ECLI:NL:CBB:2011:BV1020

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
16 december 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10/284
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dubbelclaim en kennelijke fout bij GLB-inkomenssteun aanvraag

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 16 december 2011 uitspraak gedaan in het geschil tussen appellant A, vertegenwoordigd door mr. M.A.G. van Leeuwen, en de Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie. Appellant had beroep ingesteld tegen een besluit van 9 februari 2010, waarin zijn bezwaren tegen een eerder besluit van 26 november 2009 ongegrond werden verklaard. Dit laatste besluit betrof de afwijzing van de voorschotbetaling bedrijfstoeslag voor het jaar 2009 op basis van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006. Appellant had in zijn gecombineerde opgave 2009 perceel 5 opgegeven met een oppervlakte van 2.10 hectare, terwijl op de bijgevoegde bedrijfskaart een oppervlakte van 3.75 hectare was ingetekend. Tijdens een telefonisch contact op 10 juli 2009 werd appellant geïnformeerd over een mogelijke dubbelclaim van perceel 5.

Het College heeft vastgesteld dat appellant geen bewijs heeft geleverd dat de wijziging van de gecombineerde opgave tijdig was ontvangen door verweerder. De aanvraag bevatte een onregelmatigheid, maar geen tegenstrijdigheden die de aanvraag onlogisch of onbegrijpelijk maakten. De korting op de landbouwsteun werd berekend op basis van artikel 51 van Verordening (EG) nr. 796/2004, en het College oordeelde dat verweerder niet af kon wijken van deze regelgeving. Appellant voerde aan dat er sprake was van een kennelijke fout, maar het College oordeelde dat de afwijkingen in de aanvraag niet zo significant waren dat deze bij een summier onderzoek opgemerkt hadden moeten worden.

Het beroep van appellant werd ongegrond verklaard, en het College concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt het belang van tijdige indiening van wijzigingen in de aanvraag en de strikte toepassing van de Europese regelgeving met betrekking tot landbouwsteun.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
AWB 10/284 16 december 2011
5101 Regeling GLB-inkomenssteun 2006
Uitspraak in de zaak van:
A, te B, appellant,
tegen
de Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, verweerder,
gemachtigde: mr. M.A.G. van Leeuwen, werkzaam bij verweerders Dienst Regelingen.
1. De procedure
Bij ongedateerde brief, bij het College binnengekomen op 22 maart 2010, heeft appellant beroep ingesteld tegen het besluit van 9 februari 2010, waarbij verweerder de bezwaren van appellant tegen het besluit van 26 november 2009 ongegrond heeft verklaard. Bij dit laatste besluit heeft verweerder op grond van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006 (hierna: de Regeling) de voorschotbetaling bedrijfstoeslag voor het jaar 2009 afgewezen.
Bij brief van 19 mei 2010 heeft verweerder de op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingediend.
Op 18 november 2011 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad. Appellant is in persoon verschenen. Verweerder was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
2. De grondslag van het geschil
2.1 Verordening (EG) nr. 796/2004 van de Commissie van 21 april 2004 houdende uitvoeringsbepalingen inzake de randvoorwaarden, de modulatie en het geïntegreerd beheers- en controlesysteem waarin is voorzien bij de Verordeningen (EG) nr. 1782/2003 en (EG) nr. 73/2009 van de Raad, en inzake de randvoorwaarden waarin is voorzien bij Verordening (EG) nr. 479/2008 van de Raad (hierna te noemen: Verordening (EG) nr. 796/2004) luidde, voor zover en ten tijde van belang, als volgt:
" Artikel 11
(…)
2. De verzamelaanvraag wordt ingediend uiterlijk op een door de lidstaten vast te stellen datum die niet later is dan 15 mei.
(…)
Artikel 15
1. Na de uiterste datum voor de indiening van de verzamelaanvraag mogen individuele percelen landbouwgrond die eventueel gepaard gaan met de overeenkomstige toeslagrechten en die nog niet in de verzamelaanvraag zijn aangegeven voor welke van de oppervlaktegebonden steunregelingen ook, aan de verzamelaanvraag worden toegevoegd mits de in de betrokken steunregelingen gestelde eisen in acht worden genomen.
