ECLI:NL:CBB:2011:BU9723

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
20 december 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09/723
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van subsidie vaststelling op basis van Programma Samenwerking Oost-Europa

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 20 december 2011 uitspraak gedaan in een geschil tussen appellante, een organisatie die subsidie heeft aangevraagd voor een project in Servië, en de Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie. Appellante had beroep ingesteld tegen een besluit van de Staatssecretaris, waarin het bezwaar van appellante tegen een eerdere subsidiebeslissing werd afgewezen. De subsidie was vastgesteld op een lager bedrag dan oorspronkelijk verleend, wat leidde tot onvrede bij appellante. De zaak draait om de uitleg van de subsidieovereenkomst en de bijbehorende voorwaarden, met name de PSO Algemene Voorwaarden 2004. De appellante stelde dat de door haar geleverde diensten, zoals trainingen en advies, onder de post hardware vielen, terwijl de Staatssecretaris dit betwistte en stelde dat deze kosten onder technische assistentie moesten worden geboekt. Het College oordeelde dat de activiteiten van appellante primair gericht waren op kennisoverdracht en dat de kosten voor hardware en technische assistentie correct waren vastgesteld. Het College concludeerde dat de Staatssecretaris terecht de subsidie had verlaagd, omdat de kosten voor de activiteiten van appellante niet onder de hardwarepost vielen. De uitspraak bevestigde dat appellante niet had voldaan aan de voorwaarden van de subsidieovereenkomst, wat leidde tot de beslissing om het beroep ongegrond te verklaren.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
AWB 09/723 20 december 2011
27300 Kaderwet EZ-subsidies
Uitspraak in de zaak van:
A, te X, appellante,
gemachtigde: B, algemeen directeur van appellante,
tegen
de Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, verweerder,
gemachtigde: mr. drs. J. Duthler, werkzaam bij Agentschap NL (voorheen SenterNovem).
1. De procedure
Appellante heeft bij brief van 12 mei 2009, bij het College binnengekomen op 13 mei 2009, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 6 april 2009.
Bij dit besluit heeft verweerder ongegrond verklaard het bezwaar van appellante tegen een besluit van 16 december 2008, waarbij de aan appellante verleende subsidie op grond van het Programma Samenwerking Oost-Europa (hierna: PSO) op een lager bedrag is vastgesteld dan verleend.
Bij brief van 10 juli 2009 heeft verweerder op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingediend.
Op 13 september 2011 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad. Namens appellante zijn verschenen C, bestuurder van appellante, en D, werkzaam bij appellante. Verweerder is vertegenwoordigd door voornoemde gemachtigde.
2. De grondslag van het geschil
2.1 De Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) luidt, voor zover hier van belang, als volgt.
“Artikel 4:46
1. Indien een beschikking tot subsidieverlening is gegeven, stelt het bestuursorgaan de subsidie overeenkomstig de subsidieverlening vast.
2. De subsidie kan lager worden vastgesteld indien:
a. de activiteiten waarvoor subsidie is verleend niet of niet geheel hebben plaatsgevonden;
b. de subsidie-ontvanger niet heeft voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen;
(…).”
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Op 23 september 2004 heeft appellante een offerte ingediend voor het uitvoeren van het project “Establishment of a Vegetable Demonstration and Adaptive Research Centre in Serbia” (PSO04/SB/1/91) in het kader van het PSO (hierna: groenteproject).
- Op 22 december 2004 is tussen appellante en verweerder de “Overeenkomst Establishment of a vegetable demonstration and adaptive research centre in Serbia” (PSO04/SB/1/91) tot stand gekomen (hierna: subsidieovereenkomst). Partijen zijn, voor zover hier van belang, het volgende overeengekomen:
“Artikel 1
1. Opdrachtgever gunt het project in het kader van het PSO aan uitvoerder.
2. Uitvoerder zal het project uitvoeren conform zijn offerte en de door opdrachtgever met hem overeengekomen wijzigingen daarop.
3. Opdrachtgever zal aan uitvoerder een bedrag voldoen van ten hoogste EUR 616.466, onder de voorwaarden zoals in deze overeenkomst bepaald. Dit bedrag is het maximaal beschikbare projectbudget. De projectbegroting is bijgevoegd als bijlage 1. Deze begroting maakt integraal deel uit van de overeenkomst.
