ECLI:NL:CBB:2011:BV0384

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
22 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10/519
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
  • E.R. Eggeraat
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Faillissement en bestuursdwang in de gezondheids- en welzijnswet voor dieren

In deze zaak, behandeld door het College van Beroep voor het bedrijfsleven, staat de toepassing van bestuursdwang in het kader van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren centraal. De appellant, A, heeft beroep ingesteld tegen de beslissing van de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, die op 20 januari 2010 zijn besluit tot toepassing van bestuursdwang op 11 december 2009 heeft vastgelegd. Dit besluit hield in dat twee paarden in bewaring zijn genomen, met bijbehorende kosten van € 2.467,62. De appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, maar dit werd ongegrond verklaard door de verweerder op 4 mei 2010.

De appellant heeft vervolgens beroep ingesteld, maar de situatie veranderde toen hij op 29 maart 2011 in staat van faillissement werd verklaard. De curator heeft laten weten de procedure niet te willen overnemen, wat leidde tot de vraag of de verweerder ontslag van instantie wilde vragen. Het College heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht de bevoegdheid om het onderzoek te sluiten, indien het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is. Dit werd in dit geval toegepast, omdat de curator niet op de oproep tot overname van het geding heeft gereageerd.

Uiteindelijk heeft het College besloten het verzoek van de verweerder om ontslag van instantie toe te wijzen, wat betekent dat het beroep van de appellant niet-ontvankelijk is verklaard. Er zijn geen redenen gevonden voor een proceskostenveroordeling, en de uitspraak werd openbaar gedaan op 22 september 2011.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
AWB 10/519 22 september 2011
11201 Gezondheids- en welzijnswet voor dieren
Bestuursdwang
Uitspraak in de zaak van:
A, te B, appellant,
tegen
de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, verweerder.
1. Het procesverloop
Bij besluit van 20 januari 2010 heeft verweerder zijn beslissing tot toepassing van bestuursdwang op 11 december 2009, waarbij twee paarden (met identificatiecodes * en **) in bewaring zijn genomen, op schrift gesteld.
Op 17 maart 2010 heeft verweerder de met dit besluit tot toepassing van bestuursdwang samenhangende beschikking tot vaststelling van de kosten van bestuursdwang genomen. De facturen bedragen € 2.467,62.
Bij besluit van 4 mei 2010 heeft verweerder de tegen deze besluiten gerichte bezwaren van appellant ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 31 mei 2010, bij het College binnengekomen op 1 juni 2010, beroep ingesteld.
Bij brief van 29 juni 2010 heeft verweerder op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 7 april 2011 heeft verweerder het College medegedeeld dat appellant bij rechterlijke uitspraak van 29 maart 2011 met ingang van dezelfde datum in staat van faillissement is verklaard.
Bij brief van 19 augustus 2011 heeft de curator het College desgevraagd laten weten dat hij de procedure niet wenst over te nemen.
Bij brief van 5 september 2011 heeft het College verweerder verzocht mede te delen of hij, gelet op artikel 27, tweede lid, van de Faillissementswet, ontslag van instantie wil vragen voor deze procedure.
Bij brief van 14 september 2011 heeft verweerder het College gevraagd hem ontslag van instantie te verlenen op grond van artikel 27, tweede lid, van de Faillissementswet.
2. De beoordeling van het geschil
2.1 Ingevolge artikel 8:54, eerste lid, onder b van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), in samenhang gelezen met artikel 19, eerste lid, van de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie, heeft het College de bevoegdheid om, totdat partijen zijn uitgenodigd om op een zitting te verschijnen, het onderzoek te sluiten, indien voortzetting van het onderzoek niet nodig is, omdat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is. Het College ziet aanleiding om in deze procedure van deze bevoegdheid gebruik te maken. Daartoe overweegt het College als volgt.
2.2 Artikel 8:22 van de Awb luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“1. In geval van faillissement (…) zijn de artikelen (…) 27 (…) van de Faillissementswet van overeenkomstige toepassing.”
Artikel 27 van de Faillissementswet luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“1. Indien de rechtsvordering tijdens de faillietverklaring aanhangig en door den schuldenaar ingesteld is, wordt het geding ten verzoeke van de gedaagde geschorst, ten einde deze gelegenheid te geven, binnen een door de rechter te
bepalen termijn, de curator tot overneming van het geding op te roepen.
2. Zoo deze aan die oproeping geen gevolg geeft, heeft de gedaagde het recht ontslag van de instantie te vragen; bij gebreke daarvan kan het geding tusschen den gefailleerde en den gedaagde worden voortgezet, buiten bezwaar van den
boedel.”
2.3 Verweerder heeft het College bij brief van 7 april 2011 ingelicht over het faillissement van appellant. Het College heeft deze brief van verweerder beschouwd als een verzoek om de curator op te roepen tot overneming van het geding als bedoeld in artikel 27, eerste lid, van de Faillissementswet. De griffier heeft de curator geïnformeerd over dit verzoek, waarop de curator heeft laten weten dat hij de procedure niet wenst over te nemen. Het College heeft vervolgens verweerder in de gelegenheid gesteld gebruik te maken van het recht ontslag van de instantie te vragen op grond van artikel 27, tweede lid van de Faillissementswet. Naar aanleiding hiervan heeft verweerder ontslag van instantie gevraagd.
2.4 Nu het College niet gebleken is van redenen de procedure voort te zetten, wijst het College het verzoek van verweerder om ontslag van instantie toe. Dit betekent dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is, zodat voortzetting van het onderzoek niet nodig is.
2.5 Voor een proceskostenveroordeling ziet het College geen aanleiding.
3. De beslissing
Het College verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Aldus gewezen door mr. E.R. Eggeraat, in tegenwoordigheid van mr. P.H. Broier als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 22 september 2011.
w.g. E.R. Eggeraat w.g. P.H. Broier