ECLI:NL:CBB:2012:BV5036

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
9 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10/450
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tuchtklacht tegen accountant en beoordeling door het College van Beroep voor het bedrijfsleven

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 9 februari 2012 uitspraak gedaan in een tuchtklacht tegen een accountant, ingediend door een klaagster. De klacht, die op 22 april 2009 door de klaagster was ingediend, werd door de raad van tucht gedeeltelijk gegrond verklaard, waarbij de accountant een schriftelijke waarschuwing kreeg opgelegd. De accountant, vertegenwoordigd door zijn advocaat, heeft hiertegen beroep aangetekend bij het College. Tijdens de zitting op 29 november 2011 heeft de accountant zijn standpunt toegelicht, terwijl de klaagster werd bijgestaan door haar advocaat.

Het College heeft de beslissing van de raad van tucht beoordeeld en geconcludeerd dat de raad buiten de klacht is getreden door een onderdeel van de klacht te gegrond te verklaren dat niet expliciet was ingediend. Het College oordeelde dat de verwijzing naar Standaard 4400, die door de klaagster tijdens de zitting was gemaakt, slechts ter onderbouwing van de oorspronkelijke klacht diende en geen zelfstandig klachtonderdeel vormde. Hierdoor was de grondslag voor de opgelegde maatregel komen te vervallen.