(…)
6. Op de overeenkomst zijn de PSO Algemene Voorwaarden 2004 (PSO AV 2004) van toepassing. De PSO AV 2004 zijn als bijlage 3 aan de overeenkomst gehecht. De modelformulieren PSO zijn als bijlage 2 aan de overeenkomst gehecht. In geval van strijdigheid tussen de AV 2004 of andere bijlagen en deze overeenkomst prevaleert de overeenkomst.
(…).
Artikel 2
(…) De kosten van het project dienen overeen te komen met de begroting zoals gespecificeerd in bijlage 1.
Artikel 6
(…)
2. Financiele bepalingen met betrekking tot de voortgang van het project
(…)
Sub 4. Conform artikel 5.1 van de AV 2004 zal uitvoerder bij de eindafrekening een accountantverklaring overleggen. Deze verklaring zal door een registeraccountant worden afgegeven. Deze registeraccountant zal zowel de definitieve opdrachtsom van dit project als van project PSO04/SB/1/90 controleren.
(…).”
- Op 5 december 2006 is de overeengekomen aanvulling met betrekking tot de uitvoering van de subsidieovereenkomst als bijlage 1 bij die overeenkomst door partijen ondertekend. Hierin is, voor zover van belang, het volgende opgenomen:
“1. Naar aanleiding van uw jaarplan 2006 van 31-01-2006, uw addendum van 23-02-2006 en aanvullende stukken ontvangen gedurende maart en april 2006 gaat EVD akkoord met de voortzetting van het project in 2006 en 2007 voor een totaalbedrag van EUR 443.638 (bestaande uit EUR 170.711 als restant implementatiefase en EUR 272.927 als restant consolidatiefase). De begroting voor 2006 bedraagt EUR 155.338 voor TA en EUR 118.251 voor HW (Trials). De begroting voor 2007 bedraagt EUR 131.570 voor TA en EUR 38.479 voor HW (Trials).
2. Vanaf 2006 wordt de overeenkomst voor dit project omgezet in een overeenkomst op basis van resultaatverbintenis.
(…)
3. Het genoemde totaalbedrag wordt als volgt verdeeld over de volgende milestones: de te behalen resultaten zijn als volgt geformuleerd:
(...)
Milestone 5 Trials tweede overgangsjaar met goed resultaat afgerond (maart 2005 – november 2007)
Beschrijving In dit jaar worden minimaal vier trials met goed gevolg uitgevoerd voor groente waaraan de belanghebbenden een bijdrage van 60% leveren.
Budget EUR 104.264 (38.479 HW + 65.785 (50% TA)
(...)
4. Marktconformiteit goederen
Voordat uitvoerder tot aanschaf van de goederen, groot ten hoogste EUR 293.282 (=10/6 van 118.251 + 10/4 van 38.479) overgaat, zal de uitvoerder conform artikel 3.7 van de PSO AV 2004 aan opdrachtgever een gespecificeerde opgave van de geplande goederen ter goedkeuring voorleggen via het Verzoek tot aanschaf goederen/diensten (...)”
- De op voornoemde overeenkomst van toepassing zijnde PSO AV 2000 luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“1. Algemeen
(...)
1.4 aanhef
(…)
h) hardware: de goederen, materialen en daaraan gerelateerde diensten die geleverd worden in het kader van het project aan de begunstigde tot het bij de overeenkomst behorende begroting opgenomen bedrag;
i) implementatiefase: periode bij projecten op basis van resultaatverplichting waarin de milestones gerealiseerd worden; (...)
ii)Verzoek tot Aanschaf van Goederen/Diensten: een door de uitvoerder in te dienen formulier ten behoeve van de aanschaf van goederen of diensten uit het projectbudget.
(...)
3. Begroting
Algemeen
3
(…)
Een offerte voor een project met een overeenkomst op basis van een resultaatsverplichting is onderverdeeld naar de onderstaande begrotingsposten volgens het Model Begrotingsformulier Resultaatsverplichting:
1. technische assistentie;
2. levering goederen en daaraan gerelateerde diensten.
