "
Verordening (EG) nr. 1120/2009 van de Commissie van 29 oktober 2009 houdende bepalingen voor de uitvoering van de bedrijfstoeslagregeling waarin is voorzien bij titel III van Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers luidde voor zover en ten tijde hier van belang:
" Artikel 21
Investeringen
1. De lidstaten kunnen de waarde van toeslagrechten verhogen of deze toewijzen in het geval van landbouwers die geïnvesteerd hebben in een sector die in het kader van titel III, hoofdstuk 4, van Verordening (EG) nr. 73/2009 onderworpen is aan integratie in de bedrijfstoeslagregeling, zulks op basis van objectieve criteria en op zodanige wijze dat een gelijke behandeling van de landbouwers wordt gewaarborgd en markt- en concurrentieverstoringen worden voorkomen.
Bij de vaststelling van de in de eerste alinea bedoelde criteria houden de lidstaten rekening met de referentieperiode en/of andere voor de integratie van de desbetreffende sector gehanteerde criteria. "
De Regeling luidde voor zover en ten tijde hier van belang:
" Artikel 16
1. De minister wijst op grond van artikel 21 van verordening 1120/2009 toeslagrechten uit de nationale reserve toe aan landbouwers.
2. Landbouwers kunnen verzoeken om toepassing van het eerste lid, indien zij ten genoegen van de minister aantonen dat:
a. zij in de periode van 1 januari 2006 tot en met 31 december 2009 een investering in uitbreiding van nieuwe stalcapaciteit hebben gerealiseerd van meer dan € 100.000,
b. de investering rechtstreeks heeft geleid tot een stijging van het aantal dieren dat de landbouwer uiterlijk op 1 april 2010 houdt,
c. de investering uiterlijk op 31 december 2009 volledig is gerealiseerd en ten minste tot en met 31 december 2010 in stand wordt gehouden. "
2.3 Het bestreden besluit berust op de volgende overwegingen.
Bij formulier gedateerd 10 mei 2010 hebben appellanten verzocht om toekenning van een extra referentiebedrag uit de nationale reserve omdat zij op 15 mei 2008 een investering in uitbreiding van stalcapaciteit hebben gerealiseerd. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen omdat de investering niet rechtstreeks heeft geleid tot een stijging van het aantal dieren dat appellanten uiterlijk op 1 april 2010 hielden. Volgens appellanten hebben zij de veestapel niet kunnen uitbreiden vanwege de uitbraak van de dierziekten BVD en IBR in de winter van 2007 en de daaruit voortvloeiende bedrijfsbeperkingen.
Verweerder meent dat appellanten daarmee erkennen dat zij niet voldoen aan de voorwaarde van artikel 16, tweede lid, aanhef en onder b, van de Regeling.
Verweerder vat de stelling van appellanten dat zij niet aan de voorwaarde hebben kunnen voldoen op als een beroep op overmacht; dit beroep slaagt echter niet omdat appellanten de gestelde overmacht niet binnen 10 werkdagen na de dag waarop de aanvraag is gedaan hebben gemeld, maar pas bij het bezwaarschrift dat is ontvangen op 1 februari 2011.
2.4 Appellanten voeren in beroep aan dat zij nooit uitleg van verweerder hebben ontvangen omtrent de voor hen toepasselijke wet- en regelgeving en vragen zich af hoe zij dan kunnen weten dat zij overmacht binnen 10 werkdagen aan verweerder moeten melden.
2.5.1 Het College stelt vast dat appellanten niet bestrijden dat zij niet voldoen aan de in artikel 16, tweede lid, aanhef en onder b van de Regeling neergelegde voorwaarde dat de investering rechtstreeks heeft geleid tot een stijging van het aantal uiterlijk op 1 april 2010 gehouden dieren.
2.5.2 Met betrekking tot het betoog van appellanten dat zij niet aan die voorwaarde hebben kunnen voldoen overweegt het College als volgt.
Verweerder heeft dit betoog terecht opgevat als een beroep op overmacht in de zin van de landbouwverordeningen. Gelet op artikel 75, tweede lid, van Verordening (EG) nr. 1122/2009 worden gevallen van overmacht of uitzonderlijke omstandigheden aan de bevoegde autoriteit gemeld binnen 10 werkdagen nadat dit voor de landbouwer mogelijk is. Ter zitting van het College heeft de gemachtigde van verweerder desgevraagd aangegeven dat appellanten verweerder niet eerder op de hoogte hebben gesteld van de uitbraak van de dierziekten dan door middel van de bij hun bezwaarschrift van 28 januari 2011 overgelegde brief van hun dierenarts van 25 januari 2011. Appellanten hebben zulks niet bestreden. Het staat derhalve voor het College voldoende vast dat appellanten de overmacht of uitzonderlijke omstandigheden niet bij verweerder hebben gemeld binnen de termijn van 10 werkdagen nadat zij daartoe in de mogelijkheid verkeerden. Om die reden heeft verweerder hun beroep op overmacht terecht niet gehonoreerd.
Met betrekking tot het betoog van appellanten op hun onbekendheid met de toepasselijke regelgeving overweegt het College dat er in beginsel geen rechtsplicht aan de zijde van verweerder bestaat om de landbouwer op de hoogte te stellen van de voor hen toepasselijke regelingen; van de landbouwer mag worden verwacht dat hij zich zelf daarvan op de hoogte stelt, waarbij hij zich zonodig kan laten bijstaan door een terzake deskundige.
2.6 Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.
3. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. C.J. Waterbolk, in tegenwoordigheid van mr. E. van Kerkhoven als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 9 maart 2012.
w.g. C.J. Waterbolk w.g. E. van Kerkhoven