2. Onverminderd (…) worden overeenkomstig lid 1 van het onderhavige artikel aangebrachte wijzigingen schriftelijk aan de bevoegde autoriteit meegedeeld uiterlijk op 31 mei van het betrokken kalenderjaar (…)
3. Indien de bevoegde autoriteit de landbouwer reeds in kennis heeft gesteld van onregelmatigheden in de verzamelaanvraag (…) zijn wijzigingen als bedoeld in lid 1 niet toegestaan voor de percelen landbouwgrond waarop de onregelmatigheden betrekking hebben.
Artikel 19
Onverminderd de artikelen 11 tot en met 18, kan een steunaanvraag te allen tijde na de indiening ervan worden gecorrigeerd in geval van een kennelijke fout die door de bevoegde autoriteit wordt erkend.
Artikel 21
1. Behoudens overmacht en uitzonderlijke omstandigheden als bedoeld in artikel 72 wordt bij indiening van een steunaanvraag in het kader van de onderhavige verordening na de desbetreffende termijn een verlaging met 1 % per werkdag toegepast op de bedragen waarop de landbouwer recht zou hebben gehad als de aanvraag tijdig was ingediend.
(…)
Bij een termijnoverschrijding van meer dan 25 kalenderdagen wordt de aanvraag afgewezen.
2. Bij indiening van een wijziging van een verzamelaanvraag na de in artikel 15, lid 2, bepaalde uiterste datum wordt een verlaging met 1 % per werkdag toegepast op de bedragen die verband houden met het werkelijke grondgebruik op de betrokken percelen landbouwgrond.
Wijzigingen van een verzamelaanvraag worden slechts aanvaard tot en met de in lid 1, derde alinea, bedoelde uiterste datum voor te late indiening van de verzamelaanvraag. Indien die datum evenwel niet later is dan de in artikel 15, lid 2, bepaalde uiterste datum, worden wijzigingen van een verzamelaanvraag niet langer aanvaard na die in artikel 15, lid 2, bepaalde uiterste datum.
(…)
Artikel 51
1. Indien voor een gewasgroep de oppervlakte die is aangegeven met het oog op welke oppervlaktegebonden steunregelingen dan ook (…) groter is dan de overeenkomstig artikel 50, leden 3 en 5, van de onderhavige verordening geconstateerde oppervlakte, wordt de steun berekend op basis van de geconstateerde oppervlakte, verminderd met tweemaal het vastgestelde verschil indien dat verschil meer dan 3 % van de geconstateerde oppervlakte of meer dan twee hectare, maar niet meer dan 20 % van de geconstateerde oppervlakte bedraagt.
(…) "
De Regeling GLB-inkomenssteun 2006 (hierna: Regeling) luidde voor zover en ten tijde van belang als volgt:
" Artikel 55
1. De landbouwer die aanspraak maakt op subsidie in het kader van een van de in artikel 2, tweede lid, onderdeel a en b, bedoelde steunregelingen, maakt gebruik van de verzamelaanvraag.
2. Voor de verzamelaanvraag maakt de landbouwer gebruik van een door de minister vastgesteld formulier dat door de landbouwer volledig en naar waarheid is ingevuld, ondertekend en gedagtekend.
3. De verzamelaanvraag wordt in de periode van 1 april tot en met 15 mei ingediend bij DR.
4. Bij de verzamelaanvraag legt de landbouwer alle bewijsstukken over die het betrokken betaalorgaan nodig acht voor de beoordeling van de aanvraag.
5. Van de wijziging, verbetering of intrekking van de verzamelaanvraag overeenkomstig Titel II van verordening 796/2004 stelt de landbouwer DR schriftelijk in kennis.
(…) "
2.2 Het College gaat uit van de volgende feiten.
- In de gecombineerde opgave 2009 heeft appellant onder meer perceel 5 opgegeven met een oppervlakte van 2.10 hectare.