(...)
3.14 Technische assistentie
Technische assistentie wordt als begrotingspost opgenomen voor projecten met een overeenkomst op basis van resultaatverplichting conform het Model Begrotingsformulier Resultaatsverplichting. Hieronder vallen kosten met betrekking tot de volgende zaken:
1. tijdbesteding Nederland en buitenland;
2. passagekosten;
3. verblijfskosten;
4. reiskosten buitenland;
5. diverse kosten.
(...)
4.11 Op een declaratie wordt niet tot verstrekking van een voorschot overgegaan:
(...)
indien opdrachtgever blijkt dat uitvoerder zodanig onjuiste of onvolledige informatie heeft verschaft dat op de declaratie een andere beslissing zou zijn genomen indien de gegevens juist en volledig bekend zouden zijn geweest op het moment van het nemen van de beslissing;
(...)
5. EINDAFREKENING
5.1 Bepaling van de definitieve opdrachtsom vindt, indien niet anders overeengekomen, plaats op nacalculatiebasis, tot een maximum van de overeengekomen opdrachtsom. Het verzoek tot bepaling van de definitieve opdrachtsom en betaling van het nog verschuldigde dient (...) vergezeld te gaan van:
(...) een door een registeraccountant of accountant-administratieconsulent afgegeven accountantsverklaring conform het Model Accountantsverklaring m.b.t. het gehele project (...)
5.4 Voorwaarde 4.11 is van overeenkomstige toepassing op de eindafrekening (...)”
- Bij besluit van 16 december 2008 heeft verweerder de subsidie voor het project vastgesteld op € 599.868 door op het verleende subsidiebedrag van € 616.466 een correctie toe te passen op onder meer het budget hardware ter grootte van € 7.997 en op het budget verblijfskosten ter grootte van € 3.969.
- Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 9 januari 2009 bezwaar gemaakt.
- Op 11 maart 2009 heeft een hoorzitting plaatsgevonden.
- Vervolgens heeft verweerder het besluit van 6 april 2009 (hierna: het bestreden besluit) genomen.
3. Het bestreden besluit en het nadere standpunt van verweerder
3.1 Hardware / technische assistentie
Verweerder wijst erop dat het budget voor milestone 5 overeenkomstig artikel 3.0 van de PSO AV 2000 is onderverdeeld in een bedrag voor hardware en een bedrag voor technische assistentie. Deze verdeling is volgens verweerder in uitvoerig overleg met appelante vastgesteld. Hardware is gedefinieerd in artikel 1, onder h, van de PSO AV 2000. Ingevolge artikel 3.7 van de PSO AV 2000 dient de levering van hardware marktconform te geschieden. Daarom dient voorafgaand aan de aanschaf een Verzoek tot Aanschaf van Goederen/Diensten (hierna: VAG) te worden ingediend. Onder hardware vallen in de opvatting van verweerder ook de direct daaraan gerelateerde kosten, zoals transport- en handlingskosten, de verzekeringskosten vóór overdracht. Verweerder stelt dat onder de begrotingspost technische assistentie bijvoorbeeld kosten voor tijdsbesteding in en buiten Nederland vallen. Het gaat dan in tegenstelling tot kosten onder de post hardware om eigen uren van appellante en haar partners. Het bedrag van de eigen uren is bepaald bij de subsidieverlening. De uren voor technische assistentie worden lump sum afgerekend, hetgeen betekent dat, als de overeengekomen activiteiten zijn gerealiseerd, de subsidie wordt vastgesteld op het bedrag van de verlening. Het risico van hoger uitvallen van de kosten voor technische assistentie ligt bij appellante, aldus verweerder.
De definities van de termen hardware en technische assistentie, zoals opgenomen in de PSO AV 2000, laten weliswaar enige ruimte voor interpretatie, maar in de opvatting van verweerder kunnen het verzorgen van lectures, organising field days, growing advice en water en bodemanalyses niet worden geschaard onder hardware en daaraan gerelateerde diensten. Volgens verweerder hebben deze eigen activiteiten van appellante betrekking op het verspreiden van kennis, zodat deze vallen onder “technische assistentie”, meer specifiek onder de subpost “diverse kosten”. Aan de wens van appellante om een deel van deze kosten, voorzover deze het budget van de technische assistentie overschrijden, ten laste te laten komen van het hardwarebudget dat niet is uitgeput, kan volgens verweerder niet worden voldaan.
