2. De beoordeling van het geschil
2.1 De voorzieningenrechter heeft bij uitspraak van 29 december 2011 afgewezen het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening, dat was ingediend hangende het bezwaarschrift, gericht tegen het besluit van 16 december 2011, waarbij de erkenning van verzoekers slachthuis is geschorst. Overwogen is dat verzoeker als gevolg van het besluit van 28 december 2011 zijn voornaamste doel had bereikt, aangezien het slachthuis met ingang van 2 januari 2012 weer in bedrijf kon zijn.
2.2 Aan het besluit van 28 december 2012 is een aantal voorwaarden verbonden, welke betrekking hebben op het geven van instructies aan het personeel, het aantal te slachten dieren (50 maximaal per dag, op maandag, woensdag en vrijdag), de beschrijving van het procesbeheerssysteem, en een periode van verscherpt toezicht van 2 januari 2012 tot
13 februari 2012 door een tweede toezichthouder. De kosten daarvan zullen op verzoeker worden verhaald.
2.3 Verzoeker heeft te kennen gegeven dat de forse beperkingen van het aantal te slachten dieren in combinatie met de kosten van het verdubbelde toezicht, een extra kostenpost betreft van € 200.000,-. Dit bedrag gaat volgens verzoeker de reguliere winstcapaciteit van zijn bedrijf ver te boven. Dit betekent de financiële ondergang van het bedrijf.
Verzoeker heeft voorts te kennen gegeven dat hij sinds 2 januari 2012 per toegestane slachtdag niet meer dan ongeveer 25 tot 30 runderen slacht. Gelet op alle extra kosten die het besluit van 28 december 2011 met zich brengt, leidt zijn bedrijf bij dit beperkte aantal slachtingen nog het minste verlies.
2.4 D voornoemd heeft ter zitting toegelicht dat het slachtproces sinds 2 januari 2012 goed verloopt, maar dat mogelijk sprake is van een vertekend beeld. Door het relatief geringe aantal slachtingen in combinatie met de door verzoeker getroffen maatregelen is het slachtproces heel goed te hanteren. In dit verband is opgemerkt dat, wanneer verzoeker dit aantal slachtingen tot 13 februari 2012 blijft verrichten, er op dat moment geen oordeel over een representatief aantal slachtingen gedurende een bepaalde periode kan worden gegeven.
D heeft voorts meegedeeld verzoeker te hebben toegezegd dat een zeer beperkt aantal noodslachtingen niet wordt opgeteld bij het toegestane aantal en zonodig ook op dinsdag of donderdag kan plaatsvinden.
2.5 De voorzieningenrechter is van oordeel dat sprake is van voldoende spoedeisend belang. Niet is uitgesloten dat het voortbestaan van het bedrijf wordt bedreigd en dat een blijvend financieel nadeel zal kunnen optreden in de vorm van verlies van aanbieders die runderen bij verzoeker laten slachten.
2.6 De voorzieningenrechter ziet aanleiding tot het treffen van een voorziening in die zin dat het verzoeker wordt toegestaan om maximaal 83 runderen per dag te slachten, gedurende drie dagen per week, op maandag, woensdag en vrijdag. In zoverre zal het besluit van verweerder van 28 december 2011 worden geschorst. Daartoe overweegt de voorzieningenrechter het volgende.
Gebleken is dat het aantal slachtingen dat verzoeker thans verricht geen representatief beeld vormt op basis waarvan verweerder rond 13 februari 2012 een oordeel kan geven of het slachtproces conform de geldende regels, waaronder de protocollen en het plan van aanpak, geschiedt. Voorts heeft verzoeker gesteld, hetgeen niet gemotiveerd door verweerder is weersproken, dat zijn bedrijf bij het geringe aantal slachtingen dat hij thans verricht, het minste verlies lijdt en wanneer het thans toegestane aantal van maximaal 50 slachtingen wordt verricht, zijn bedrijf meer verlies lijdt waarbij de levensvatbaarheid van zijn bedrijf in gevaar komt.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter dient onder die omstandigheden verzoeker in de gelegenheid te worden gesteld om bij een aantal van maximaal 83 slachtingen per dag (het aantal runderen dat verzoeker mocht slachten voor de schorsing van de erkenning) het slachtproces conform de ter zake geldende regels te laten plaatsvinden. Dan kan worden beoordeeld of de door verzoeker getroffen maatregelen het gewenste resultaat opleveren. Gegeven het feit dat tot 13 februari a.s. verscherpt toezicht wordt uitgeoefend lijkt de kans dat tot dat moment opnieuw ernstige problemen bij het slachtproces optreden niet groot. Dit laat onverlet dat verweerder, ook na 13 februari a.s., bij overtredingen (feitelijke) maatregelen kan treffen, zoals het vertragen of tijdelijk onderbreken van het slachtproces. Desnoods kan opheffing van deze voorlopige voorziening worden verzocht.
2.7 De voorzieningenrechter ziet aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht te veroordelen in de proceskosten aan de zijde van verzoeker, zijnde de kosten van de door zijn gemachtigde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.