- Op de bijgevoegde bedrijfskaart heeft appellant een perceel met nummer 5 ingetekend met een oppervlakte van 3.75 hectare.
- Op 10 juli 2009 heeft telefonisch contact plaatsgevonden tussen verweerder en de echtgenote van appellant. Bij die gelegenheid is gesproken over een eventuele indiening van een correctie van de opgegeven percelen. Tevens heeft verweerder de echtgenote van appellant op 10 juli 2009 telefonisch in kennis gesteld van het feit dat perceel 5 dubbel is geclaimd.
- Naar aanleiding daarvan heeft appellant bij faxbericht van 13 juli 2009 aangegeven dat hij bij brief van 20 mei 2009 een gecorrigeerde intekening aan verweerder heeft gezonden. Op die bedrijfskaart is een ander perceel nummer 5 ingetekend met daarbij de handgeschreven tekst: “vervangt eerdere 5”.
- Bij beslissing voorschotbetaling bedrijfstoeslag 2009 van 26 november 2009 heeft verweerder appellant een bedrag van € 5.358,27 aan bedrijfstoeslag 2009 toegekend. De geconstateerde oppervlakte van perceel 5 is op nihil gesteld.
- Tegen dit besluit heeft appellante bezwaar gemaakt.
- Op 29 januari 2010 is appellant in het kader van zijn bezwaar telefonisch gehoord.
- Hierna heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit
Uit nader onderzoek in de bezwaarfase is niet gebleken dat verweerder eerder dan op 14 juli 2009 de wijziging van de gecombineerde opgave 2009 heeft ontvangen. Appellant heeft geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat verweerder de wijziging tijdig heeft ontvangen. Niet is gebleken van overmacht of uitzonderlijke omstandigheden die met zich brengen dat de termijnoverschrijding niet aan appellant kan worden toegerekend.
Er is geen sprake van een kennelijke fout. De aanvraag bevat weliswaar een onregelmatigheid, maar geen tegenstrijdigheden; de omstandigheid dat de opgegeven beteelde oppervlakte en de oppervlakte van het ingetekende perceel van elkaar afwijken, is geen omstandigheid die op zichzelf maakt dat de aanvraag objectief bezien onlogisch of onbegrijpelijk is ingevuld. Er is niet gebleken van bijzonderheden die bij een summier onderzoek van de steunaanvraag direct in het oog hadden moeten vallen. De omstandigheid dat uit een nadere administratieve controle blijkt dat sprake is van een dubbelclaim met de opgave van een andere aanvrager, doet hieraan niet af.
De korting van tweemaal de afgewezen oppervlakte is berekend aan de hand van artikel 51 van Verordening (EG) nr. 796/2004; van dit artikel mag verweerder niet afwijken.
Met betrekking tot de aangevoerde grond dat overheid en burger meer vertrouwen in elkaar moeten hebben, overweegt verweerder dat het bezwaarschrift van appellant volgens de geldende regelgeving is beoordeeld.
4. Het standpunt van appellant
Appellant voert aan dat hij bij de indiening van de Gecombineerde opgave op de bedrijfskaart een verkeerd perceel, genummerd 5, heeft ingetekend met een oppervlakte van 3.75 hectare. Hij heeft dat willen corrigeren bij brief van 20 mei 2009. Het juiste perceel is 2.10 hectare, zoals ook is vermeld op het overzicht gewaspercelen Appellant bestrijdt dat verweerder zijn brief van 20 mei 2009 niet zou hebben ontvangen. Voorts voert hij aan dat de korting van € 4.667,21 onevenredig en buitenproportioneel is. Tot slot is er volgens appellant sprake van een kennelijke fout. Verweerder heeft de tegenstrijdigheid geconstateerd en had deze tegenstrijdigheid kunnen en mogen corrigeren. De tegenstrijdigheid is eveneens gelegen in het feit dat het betreffende perceel dubbel is opgegeven.