Uiteindelijk heeft het College de bestreden tuchtbeslissing vernietigd en de klacht in zijn geheel ongegrond verklaard. Dit betekent dat er geen basis was voor het opleggen van een maatregel aan de accountant. De uitspraak benadrukt het belang van de juiste procedurele behandeling van klachten binnen de tuchtrechtspraak en de noodzaak om de grenzen van de klacht te respecteren.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
AWB 10/450 9 februari 2012
Uitspraak in de zaak van:
A RA, te B, appellant van een beslissing van de raad van tucht voor registeraccountants en Accountants-Administratieconsulenten te 's-Gravenhage (hierna: de raad van tucht), gewezen op 15 maart 2010 met kenmerk 1368/09.13.
gemachtigde: mr. J.F. Garvelink, advocaat te Amsterdam
1. De procedure
Bij brief, verzonden op 15 maart 2010, heeft de raad van tucht appellant afschrift toegezonden van evenvermelde beslissing, gegeven op een klacht, op 22 april 2009 door C (hierna: klaagster) ingediend tegen appellant.
Bij een op 11 mei 2011 ingediend beroepschrift heeft appellant tegen die beslissing beroep bij het College ingesteld.
De raad van tucht heeft bij brief van 7 juni 2010 op de zaak betrekking hebbende stukken doen toekomen aan de griffier van het College.
Bij brief van 9 augustus 2010 heeft klaagster een reactie op het beroepschrift ingediend.
Op 29 november 2011 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij appellant in persoon is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Namens klaagster is verschenen D, bijgestaan door klaagsters gemachtigde mr. J.A.J. Werner, advocaat te Rotterdam.
2. De beslissing van de raad van tucht
Bij de bestreden tuchtbeslissing heeft de raad van tucht de klacht gedeeltelijk gegrond verklaard en appellant de maatregel van schriftelijke waarschuwing opgelegd.
Ter zake van de formulering van de klacht door de raad van tucht, de beoordeling van deze klacht en de daarbij in aanmerking genomen feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de inhoud van de bestreden tuchtbeslissing, die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht en als hier ingelast wordt beschouwd.
3. De beoordeling van het beroep
3.1 Appellant komt op tegen de overwegingen 5.7 en volgende van de raad van tucht waarin
de raad heeft geoordeeld dat het rapport van 30 november 2007 van appellant niet voldoet aan het voorschrift van Standaard 4400.
Appellant stelt zich primair op het standpunt dat dit verwijt geen onderdeel uit maakt van de klacht en derhalve ten onrechte door de raad van tucht in de beoordeling is betrokken. Pas ter zitting bij de raad van tucht is namens klaagster melding gemaakt van Standaard 4400, maar daarbij is uitdrukkelijk vermeld dat het niet de intentie was de klacht uit te breiden. Appellant concludeert dat de raad van tucht met de beoordeling van het rapport van appellant aan de voorwaarden van Standaard 4400 buiten de klacht is getreden.
Indien - beweerdelijk - handelen in strijd met de voorschriften van Standaard 4400 niettemin geacht moet worden deel uit te maken van de klacht, stelt appellant zich subsidiair op het standpunt dat de raad van tucht hem ten onrechte niet in de gelegenheid heeft gesteld zijn standpunt te dien aanzien naar voren te brengen.
Appellant concludeert dat in dat geval ten onrechte ter zitting bij de raad van tucht geen onderzoek naar dit (vermeende) klachtonderdeel heeft plaatsgevonden.
Meer subsidiair stelt appellant dat de raad van tucht zonder enige motivering tot de conclusie is gekomen dat niet zou zijn voldaan aan de voorwaarden van Standaard 4400 en dat hij, indien de raad van tucht hem daartoe gelegenheid zou hebben geboden, had kunnen aantonen dat hij wel degelijk aan die voorwaarden heeft voldaan.
3.2 Het College oordeelt hieromtrent als volgt.
In overweging 5.6 heeft de raad van tucht de klacht inhoudelijk ongegrond verklaard. Hiertegen is door klaagster geen beroep ingesteld zodat deze ongegrondverklaring vast staat.
Noch uit de gedingstukken in eerste aanleg noch uit het proces-verbaal van de zitting van de raad van tucht volgt dat schending van de voorschriften van Standaard 4400 onderdeel uitmaakte van de klacht. Weliswaar is Standaard 4400 tijdens de zitting in eerste aanleg ter sprake gekomen, maar dat moet naar het oordeel van het College worden bezien in het licht van de stelling van klaagster dat zij opdracht had gegeven tot een ander onderzoek dan het onderzoek zoals dat door appellant is verricht. De verwijzing in dit verband naar Standaard 4400 door de advocaat van klaagster diende derhalve slechts ter onderbouwing van de klacht en vormde dan ook geen uitbreiding met een zelfstandig klachtonderdeel. Met betrekking tot dat laatste wijst het College er overigens nog op dat een uitbreiding van de klacht ter zitting volgens vaste jurisprudentie (zie o.m. de uitspraak van 12 juni 2001, www.rechtspraak.nl, LJN: AB2217) niet is toegestaan.
Door na de ongegrondverklaring in overweging 5.6 te overwegen dat de vraag of appellant de voorschriften van Standaard 4400 heeft nageleefd verband houdt met het aan de orde zijnde debat, heeft de raad van tucht het al dan niet handelen overeenkomstig die voorschriften dan ook ten onrechte als een (zelfstandig) klachtonderdeel aangemerkt.
De raad van tucht is aldus met de overwegingen 5.7 tot en met 5.9 van de bestreden tuchtbeslissing buiten de klacht getreden en heeft in zoverre ten onrechte de klacht gegrond verklaard. De grief is dan ook terecht voorgedragen.
Gelet op het vorenstaande behoeven de overige grieven geen bespreking.
3.3 Het beroep is derhalve gegrond. Het College zal de bestreden tuchtbeslissing, voor zover in beroep aan de orde, vernietigen. Het College ziet aanleiding de zaak zelf af te doen en verklaart de klacht alsnog in zijn geheel ongegrond.
3.4 Aangezien de klacht in zijn geheel ongegrond wordt verklaard is er geen grondslag voor het opleggen van een maatregel.
3.4 De hierna te vermelden beslissing berust op Titel II van de Wet RA.
4. De beslissing
Het College:
- verklaart het beroep van appellant gegrond;
- vernietigt de bestreden tuchtbeslissing;
- verklaart de klacht ongegrond.
Aldus gewezen door mr. M.A. van der Ham, mr. J.A.M. van den Berk en mr. P.M. van der Zanden RA, in tegenwoordigheid van mr. L.C. Bannink, als griffier, uitgesproken in het openbaar op 9 februari 2012.
w.g. M.A. van der Ham w.g. L.C. Bannink