ECLI:NL:CBB:2011:BV0849

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
14 december 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10/1016
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van tegemoetkoming tijdelijk aalvisverbod 2009 door het Productschap Vis

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 14 december 2011 uitspraak gedaan in het geschil tussen appellant A, vertegenwoordigd door W. Verwaal, en verweerder het Productschap Vis, vertegenwoordigd door mr. M.E. Weijdeveld en I.S. Maric. Appellant had beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 13 augustus 2010, waarin de bezwaren van appellant tegen de afwijzing van de tegemoetkoming tijdelijk aalvisverbod 2009 kennelijk ongegrond werden verklaard. De Regeling LNV-subsidies, die na wijziging door de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit op 4 januari 2010 was vastgesteld, bevatte bepalingen over de tegemoetkoming voor beroepsvissers die schade hadden geleden door het aalvisverbod.

De procedure begon met een aanvraag van appellant voor een tegemoetkoming, die op 12 februari 2010 was ingediend. Na afwijzing van deze aanvraag door verweerder, heeft appellant bezwaar gemaakt. Het College heeft de feiten en omstandigheden van de zaak onderzocht, waaronder de regelgeving omtrent de subsidiabele activiteiten en kosten. Het College concludeerde dat appellant in de referentieperiode niet aan de vereisten voldeed, omdat zijn gemiddelde verdiensten onder de drempel van € 2000,- lagen. Appellant voerde aan dat zijn verdiensten inclusief BTW moesten worden geteld en dat zijn ziekte in 2008 niet was meegewogen.

Het College oordeelde dat de Regeling geen hardheidsclausule bevatte en dat verweerder de belastingtechnische aspecten niet in de beoordeling kon betrekken. De conclusie was dat de afwijzing van de tegemoetkoming door verweerder terecht was, omdat appellant niet voldeed aan de voorwaarden. Het beroep werd ongegrond verklaard, en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
AWB 10/1016 14 december 2011
27803 Uitvoeringsregeling visserij
Uitspraak in de zaak van:
A, te B, appellant,
gemachtigde: W. Verwaal, werkzaam bij Administratiekantoor Verwaal, te Bergambacht,
tegen
het Productschap Vis, verweerder,
gemachtigden: mr. M.E. Weijdeveld en I.S. Maric, beiden werkzaam bij verweerder.
1. De procedure
Appellant heeft bij brief van 22 september 2010, bij het College binnengekomen op 27 september 2010, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 13 augustus 2010.
Bij dit besluit heeft verweerder de bezwaren van appellant tegen de afwijzing van de tegemoetkoming tijdelijk aalvisverbod 2009 kennelijk ongegrond verklaard.
Bij brief van 29 december 2010 heeft appellant nadere gronden ingediend.
Bij brief van 25 januari 2011 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Op 2 november 2011 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij de gemachtigden van partijen zijn verschenen.
2. De grondslag van het geschil
2.1 De Uitvoeringsregeling visserij bevatte, ten tijde van belang, onder meer de volgende bepaling:
?Artikel 32a
1. De zeevisserij, de kustvisserij en de binnenvisserij zijn in de periode van 1 september tot en met 30 november verboden met de volgende vistuigen:
(…).
3. De periode, genoemd in het eerste lid, begint in het kalenderjaar 2009
op 1 oktober.?
De Regeling LNV-subsidies (hierna: Regeling) bevatte, na de wijziging door de Regeling van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 4 januari 2010, houdende wijziging van de Regeling LNV-subsidies en het Openstellingsbesluit LNV-subsidies 2010 (Staatscourant 2010, nr. 284) onder meer de volgende artikelen:
?Titel 5. Maatregelen voor de kust- en binnenvisserij
§ 1. Tegemoetkoming tijdelijk aalvisverbod
Artikel 4:67 Begripsbepalingen
1. In deze paragraaf wordt verstaan onder:
(…)
c. referentieperiode: maanden oktober en november van de jaren 2006, 2007 en 2008.
Artikel 4:68 Subsidiabele activiteiten
De Minister kan op aanvraag een tegemoetkoming verstrekken aan beroepsvissers die vissen in de kust- en binnenwateren en die als gevolg van het visverbod op aal, bedoeld in artikel 32a van de Uitvoeringsregeling visserij, in de maanden oktober en november 2009 schade hebben geleden.
Artikel 4:69 Subsidiabele kosten
1. Een tegemoetkoming wordt alleen verstrekt voor schade die betrekking heeft op de vissoort aal.
2. De Minister verstrekt op aanvraag een tegemoetkoming aan beroepsvissers die in de referentieperiode jaarlijks gemiddeld meer dan € 2000 hebben verdiend aan de verkoop van door de betreffende aanvrager gevangen aal.
