ECLI:NL:CBB:2012:BV2274

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
24 januari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10/363
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herroeping van boete op grond van de Tabakswet en proceskostenvergoeding

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 24 januari 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank te Rotterdam. De zaak betreft een boete van € 300,- die aan appellant was opgelegd wegens overtreding van artikel 11a, vierde lid, van de Tabakswet. Appellant had bezwaar gemaakt tegen deze boete, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard door verweerder. De rechtbank verklaarde het beroep tegen het uitblijven van een beslissing op het bezwaar niet-ontvankelijk en het beroep tegen de beslissing op bezwaar ongegrond. Appellant heeft vervolgens hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

Tijdens het hoger beroep heeft verweerder een nieuwe beslissing op bezwaar genomen, waarbij de boete werd herroepen. Het College heeft vastgesteld dat appellant geen materieel belang meer had bij een beoordeling van het hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak, omdat de boete was herroepen. Het hoger beroep werd daarom niet-ontvankelijk verklaard. Appellant stelde echter dat verweerder zich ten onrechte niet had uitgelaten over de vergoeding van de proceskosten in bezwaar. Het College oordeelde dat verweerder het verzoek om proceskostenvergoeding terecht had afgewezen, omdat de boete was herroepen op basis van een verandering van beleidsinzicht en niet wegens onrechtmatigheid.

