ECLI:NL:CBB:2011:BU9584

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
15 december 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10/605
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing en medewerking in de accountantspraktijk: beroep tegen tuchtbeslissing

In deze zaak gaat het om een beroep van appellant A tegen een beslissing van de Raad van Tucht voor registeraccountants, die op 15 april 2010 een klacht gegrond verklaarde en de maatregel van doorhaling van de inschrijving in het register oplegde. De klacht was ingediend door de Raad van Toezicht Beroepsuitoefening Accountants-Administratieconsulenten, naar aanleiding van het handelen van appellant in zijn functie als accountant. Appellant heeft op 14 juni 2010 beroep ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven, na ontvangst van de beslissing van de Raad van Tucht. De procedure omvatte verschillende correspondenties tussen appellant, de Raad van Tucht en de Raad van Toezicht, waarbij appellant zijn standpunt naar voren bracht en de Raad van Tucht zijn beslissing onderbouwde.

De Raad van Tucht had vastgesteld dat appellant niet had meegewerkt aan de toetsing van de accountantspraktijk, wat in strijd was met de geldende verordeningen. Appellant voerde aan dat hij nooit was aangeschreven voor een hertoetsing, maar het College concludeerde dat er voldoende bewijs was dat hij op de hoogte was van de hertoetsing en dat zijn grief niet slaagde. Het College oordeelde dat het opleggen van de maatregel van doorhaling passend was, gezien de weigering van appellant om medewerking te verlenen aan de toetsing. Uiteindelijk werd het beroep van appellant verworpen, en de beslissing van de Raad van Tucht bleef in stand.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
AWB 10/605 15 december 2011
20120 Wet op de Accountants-Administratieconsulenten
Raad van tucht Den Haag
Uitspraak in de zaak van:
A, te X, appellant van een beslissing van de raad van tucht voor registeraccountants en Accountants-Administratieconsulenten te ’s-Gravenhage (hierna: de raad van tucht), gewezen op 15 april 2010, met kenmerk 1356/09.01.
1. De procedure
Bij brief, verzonden op 16 april 2010, heeft de raad van tucht appellant afschrift toegezonden van evenvermelde beslissing, gegeven op een klacht, op 5 januari 2009 door de Raad van Toezicht Beroepsuitoefening Accountants-Administratieconsulenten namens het Bestuur van de Nederlandse Orde voor Accountants-Administratieconsulenten (hierna: klager) ingediend tegen appellant.
Bij brief van 14 juni 2010 heeft appellant tegen die beslissing beroep bij het College ingesteld.
De raad van tucht heeft bij brief van 3 augustus 2010 op de zaak betrekking hebbende stukken doen toekomen aan de griffier van het College.
Bij brief van 20 augustus 2010 heeft appellant een nadere motivering van het beroep ingediend.
Bij brief van 23 september 2010 heeft klager gereageerd op het beroepschrift.
Op 11 oktober 2011 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad. Appellant heeft bij brief van 7 oktober 2011, bij het College ingekomen op 10 oktober 2011, medegedeeld niet ter zitting te zullen verschijnen. Namens de Nederlandse Orde van Accountants-Administratieconsulenten (hierna: NOvAA) is verschenen mr. R.L. Herregodts, advocaat te Den Haag.
2. De beslissing van de raad van tucht
Bij de bestreden tuchtbeslissing heeft de raad van tucht de klacht gegrond verklaard en appellant de maatregel van doorhaling van de inschrijving in het register bedoeld in artikel 36, eerste lid, Wet op de Accountants-Administratieconsulenten (hierna: Wet AA) opgelegd.
Ter zake van de formulering van de klacht door de raad van tucht, de beoordeling van deze klacht en de daarbij in aanmerking genomen feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de inhoud van de bestreden tuchtbeslissing, die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht en als hier ingelast wordt beschouwd.
3. De beoordeling van het beroep
3.1 In de Verordening op de Periodieke Preventieve Toetsing, vastgesteld op 31 oktober 2002, Stcrt. 2002, 215, nadien gewijzigd, is onder meer het volgende bepaald.
“Artikel 2
Een accountantspraktijk wordt, om de kwaliteit van de beroepsuitoefening van een accountant te kunnen beoordelen, in beginsel eenmaal in de zes jaar aan toetsing onderworpen.
Artikel 3
(…)
2. De accountant verleent medewerking aan de toetsing van het stelsel van kwaliteitsbeheersing van de accountantspraktijk waarin hij optreedt.