(…)
Artikel 4:71 Hoogte tegemoetkoming
1. De tegemoetkoming voor aanvragen als bedoeld in artikel 4:69, tweede lid, bedraagt € 1.000.
(…).
Artikel 4:74 Verplichte documenten bij een aanvraag van een tegemoetkoming
Een aanvraag tot verstrekking van een tegemoetkoming als bedoeld in artikel 4:68 gaat vergezeld van:
a. een door de aanvrager opgemaakte verklaring, waarin opgave wordt gedaan van alle andere in de twee voorgaande belastingjaren en in het lopende belastingjaar ontvangen de-minimissteun;
b. een overzicht van de opbrengsten uit de verkoop van door de betreffende aanvrager gevangen aal in de referentieperiode met de daarbij behorende:
1°. kopieën van verkoopbonnen;
2°. kopieën van kasboekoverzichten;
3°. kopieën van veilingbonnen van visafslagen als genoemd in artikel 1 van het Besluit aanwijzing bevoegde afslagen voor inning productschapsheffingen, of
4°. een combinatie van 1°, 2° en 3°.?
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- De secretaris van verweerder heeft bij brief van 13 januari 2010 aan alle beroepsvissers een informatiepakket verstuurd over de openstelling van de aalsubsidieregeling.
- Bij brief van 12 februari 2010 heeft appellant een aanvraag voor een tegemoetkoming tijdelijk aalvisverbod voor het jaar 2009 gedaan.
- Bij brief van 9 april 2010 heeft verweerder de aanvraag van appellant afgewezen.
- Bij brief van 19 mei 2010 heeft appellant bezwaar gemaakt tegen de afwijzing. Bij brief van 8 juni 2010 heeft appellant de gronden van het bezwaar aangevuld.
- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit
Bij het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren van appellant kennelijk ongegrond verklaard. Daartoe werd
– samengevat weergegeven - overwogen dat de bezwaargrond dat rekening moet worden gehouden met de omstandigheid dat om gezondheidsredenen minder is gevist, betrekking heeft op de inhoud van de Regeling. De Regeling is echter vastgesteld door de Minister en verweerder is slechts uitvoerder van de Regeling. Buiten de subsidieregeling om kunnen geen subsidiebedragen worden verleend en vastgesteld. Met de ziekte van appellant kan derhalve geen rekening worden gehouden.
De nota’s van 5 september 2008 en 26 juni 2008 vallen buiten de referentieperiode en kunnen niet worden meegerekend bij de berekening van de opbrengsten aan de verkoop van gevangen aal.
In de referentieperiode moet jaarlijks meer dan € 2000,- zijn verdiend met de verkoop van door de aanvrager gevangen aal. Dit bedrag is volgens verweerder exclusief BTW. Daartoe stelt verweerder het volgende. In de toelichting bij de Uitvoeringsregeling visserij is onder andere opgenomen dat onder ‘inkomsten’ wordt verstaan de besomming (opbrengst van de vangst), zonder belastingtechnische connotatie. Verweerder heeft aansluiting gezocht bij de Uitvoeringsregeling visserij, in samenspraak met het ministerie, omdat er in de Regeling geen omschrijving van het begrip ‘verdiensten’ voorhanden is. Belastingvoordelen die appellant heeft bij de toepassing van de in de Wet op de omzetbelasting 1968 opgenomen bepalingen zijn geen besomming maar het gevolg als appellant voldoet aan de criteria zoals gesteld in deze belastingwet. Dit belastingvoordeel kan op basis van de bewijsmiddelen die in de Regeling zijn voorgeschreven niet worden betrokken bij de beoordeling van de hoogte van de gemiddelde verdiensten in de referentieperiode.
De berekening van de opbrengsten aan de verkoop van de gevangen aal van appellant in de referentieperiode komt gemiddeld uit op € 1925,58, onder de drempel van € 2000,-, waardoor de aanvraag om tegemoetkoming moet worden afgewezen.
4. Het standpunt van appellant
Appellant voert aan dat de verdiensten in de referentiemaanden oktober en november van de jaren 2006 tot en met 2008 gemiddeld boven het drempelbedrag van € 2000,- per jaar uitkomen. De verdiensten zijn volgens appellant namelijk het bedrag inclusief BTW. Het bedrag aan BTW dat op de nota staat vermeld, moet om belastingtechnische redenen apart worden genoteerd. Aan het einde van het jaar hoeft appellant de BTW echter niet af te dragen in verband met de landbouwregeling (artikel 27 van de Wet op de omzetbelasting 1968). Het gehele bedrag (dus inclusief de BTW) is aan te merken als ‘verdiensten’.