Anders dan appellante thans suggereert kan volgens verweerder bij appellante niet de gerechtvaardigde indruk zijn gewekt dat eigen kosten uit het hardware budget zouden worden vergoed. Verweerder stelt dat ingevolge artikel 4 van de aanvullende overeenkomst de hardware budgetten uitsluitend bedoeld zijn voor de aanschaf van goederen waarvoor een marktconforme toets geldt. Dat is appellante bekend. In dit verband merkt verweerder voorts op dat appellante soortgelijke eigen kosten in het kader van milestone 2 in haar VAG van 6 april 2007 heeft opgegeven en dat verweerder deze toen ook uitdrukkelijk heeft afgewezen omdat deze kosten niet onder hardware vallen. Verweerder stelt dat appellante, indien zij kon voorzien dat het budget voor technische assistentie te laag zou zijn, tijdig en schriftelijk om een wijziging van de budgetten van milestone vijf had kunnen verzoeken. Daartoe is appellante niet overgegaan.
Tenslotte wijst verweerder er op dat, indien de eigen kosten van appellante niet onder het budget technische assistentie zouden worden gebracht samen met de vereiste bewijsstukken, € 65.785 aan subsidie zou zijn verleend voor technische assistentie zonder dat daar een activiteit tegenover stond.
3.2 Vergoeding verblijfskosten inceptiefase
Verweerder stelt dat alle kosten voor technische assistentie, waaronder verblijfskosten, lumpsum worden afgerekend voor de deelprojecten die volgen op de inceptiefase. In de inceptiefase, waarvoor een inspanningsverplichting geldt, worden deze kosten overeenkomstig de PSO AV 2004 vastgesteld op basis van de werkelijk gemaakte kosten. De verblijfskosten worden vergoed op basis van een forfaitair bedrag (Daily Subsistence Allowances, hierna: DSA).
Voor zover appellante zich beroept op de verdeling van de verblijfskosten die is gehanteerd in het door verweerder goedgekeurde budget, te weten voor projectmanagers: 2/3 Belgrado en 1/3 daarbuiten en voor technische staf: 1/3 Belgrado en 2/3 daarbuiten, wijst verweerder erop dat appellante er ten onrechte aan voorbij gaat dat ingevolge het bepaalde in artikel 5.1 van de PSO AV 2004 bij eindafrekening van de inceptiefase een accountantsverklaring dient te worden overgelegd ter controle. De accountantsverklaring voor de verblijfskosten betreft een oordeelonthouding omdat voor de opgegeven verblijfskosten niet achterhaald kon worden hoeveel dagen in of buiten Belgrado waren doorgebracht. Verweerder wijst er op dat de accountant op pagina twee van zijn verklaring verklaart: “voor een bedrag ad EUR 3.969,00 hebben wij de juistheid en rechtmatigheid niet kunnen vaststellen (...)”. Nu de rechtmatigheid van de kosten niet is bepaald, kunnen deze naar de mening van verweerder niet voor vergoeding in aanmerking komen.
Reeds gelet op het bepaalde in artikel 5.1. van de PSO AV 2004 kan in de opvatting van verweerder bij appellante niet een gerechtvaardigd vertrouwen zijn gewekt dat de verplichting tot een accountantsverklaring niet zou gelden voor de verblijfskosten, respectievelijk dat appellante geen rekening en verantwoording zou hoeven afleggen over het aantal dagen besteed in en buiten Belgrado. Voor zover appellante stelt dat de verdeelsleutel voor de verblijfskosten is besproken met de projectofficer en dientengevolge bij appellante de indruk is gewekt dat de verdeling juist was, geldt volgens verweerder dat appellante zowel in haar bezwaarschrift als tijdens de hoorzitting heeft erkend dat geen concrete toezegging is gedaan over de juistheid van de door haar gehanteerde verdeelsleutel.