5. De beoordeling van het geschil
5.1 Het College ziet zich gesteld voor de vraag of verweerder terecht heeft besloten tot een korting op de landbouwsteun ten bedrage van tweemaal het verschil tussen de door appellant aanvankelijk opgegeven oppervlakte en de door verweerder geconstateerde oppervlakte. Daarbij is van belang of verweerder op goede gronden geen rekening heeft gehouden met de wijziging die appellant bij brief van 20 mei 2009 heeft opgegeven.
5.2 Vast staat dat appellant met zijn aanvraag een perceel heeft opgegeven dat niet voor subsidieverlening in aanmerking komt omdat het niet tot zijn bedrijf behoort. Appellant heeft perceel 5 onjuist ingetekend. Dat perceel is eveneens door een andere landbouwer opgegeven.
5.3 Gelet op het bepaalde in artikel 21, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 796/2004 kunnen wijzigingen in de verzamelaanvraag uiterlijk op 9 juni van het betreffende jaar worden ingediend.
Ervan uitgaande dat appellant de onjuistheid van de ingediende aanvraag zelf tijdig heeft ontdekt kon hij tot uiterlijk deze datum een wijziging indienen. Aangezien verweerder ontkent de brief van appellant van 20 mei 2009 te hebben ontvangen, terwijl vast staat dat appellant deze brief niet aangetekend heeft verzonden, draagt appellant het risico voor het feit dat de brief verweerder niet heeft bereikt. Dit betekent dat de aanvraag niet wordt geacht te zijn gewijzigd bij brief van 20 mei 2009. 5.4 Nadat appellant op 10 juli 2009 in kennis was gesteld van de betreffende onregelmatigheid in de aanvraag was het niet meer mogelijk de aanvraag te wijzigen, behoudens de situatie waarop artikel 19 van Verordening (EG) nr. 796/2004 doelt. Dat de fout per abuis is gemaakt, en dat er dus geen sprake is van opzet doet niets af aan de juistheid van het oordeel dat er sprake is van een onregelmatigheid in de aanvraag.
5. 5 Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van een kennelijke fout hanteert verweerder als uitgangspunt het werkdocument AGR 49533/2002 van de Europese Commissie. Het College heeft in vaste jurisprudentie uitgesproken dit aanvaardbaar te achten. Van een kennelijke fout kan over het algemeen alleen worden gesproken indien verweerder bij een summier onderzoek bij ontvangst van de aanvraag had kunnen vaststellen dat de aanvraag waarschijnlijk geen goede weergave was van hetgeen de aanvrager beoogde aan te vragen. Daarvan is in dit geval geen sprake. In het bestreden besluit is terecht opgemerkt dat de afwijking tussen de opgegeven beteelde oppervlakte en de oppervlakte van het ingetekende perceel op zichzelf beschouwd niet tot gevolg heeft dat de aanvraag objectief bezien onlogisch of onbegrijpelijk is ingevuld. De afwijking is in elk geval niet zo groot dat deze bij summier onderzoek van de aanvraag meteen moest opvallen. De omstandigheid dat uit een nadere administratieve controle bleek dat er sprake was van een dubbelclaim doet hieraan niets af. Verweerder heeft derhalve terecht het standpunt ingenomen dat de ingediende aanvraag geen kennelijke fout bevatte.
5.6 Het College overweegt voorts dat het beroep op het evenredigheidsbeginsel appellant niet kan baten. Op grond van artikel 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht weegt het bestuursorgaan de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen af, voor zover niet uit een wettelijk voorschrift een beperking voortvloeit. In dit geval, waarin vaststaat dat de afgekeurde oppervlakte groter is dan 3% van de goedgekeurde oppervlakte en groter is dan 2 hectare, vloeit die beperking voort uit artikel 51, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 796/2004.
Dit gedifferentieerde sanctiestelsel kan mede gelet op het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 17 juli 1997 in zaak C-354/95, Jur. Bladzijde I-4559, (National Farmers’ Union), niet in strijd worden geacht met het evenredigheidsbeginsel.
5.7 Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
6. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. C.J. Waterbolk, in tegenwoordigheid van mr. E. van Kerkhoven als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 16 december 2011.
w.g. C.J. Waterbolk w.g. E. van Kerkhoven