Daarnaast heeft verweerder geen rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van appellant. Om gezondheidsredenen heeft hij in het jaar 2008 veel minder gevist en een uitkering van het UWV ontvangen voor die periode. Indien appellant niet ziek was geworden had hij meer gevist en was hij boven het drempelbedrag gekomen. Dit heeft verweerder miskend.
5. De beoordeling van het geschil
5.1 Het College staat voor de vraag of verweerder het verzoek om tegemoetkoming van appellant terecht heeft afgewezen. Daartoe is van belang of appellant in de referentieperiode (oktober en november van 2006, 2007 en 2008) jaarlijks gemiddeld meer dan het drempelbedrag van € 2000,- heeft verdiend aan de verkoop van gevangen aal. Met betrekking tot deze referentieperiode heeft appellant enkel de nota’s van 19 november 2007 en de nota van 21 november 2006 in het geding gebracht. Appellant heeft ook nota’s overgelegd uit 2008, maar uit deze nota’s blijkt niet dat er in de referentieperiode is verdiend aan de verkoop van gevangen aal.
5.2 Voor zover appellant betoogt dat verweerder rekening dient te houden met de ziekte van appellant in 2008, waardoor hij in de referentieperiode niet heeft kunnen vissen, overweegt het College dat de bepalingen van de Regeling niet voorzien in een hardheidsclausule. Dat appellant tijdens de maanden oktober en november van 2008 ziek is geweest, behoefde voor verweerder dan ook geen reden te zijn andere nota’s bij de berekening te betrekken. Derhalve zijn enkel de nota’s van 19 november 2007 en 21 november 2006 van belang voor dit geding.
5.3 Uit de betreffende nota’s volgt dat voor in totaal € 6.123,36 aan paling is verkocht in de referentieperiode in de drie jaren. Na aftrek van het op de nota’s vermelde BTW-bedrag is de hoogte van dat bedrag € 5.776,75. Verweerder stelt zich op het standpunt dat dat het bedrag is dat appellant heeft verdiend met de verkoop van gevangen aal. Het gemiddelde over drie jaar komt daardoor onder het drempelbedrag van € 2000,-. In geschil is of deze benadering terecht is gehanteerd.
Het College stelt vast dat het begrip ‘verdiensten’ in de Regeling niet nader is uitgewerkt. Noch in de Regeling zelf, noch in de toelichting is uitleg gegeven aan dit begrip. Verweerder heeft derhalve aansluiting gezocht bij de Uitvoeringsregeling visserij, waarbij het aalvisverbod werd ingesteld. Daarin wordt, in de paragraaf die betrekking heeft op een vrijstellingsregeling voor het vissen met grote vistuigen, in artikel 55 het begrip ‘inkomsten’ gehanteerd. In de Toelichting hierop is dit begrip uitgelegd als: ?de besomming (de opbrengst van de vangst) (…). Het gaat om het geld dat wordt verdiend met de gevangen vis, zonder belastingtechnische connotatie?. Verweerder heeft het begrip ‘verdiensten’ uitgelegd overeenkomstig het begrip ‘inkomsten’ en heeft derhalve de belastingtechnische aspecten niet meegeteld.
Het College komt deze handelswijze niet onredelijk voor, nu er geen uitleg was van het begrip ‘verdiensten’, waar verweerder bij kon aansluiten. Het College ziet geen grond voor het oordeel dat verweerder aldus een onjuiste uitleg heeft gegeven aan het begrip ‘verdiensten’. Daartoe is tevens van belang dat appellant – zoals hij ter zitting heeft uiteengezet - de BTW aan het eind van het jaar enkel niet hoeft af te dragen indien hij voldoet aan enkele belastingtechnische criteria. Het is niet aan verweerder om een oordeel te geven over de situatie van appellant met betrekking tot deze criteria. Bovendien heeft verweerder op grond van artikel 4:74, aanhef en sub b, van de Regeling niet de beschikking over de bewijsmiddelen die op de belastingtechnische aspecten betrekking hebben.
5.4 Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het beroep ongegrond dient te worden verklaard. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
6. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. M.M. Smorenburg, in tegenwoordigheid van mr. J.A. de Koning als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 14 december 2011.
w.g. M.M. Smorenburg w.g. J.A. de Koning