Verweerder voert aan dat appellante schriftelijk een verzoek om wijziging van het budget had kunnen indienen, maar dat heeft nagelaten.
Verweerder benadrukt zeer coulant te zijn geweest bij de subsidievaststelling voor de inceptiefase, gegeven het feit dat de accountant ten aanzien van de getrouwheid van de financiële verantwoording over deze fase een algehele oordeelonthouding heeft gegeven.
4. Het standpunt van appellante
4.1 Hardware / technische assistentie
Appellante stelt zich op het standpunt dat de door haar geleverde diensten (o.a. lectures, organising field days, growing advice, en water- en bodemanalyse) zonder uitzondering zijn gericht op het juiste gebruik van de geleverde goederen. Deze diensten zijn dus direct gerelateerd aan de materialen en niet gericht op algemene kennisoverdracht. De opbouw van de post hardware, inclusief deze diensten, is bovendien opgenomen in de jaarplannen en budgetten die expliciet door verweerder zijn goedgekeurd. Appellante stelt dat volgens de PSO-definitie deze diensten behoren tot de categorie hardware en dat verweerder die interpretatie van appellante heeft onderschreven door de betreffende jaarplannen en budgetten goed te keuren.
4.2 Vergoeding verblijfskosten inceptiefase
Appellante heeft juist in de communicatie met verweerder afgesproken dat de gemaakte verblijfskosten volgens een verdeelsleutel zouden worden vastgesteld. Deze verdeelsleutel is gebaseerd op logische aannames, namelijk dat de verdeling van de doorgebrachte tijd in en buiten Belgrado volgens een vast stramien zou plaatsvinden. Op basis hiervan is een DSA afgesproken dat in het door verweerder goedgekeurde budget is opgenomen. Een vergoeding op basis van een bepaald DSA voorkomt dat er onduidelijkheid bestaat ten aanzien van daadwerkelijk gemaakte kosten. Het zou ook ondoenlijk zijn geweest om alle bonnetjes te bewaren. Om voor een vergoeding op basis van een DSA in aanmerking te komen kunnen ter onderbouwing de vliegtickets gelden waarop de data zijn aangegeven van aankomst in en vertrek uit Servië. Deze informatie is door de accountant geaccordeerd. De accountant heeft alle stukken met betrekking tot het groenteproject ontvangen, aldus appellante.
5. De beoordeling van het geschil
5.1 Aan de orde is de vraag of verweerder het besluit, waarbij de subsidie voor het PSO-groenteproject op grond van het bepaalde in artikel 5.4, juncto artikel 4.11 van de PSO AV 2004, respectievelijk artikel 4:46 lid 2, onder a, b en c, Awb op een lager bedrag dan het verleende subsidiebedrag is vastgesteld, op juiste gronden heeft gehandhaafd, voor zover verweerder bij die vaststelling een korting van € 7.997, respectievelijk € 3.969 ter zake van hardware, respectievelijk verblijfskosten heeft toegepast.
5.2 Met betrekking tot de korting van € 7.997,- ter zaken van hardware overweegt het College als volgt. In de kern gaat het geschil tussen partijen om de uitleg van artikel 1, onder h, van de PSO AV 2004. Bij de uitleg van die bepaling komt het niet alleen aan op de taalkundige uitleg van de bewoordingen ervan, maar tevens op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer aan het overeengekomene mochten toekennen en hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.
Uit de door appellante ingediende offerte voor het groenteproject, de subsidieovereenkomst van 22 december 2004 en de aanvullende overeenkomst van 5 december 2006 volgt dat het groenteproject primair is gericht op kennisoverdracht in Servië door middel van workshops, trainingen (trials), en adviezen over en met uit Nederland geïmporteerde goederen en materialen. Appellante heeft ter zitting toegelicht dat zij met het groenteproject wil demonstreren welke resultaten met goederen en materialen uit Nederland kunnen worden bereikt, indien men beschikt over de juiste kennis. De activiteiten van appellante en haar partners concentreren zich derhalve op kennisoverdracht in relatie tot het te introduceren van een Nederlandse product. Daartoe rust op appellante ingevolge de aanvullende overeenkomst met ingang van 2006 een resultaatsverplichting. Appellante is op grond van artikel 3 van de aanvullende overeenkomst gehouden voor milestone vijf minimaal vier trials met goed gevolg uit te voeren. Uit artikel 3 volgt dat het voor milestone vijf beschikbare budget is verdeeld over twee begrotingsposten, te weten: de post hardware (€ 38.479) en de post technische assistentie (€ 65.785). Artikel 4 van de aanvullende overeenkomst bepaalt (onder meer) expliciet dat het bedrag van € 38.479 is bestemd voor de aanschaf van goederen.
