5. De beoordeling van het geschil
5.1 Ter beoordeling van het College staat of verweerder de aanvraag van appellante voor een subsidie op grond van de Regeling, onderdeel Investeringen in integrale duurzame stallen en houderijsystemen voor een nieuw te bouwen stal terecht heeft afgewezen. Het College overweegt daartoe als volgt.
5.2 Uit het vijfde lid van artikel 29 van de Regeling kan, ondanks de onjuiste verwijzing naar het eerste lid van dit artikel, worden afgeleid dat de steunregeling voor duurzame stallen en houderijsystemen aldus is opgezet, dat na een jaarlijkse indieningsperiode het beschikbare bedrag van € 11.000.000,-- per jaar wordt toegekend aan voor subsidiering in aanmerking komende aanvragen, waarbij de volgens de procedure van artikel 34 als hoogste gerangschikte aanvragen het eerste worden gehonoreerd en aanvragen, waarvoor geen geld meer beschikbaar is, worden afgewezen.
5.3 Ingevolge artikel 34 van de Regeling brengt een door verweerder ingestelde commissie advies uit over de onderdelen van het investeringsplan en de rangschikking van de aanvragen. Naar het College heeft begrepen, zijn meerdere deelcommissies ingesteld, die ieder voor bepaalde deelaspecten een taak in de advisering op zich hebben genomen.
Naar ter zitting van het College is toegelicht hebben deze commissies op basis van de in de verschillende aanvragen aangetroffen elementen van de bouwplannen geadviseerd over de waardering van die elementen in een puntentelling en hebben zij ook deelgenomen aan de toepassing van het aldus ontwikkelde puntensysteem. Dat heeft ertoe geleid dat aan iedere aanvraag een aantal punten kon worden toegekend, zodat alle aanvragen onderling vergelijkbaar werden.
De ter invulling van artikel 34 van de Regeling door verweerder gekozen opzet, waarbij de beoordelingscriteria eerst na ontvangst van de aanvragen ontwikkeld worden, is gekozen enerzijds om rekening te kunnen houden met nieuwe inzichten en ideeën die uit de voorstellen naar voren komen, en anderzijds om ook zicht te krijgen op de onderdelen die juist niet meer als vernieuwend beschouwd kunnen worden, omdat zij al in een groot aantal van de ingediende aanvragen zijn opgenomen. Onder de gekozen opzet kunnen aanvragers niet na afloop van de indieningsperiode nog met aanvullende informatie bij of een toelichting op het door hun ingediende voorstel komen. Het College acht een dergelijk systeem evenwel niet onverenigbaar met artikel 4:26 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), waarin voorgeschreven is, dat bij of krachtens wettelijk voorschrift wordt bepaald hoe het beschikbare bedrag wordt verdeeld. Artikel 34 van de Regeling geeft hieraan naar het oordeel van het College in voldoende mate invulling.
5.4 Het College overweegt vervolgens dat ook bij een systeem van subsidietoekenning als hier aan de orde, waarbij de ingediende aanvragen onderling vergeleken en vervolgens gerangschikt worden op een aantal kwalitatieve criteria, ter bevordering van een voldoende mate van transparantie wel eisen gesteld moeten worden aan de wijze waarop achteraf van de wegingen en waarderingen die hebben plaatsgevonden, verslag wordt gedaan en verantwoording wordt afgelegd.
Van belang is dat er ongeveer 400 aanvragen gedaan zijn, en dat verweerder berekend heeft dat hij met het beschikbare bedrag er ongeveer 70 zou kunnen honoreren. Gelet op de omschrijving van te subsidiëren investeringsplannen in artikel 30, tweede lid, van de Regeling gaat het daarbij om niet eenvoudig vergelijkbare aanvragen. Derhalve dient zowel over de ontwikkeling van de criteria, als over de toepassing daarvan op de ingediende aanvragen, inzichtelijke documentatie beschikbaar te zijn.
Aan de in een dergelijk geval te stellen eisen wordt in dit geval niet voldaan.
Zo is aan de aanvragers geen inzicht gegeven in de samenstelling van de commissie(s), die zich over hun aanvragen gebogen hebben, terwijl ook de exacte taak en werkwijze van de commissie(s) niet aan hen bekend zijn gemaakt. In het dossier bevindt zich geen schriftelijk door de commissie(s) uitgebracht advies, zodat ook niet kan worden nagegaan of verweerder het advies van de commissie gevolgd heeft.
Naar het College uit de verklaring van verweerders gemachtigde ter zitting heeft opgemaakt, is er een advies, waarbij per vernieuwend element een scoretabel is vastgesteld en zou daarna de toepassing van deze tabel op de diverse aanvragen, opnieuw in overleg met (leden van) de commissie(s), hebben plaatsgevonden. Ook daarvan zijn echter geen verslagen beschikbaar.
5.5 Appellante heeft er in de bezwaarprocedure op aangedrongen nadere informatie over de besluitvorming te ontvangen. Naar aanleiding daarvan zijn haar een aantal stukken verschaft, waaruit bijvoorbeeld blijkt dat haar stal voor het aspect dierenwelzijn, met een wegingsfactor 4,5 een score van 8,07 heeft ontvangen en voor milieu, inclusief energie, met een wegingsfactor van 3,0 een score van 6,33. Uit dit stuk blijkt voorts dat iedere aanvrager van een melkveeligboxenstal een basisscore van 71,25 ontving. Vervolgens kan worden nagegaan voor welke elementen verhogingen zijn toegekend. In het geval van appellante heeft dit geleid tot een totaalscore van 84,41 (gewijzigd in 85,01 in het bestreden besluit).
Voorts is overgelegd een stuk waarop voor een groot aantal in een melkvee-ligboxenstal te treffen voorzieningen is aangegeven hoeveel punten deze opleveren. Zo wordt bijvoorbeeld in het kader van dierenwelzijn bij een staltype dat wordt ingedeeld in groep 4, zoals in appellantes geval, 0,24 punt toegekend bij een breedte van de box van meer dan 1,15 meter, en 0,33 punt bij een breedte van meer dan 1,20 meter.
Aan de hand van deze gegevens kan wel van de eigen score worden nagegaan op basis van welke elementen deze is berekend, maar ieder overzicht van de wegingsverhouding tussen de verschillende soorten stallen voor runderen en stallen voor andere dieren dan runderen ontbreekt.
5.6 Het College komt dan ook tot de conclusie, dat op basis van de beschikbare informatie geen inzicht kan worden verkregen in de door de commissie(s) verrichte afwegingen, zodat het bestreden besluit, waarbij - naar het College ter zitting begrepen heeft - de adviezen van de commissie(s) zijn gevolgd, in strijd met artikel 7:12 Awb niet berust op een deugdelijk motivering.
Gelet hierop moet het beroep gegrond worden verklaard, en komt het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking. De overige gronden behoeven geen bespreking meer. Het College overweegt verder dat verweerder appellante alsnog inzicht zal moeten geven in de bij de besluitvorming gehanteerde criteria en appellante dient de gelegenheid te krijgen daartegen argumenten aan te voeren, waarop verweerder bij een nieuwe beslissing op bezwaar dient te beschikken. Daarvoor stelt het College een termijn van twaalf weken.
5.7 Het College acht termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling. Deze kosten, bestaande uit de kosten van door de gemachtigde van appellante verleende rechtsbijstand, zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 1.748,-- (1 punt voor het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting van de Dienst Regelingen, 1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting van het College, met een wegingsfactor 1 en € 437,-- per punt).