Desondanks heeft het College verweerder veroordeeld in de proceskosten die appellant in beroep en hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, tot een totaalbedrag van € 759,-. Tevens werd bepaald dat verweerder het door appellant in hoger beroep betaalde griffierecht van € 224,- aan hem moest vergoeden. De uitspraak benadrukt de voorwaarden voor proceskostenvergoeding in bestuursrechtelijke procedures en de rol van beleidswijzigingen in dergelijke zaken.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
(vijfde enkelvoudige kamer)
AWB 10/363 24 januari 2012
11100 Tabakswet
Uitspraak op het hoger beroep van:
A, te B, appellant,
gemachtigde: mr. drs. C.M.J.E.P. Meerts, rechtshulpverlener te Beegden,
tegen de uitspraak van de rechtbank te Rotterdam van 8 april 2010, met kenmerk AWB 09/1543, (hierna: aangevallen uitspraak) in het geding tussen
appellant
en
de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (voorheen de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport), verweerder,
gemachtigde: mr. R. Bal, werkzaam bij de Nederlandse Voedsel en Waren Autoriteit.
1. Het procesverloop
Bij besluit van 30 januari 2009 heeft verweerder appellant een boete van € 300,- opgelegd wegens overtreding van artikel 11a, vierde lid, van de Tabakswet. Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 6 februari 2009 bezwaar gemaakt.
Hangende beroep bij de rechtbank tegen het uitblijven van een beslissing op het bezwaar heeft verweerder bij besluit van 30 juni 2009 het bezwaar ongegrond verklaard.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het uitblijven van een beslissing op het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, het beroep tegen de beslissing op bezwaar van 30 juni 2009 ongegrond verklaard, overwogen geen aanleiding te zien voor een proceskostenveroordeling en tot slot bepaald dat verweerder het door appellant betaalde griffierecht aan hem vergoedt.
Bij brief van 14 april 2010 heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.
Hangende het hoger beroep bij het College heeft verweerder een nieuwe beslissing op bezwaar van 29 november 2010 (hierna: het bestreden besluit) genomen, de beslissing op bezwaar van 30 juni 2009 herzien en de boete herroepen.
Bij diverse brieven heeft appellant de gronden van het hoger beroep aangevuld.
Bij brief van 14 februari 2011 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Verweerder en appellant hebben toestemming gegeven om met toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) het onderzoek in deze zaak te sluiten.
Bij griffiersbrief van 25 november 2011 heeft het College bericht dat het onderzoek in de zaak met toepassing van artikel 8:57 van de Awb is gesloten en dat uitspraak zal worden gedaan.
2. De beoordeling van het geschil
2.1 Het College stelt vast dat appellant geen materieel belang meer heeft bij een beoordeling van het hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak, nu de boete bij het bestreden besluit is herroepen. De vraag of een proceskostenveroordeling in (hoger) beroep moet worden toegekend, vormt volgens vaste jurisprudentie onvoldoende reden om desondanks tot een inhoudelijke beoordeling van de aangevallen uitspraak over te gaan.
Het hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak is derhalve niet-ontvankelijk wegens het vervallen van procesbelang.
2.2 Appellant stelt zich thans nog op het standpunt dat verweerder zich in het bestreden besluit ten onrechte niet heeft uitgelaten over een vergoeding van de proceskosten in bezwaar. Met het bestreden besluit is verweerder in die zin dan ook niet volledig tegemoetgekomen aan de bezwaren van appellant. Het hoger beroep wordt, op grond van de artikelen 6:24 juncto 6:18 en 6:19 van de Awb, om die reden geacht mede te zijn gericht tegen het bestreden besluit.
Dit hoger beroep beperkt aldus zich tot de vergoeding van de proceskosten in bezwaar.
Het College stelt in dat verband vast dat verweerder zich in het bestreden besluit weliswaar niet kenbaar heeft uitgelaten over de vergoeding van de proceskosten in bezwaar, maar dat hij, mede gelet op hetgeen daaromtrent in het verweerschrift is opgenomen, het verzoek van appellant om vergoeding van de proceskosten in bezwaar impliciet heeft afgewezen.
Ingevolge artikel 7:15, tweede lid, van de Awb worden de kosten, die een belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voor zover het bestreden (primaire) besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.
Het College is van oordeel dat verweerder het verzoek van appellant om vergoeding van de proceskosten in bezwaar terecht heeft afgewezen. Daartoe overweegt het College dat verweerder in het verweerschrift heeft verwoord dat de boete is herroepen wegens een verandering van beleidsinzicht en een (aanstaande) verandering in de toepasselijke wetgeving inzake het rookbeleid en niet wegens aan hem te wijten onrechtmatigheid van de boete. Naar het oordeel van het College betekent dit dat niet is voldaan aan de voorwaarden van artikel 7:15, tweede lid, van de Awb om in aanmerking te komen voor een vergoeding van de proceskosten in bezwaar. Het College heeft voorts geen aanknopingspunt gevonden om te veronderstellen dat aan de herroeping van de boete een andere reden ten grondslag heeft gelegen dan door verweerder in het verweerschrift is verwoord, op grond waarvan alsnog tot een vergoeding van de proceskosten in bezwaar conform artikel 7:15, tweede lid, van de Awb over zou moeten worden gegaan. Dat verweerder door zijn handelswijze een proceskostenveroordeling in bezwaar heeft willen omzeilen, is niet aannemelijk geworden.
Gelet hierop is het hoger beroep, voor zover gericht tegen het bestreden besluit, ongegrond.
2.3 Aangezien verweerder hangende hoger beroep de boete heeft herroepen en in die zin materieel aan appellant tegemoet is gekomen, ziet het College aanleiding verweerder op grond van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten die appellant in beroep en in hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Daarvoor is, anders dan voor vergoeding van de proceskosten in bezwaar, niet vereist dat de boete is herroepen wegens aan verweerder te wijten onrechtmatigheid.
Deze kosten, bestaande uit de kosten van door de gemachtigde van appellant verleende rechtsbijstand, worden op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 322,- in beroep (1 punt voor het beroepschrift, met wegingsfactor 1 en € 322,- per punt) en € 437,- in hoger beroep (1 punt voor het hoger beroepschrift, met wegingsfactor 1 en € 437,- per punt), in totaal € 759,-.
2.4 Tot slot ziet het College aanleiding te bepalen dat verweerder het door appellant in hoger beroep betaalde griffierecht ter hoogte van € 224,- aan hem vergoedt. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak reeds bepaald dat verweerder het door appellant in beroep betaalde griffierecht aan hem vergoedt.
3. De beslissing
Het College
- verklaart het hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak van 8 april 2010 niet-ontvankelijk;
- verklaart het hoger beroep tegen het bestreden besluit van 29 november 2010 ongegrond;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van appellant in beroep en in hoger beroep tot een bedrag van in totaal
€ 759,- (zegge: zevenhonderdnegenenvijftig euro);
- bepaalt dat verweerder het door appellant in hoger beroep betaalde griffierecht ter hoogte van € 224,- (zegge:
tweehonderdvierentwintig euro) aan hem vergoedt.
Aldus gewezen door mr. M.M. Smorenburg, in tegenwoordigheid van mr. P.H. Broier als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 24 januari 2012.
w.g. M.M. Smorenburg w.g. P.H. Broier