Voor zover appellante aanvoert dat trainingen, lezingen, het verstrekken van advies, het uitvoeren van water- en bodemanalyses en het organiseren van zogenaamde field days moeten worden aangemerkt als aan de hardware gerelateerde diensten omdat zij zijn gericht op het juiste gebruik van de geleverde goederen volgt het College de uitleg van de appellante niet. De door appellante voorgestane uitleg, die een beperkte, direct op de toepassing het specifieke product gerichte advisering veronderstelt, is in strijd met de veel ruimere definiëring van kennisoverdracht die appellante in haar offerte voorstaat en die het fundament vormt van het groenteproject. Het groenteproject stelt een brede kennisoverdracht door middel van het door appellante in het kader van dit project op te richten “demonstration and adaptive research centre” centraal en niet de daaraan ondergeschikte levering van goederen. Een redelijke uitleg van het bepaalde in artikel 1, onder h, van de PSO AV 2004, juncto artikel 4 van de aanvullende overeenkomst brengt mee, in het licht van bovenomschreven systematiek van de subsidieovereenkomst, de aanvullende overeenkomst en de daarop van toepassing zijn de algemene voorwaarden, dat het begrip hardware beperkt wordt opgevat en dat daaronder uitsluitend wordt verstaan goederen die appellante en haar partners van derden betrekken, alsmede direct daaraan gerelateerde diensten, zoals transport- en handlingkosten. Het College volgt verweerder in zijn standpunt dat alle activiteiten die appellante in het kader van kennisoverdracht in relatie tot deze goederen ontplooit, alsmede alle direct daaraan gerelateerde kosten, zoals reis- en verblijfskosten, huur van een kantoor, dienen te worden begrepen onder de post technische assistentie
Appellante voert voorts aan dat verweerder bij haar de gerechtvaardige verwachting heeft gewekt dat de kosten van de opgevoerde activiteiten uit het hardwarebudget zouden worden vergoed, omdat deze in verschillende door verweerder goedgekeurde jaarplannen en budgetten van het groenteproject onder de post hardware zijn opgenomen. Verweerder stelt daartegenover, met een beroep op artikel 4 van de aanvullende overeenkomst, dat hij nooit uitdrukkelijk toestemming heeft verleend om het hardwarebudget voor trainingen, en dergelijke te gebruiken. Voorts stelt verweerder onweersproken, dat hij begin 2007 in het kader van milestone twee appellante er nog eens uitdrukkelijk op heeft gewezen dat activiteiten zoals thans door appellante opgevoerd niet als hardware worden aangemerkt. Ter zitting heeft appellante desgevraagd verklaard dat zij geen specifieke bewijsstukken voor haar stelling kan benoemen, noch in het omvangrijke procesdossier zodanige stukken kan aanwijzen. Aan de niet onderbouwde stelling van appellante wordt daarom voorbij gegaan.
Niet in geschil is dat het subsidiebedrag dat is bestemd voor technische assistentie door partijen is bepaald bij de subsidieverlening op basis van de begrotingspost technische assistentie in de offerte van appellante. De kosten onder de post technische assistentie worden lump sum afgerekend en niet door nacalculatie op basis van werkelijk gemaakte kosten. Indien deze overeengekomen activiteiten zijn gerealiseerd, wordt de subsidie vastgesteld op het bedrag van de verlening. Voor zover appellante het bedrag van € 7.997,- ten laste wil laten komen van het subsidieverleningbudget bedoeld voor de hardwareactiviteiten, heeft verweerder – mede gezien het vorenoverwogene – terecht geoordeeld dat dit op grond van de subsidieovereenkomst niet is toegestaan. Hieruit volgt dat verweerder terecht op grond van artikel 5.4, juncto 4.11 PSO AV 2004 bij vaststelling van de subsidie de verleende subsidie met dit bedrag heeft verlaagd.
