3. De beoordeling van het beroep
3.1 Appellant komt op tegen de overwegingen 5.7 en volgende van de raad van tucht waarin
de raad heeft geoordeeld dat het rapport van 30 november 2007 van appellant niet voldoet aan het voorschrift van Standaard 4400.
Appellant stelt zich primair op het standpunt dat dit verwijt geen onderdeel uit maakt van de klacht en derhalve ten onrechte door de raad van tucht in de beoordeling is betrokken. Pas ter zitting bij de raad van tucht is namens klaagster melding gemaakt van Standaard 4400, maar daarbij is uitdrukkelijk vermeld dat het niet de intentie was de klacht uit te breiden. Appellant concludeert dat de raad van tucht met de beoordeling van het rapport van appellant aan de voorwaarden van Standaard 4400 buiten de klacht is getreden.
Indien - beweerdelijk - handelen in strijd met de voorschriften van Standaard 4400 niettemin geacht moet worden deel uit te maken van de klacht, stelt appellant zich subsidiair op het standpunt dat de raad van tucht hem ten onrechte niet in de gelegenheid heeft gesteld zijn standpunt te dien aanzien naar voren te brengen.
Appellant concludeert dat in dat geval ten onrechte ter zitting bij de raad van tucht geen onderzoek naar dit (vermeende) klachtonderdeel heeft plaatsgevonden.
Meer subsidiair stelt appellant dat de raad van tucht zonder enige motivering tot de conclusie is gekomen dat niet zou zijn voldaan aan de voorwaarden van Standaard 4400 en dat hij, indien de raad van tucht hem daartoe gelegenheid zou hebben geboden, had kunnen aantonen dat hij wel degelijk aan die voorwaarden heeft voldaan.
3.2 Het College oordeelt hieromtrent als volgt.
In overweging 5.6 heeft de raad van tucht de klacht inhoudelijk ongegrond verklaard. Hiertegen is door klaagster geen beroep ingesteld zodat deze ongegrondverklaring vast staat.
Noch uit de gedingstukken in eerste aanleg noch uit het proces-verbaal van de zitting van de raad van tucht volgt dat schending van de voorschriften van Standaard 4400 onderdeel uitmaakte van de klacht. Weliswaar is Standaard 4400 tijdens de zitting in eerste aanleg ter sprake gekomen, maar dat moet naar het oordeel van het College worden bezien in het licht van de stelling van klaagster dat zij opdracht had gegeven tot een ander onderzoek dan het onderzoek zoals dat door appellant is verricht. De verwijzing in dit verband naar Standaard 4400 door de advocaat van klaagster diende derhalve slechts ter onderbouwing van de klacht en vormde dan ook geen uitbreiding met een zelfstandig klachtonderdeel. Met betrekking tot dat laatste wijst het College er overigens nog op dat een uitbreiding van de klacht ter zitting volgens vaste jurisprudentie (zie o.m. de uitspraak van 12 juni 2001, www.rechtspraak.nl, LJN: AB2217) niet is toegestaan.
Door na de ongegrondverklaring in overweging 5.6 te overwegen dat de vraag of appellant de voorschriften van Standaard 4400 heeft nageleefd verband houdt met het aan de orde zijnde debat, heeft de raad van tucht het al dan niet handelen overeenkomstig die voorschriften dan ook ten onrechte als een (zelfstandig) klachtonderdeel aangemerkt.
De raad van tucht is aldus met de overwegingen 5.7 tot en met 5.9 van de bestreden tuchtbeslissing buiten de klacht getreden en heeft in zoverre ten onrechte de klacht gegrond verklaard. De grief is dan ook terecht voorgedragen.
Gelet op het vorenstaande behoeven de overige grieven geen bespreking.
3.3 Het beroep is derhalve gegrond. Het College zal de bestreden tuchtbeslissing, voor zover in beroep aan de orde, vernietigen. Het College ziet aanleiding de zaak zelf af te doen en verklaart de klacht alsnog in zijn geheel ongegrond.
3.4 Aangezien de klacht in zijn geheel ongegrond wordt verklaard is er geen grondslag voor het opleggen van een maatregel.
3.4 De hierna te vermelden beslissing berust op Titel II van de Wet RA.