ECLI:NL:CBB:2011:BV1051
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Eerste en enige aanleg
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van heffingsplicht van dochterondernemingen in de boomkwekerijsector
In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven, gedateerd 21 december 2011, wordt de heffingsplicht van verschillende dochterondernemingen in de boomkwekerijsector beoordeeld. De appellanten, A B.V., B B.V., C B.V. en D B.V., hebben beroep ingesteld tegen een besluit van het Productschap Tuinbouw, waarin hen heffingen waren opgelegd op basis van de Verordeningen PT Vakheffing Boomkwekerijproducten. De appellanten stelden dat alleen de holdingmaatschappij heffingsplichtig zou zijn en dat zij gezamenlijk als één onderneming moesten worden beschouwd.
Het College heeft echter vastgesteld dat de appellanten ieder zelfstandig economische activiteiten verrichten en afzonderlijk naar buiten treden. De heffingen zijn opgelegd op basis van de vaststelling dat elke dochteronderneming zelfstandig facturen uitreikt en zich richt op verschillende afzetmarkten. De appellanten hebben niet kunnen aantonen dat zij niet als afzonderlijke ondernemers in de zin van de Verordeningen moeten worden aangemerkt.
De conclusie van het College is dat de appellanten ieder zelfstandig een onderneming drijven en dus terecht afzonderlijk heffingsplichtig zijn. Het beroep van de appellanten is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Deze uitspraak benadrukt het belang van de juridische structuur en de zelfstandigheid van dochterondernemingen in de beoordeling van heffingsplicht.