5.3 Ten aanzien van de korting op de vergoeding van de verblijfskosten overweegt het College als volgt. In geschil is de vraag of appellante gehouden was de verblijfskosten aan verweerder te verantwoorden. Appellante stelt dat zij de daadwerkelijk gemaakte verblijfskosten niet behoefde te verantwoorden, omdat met verweerder een verdeelsleutel, de zogenaamde DSA-vergoeding, is afgesproken, zodat verweerder ten onrechte de subsidie op een lager bedrag heeft vastgesteld dan verleend. Het College overweegt dienaangaande als volgt.
Gedurende de inceptiefase rust op appellante een inspanningsverplichting. Artikel 2.2 van de PSO AV 2004 verplicht appellante om een zodanige administratie bij te houden dat daaruit te allen tijde op eenvoudige wijze alle projectkosten kunnen worden afgelezen, gespecificeerd overeenkomstig de goedgekeurde begroting. Ingevolge artikel 6, lid 2, sub 4, van de subsidieovereenkomst, juncto artikel 5.1 van de PSO AV 2004 is appellante gehouden een accountantsverklaring te overleggen. Daartoe bevatten de PSO AV 2004 de benodigde modelformulieren. Vaststaat dat de accountantsverklaring voor de verblijfskosten in de inceptiefase een oordeelonthouding betreft, omdat de accountant voor de opgegeven verblijfskosten niet heeft kunnen achterhalen hoeveel dagen in of buiten Belgrado zijn doorgebracht.
Uit het enkele feit dat verweerder de door appellante bij aanvraag gemaakte inschatting van de verblijfskosten heeft geaccepteerd als basis voor subsidieverlening, volgt naar het oordeel van het College niet dat appellante niet langer verplicht zou zijn de om bij eindafrekening van de inceptiefase een accountantsverklaring ter controle te overleggen.
Ter zitting heeft appellante desgevraagd verklaard dat in de in het kader van de subsidieaanvraag met de projectofficer gevoerde gesprekken namens verweerder geen concrete toezegging is gedaan over de juistheid van de door appellante gehanteerde verdeelsleutel voor verblijfskosten. Evenmin is volgens appellante toegezegd dat de subsidie op basis van de door appellante gemaakte inschatting zou worden vastgesteld. Gelet hierop kan naar het oordeel van het College van enig gerechtvaardigd vertrouwen aan de zijde van appellante dat de verplichting van een accountantsverklaring niet zou gelden voor verblijfskosten geen sprake zijn.
Voor zover appellante verwijst naar door haar overgelegde vliegtickets volgt het College verweerder standpunt, dat daaruit niet kan worden afgeleid of de medewerkers van appellante in of buiten Belgrado hebben verbleven. Ter zitting heeft appellante verklaard dat haar medewerkers verbleven in een door appellante gehuurd appartement in Belgrado, maar zij heeft zich tot die enkele stelling beperkt. Niet gebleken is dat appellante over deze vorm van verblijf met verweerder heeft gecommuniceerd met het oog op de vergoeding van verblijfskosten. Nu appellante overigens geen bewijsstukken heeft overgelegd, waarmee de kosten van verblijf kunnen worden onderbouwd, concludeert het College dat verweerder met juistheid heeft geconstateerd dat voor een bedrag van € 3.969 de rechtmatigheid van de verblijfskosten niet is vastgesteld. Gelet op het vorenstaande heeft verweerder terecht op grond van artikel 5.4, juncto 4.11 PSO AV 2004 bij vaststelling van de subsidie de verleende subsidie met een bedrag van € 3.969 verlaagd.
5.4 Het vorenoverwogene leidt tot de conclusie dat het beroep ongegrond is.
5.5 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
6. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. H.A.B. van Dorst-Tatomir, mr. E.R. Eggeraat en mr. J.A.M. van den Berk, in tegenwoordigheid van mr. P.H. Broier als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 20 december 2011.
w.g. H.A.B. van Dorst-Tatomir w.g. P.H. Broier