3. Het bestuur legt, indien hij van oordeel is dat uit het handelen of nalaten van de accountant kan worden afgeleid dat deze niet aan zijn in het tweede lid vermelde verplichting voldoet, dit handelen of nalaten voor aan de Raad van Tucht voor registeraccountants en Accountants-Administratieconsulenten.
Artikel 4
1. De toetsing houdt een onderzoek in waarbij wordt nagegaan of het interne stelsel van kwaliteitsbeheersing, niet betrekking hebbend op de verrichting van wettelijke controles, in opzet en werking voldoet aan het bij en krachtens de Wet op de Accountants-Administratieconsulenten bepaalde.
2. De toetsing omvat alle vormen van dienstverlening binnen de accountantspraktijk waar de accountant optreedt.
(…)
Artikel 8
1. Het bestuur geeft aan een accountantspraktijk minimaal zes weken van tevoren te kennen dat er een toetsing zal plaatsvinden.
(…)
Artikel 11
(…)
4. Het eindoordeel kan als volgt luiden:
a. het interne stelsel van kwaliteitsbeheersing voldoet aan de daaraan te stellen eisen;
b. het interne stelsel van kwaliteitsbeheersing voldoet niet aan de daaraan te stellen eisen.
(…)
Artikel 12
1. In het geval het eindoordeel luidt als bedoeld in artikel 11, vierde lid, onderdeel b, zal een hertoetsing plaatsvinden.
(…)
In de Verordening op de Raad van Toezicht Beroepsuitoefening AA’s (hierna: Verordening op de Raad van Toezicht), vastgesteld op 31 oktober 2002, Stcrt. 2002, 215, nadien gewijzigd, is onder meer het volgende bepaald.
“Artikel 2
1. Er is een Raad van Toezicht Beroepsuitoefening AA’s.
2. De Raad heeft tot taak het bij wege van mandaat of uit hoofde van volmacht namens het bestuur van de NOvAA houden van toezicht op de beroepsuitoefening door Accountants-Adminstratieconsulenten.
(…)
Artikel 7
(…)
2. De Raad voert de in de Verordening op de Periodieke Preventieve Toetsing bedoelde toetsing uit.
3. De Raad kan een onderzoek instellen indien sprake is van een redelijk vermoeden van niet-naleving van voor accountants geldende beroepsnormen.
Artikel 8
1. De accountant dient op eerste aanvraag van de Raad alle gevraagde inlichtingen te verstrekken, inzage in zijn dossiers te geven en toe te staan dat afschriften worden gemaakt.
2. De accountant spant zich ervoor in dat de accountantspraktijk waarin hij optreedt, op dezelfde wijze aan een toetsing of onderzoek zijn medewerking verleent als waartoe hijzelf is gehouden.
(…)
3.2 Appellant voert als enige grief aan dat hij nooit is aangeschreven voor een hertoetsing door de Raad van Toezicht. Het College overweegt hieromtrent als volgt.
3.3 Ingevolge artikel 24, derde lid, Wet AA is appellant als lid van de NOvAA gebonden aan de verordeningen die door de ledenraad van de NOvAA worden vastgesteld. Ingevolge artikel 3, tweede lid van de Verordening op de Periodieke Preventieve Toetsing is appellant derhalve gehouden medewerking te verlenen aan de toetsing - dan wel de hertoetsing - van het stelsel van kwaliteitsbeheersing van de accountantspraktijk waarin hij optreedt.
3.4 Blijkens de stukken heeft de Raad van Toezicht bij brief van 14 juli 2008 - gericht aan Accountantskantoor B, ter attentie van de heer C - medegedeeld dat de hertoetsing van de accountantspraktijk zal plaatsvinden op 28 oktober 2008.
Bij brief van 19 oktober 2008 heeft appellant - kennelijk in reactie op de brief van de Raad van Toezicht van 14 juli 2008 - aan de Raad van Toezicht bevestigd dat op 28 oktober 2008 ‘op ons kantoor een hertoetsing (is) gepland’. Blijkens de aanhef van deze brief bestaat de accountantspraktijk Accountantskantoor B uit C en appellant.
Appellant heeft in de brief van 19 oktober 2008 aan de Raad van Toezicht medegedeeld dat de heer C te kennen heeft gegeven dat hij zich gezien zijn leeftijd wil terugtrekken als Accountant-Administratieconsulent, en dat wordt bezien hoe het kantoor zal worden voortgezet. Appellant verzoekt om die reden de hertoetsing tot nader order uit te stellen.
Naar aanleiding van deze brief heeft de Raad van Toezicht bij brief van 22 oktober 2008 aan appellant medegedeeld dat zijn verzoek - dat door de Raad van Toezicht is opgevat als een verzoek om tijdelijke vrijstelling van hertoetsing - is afgewezen, en hem medegedeeld dat de hertoetsingsdatum van 28 oktober 2008 wordt gehandhaafd.
3.5 Het College ziet gelet op de hierboven aangehaalde correspondentie geen aanknopingspunten voor de stelling van appellant dat hij nooit is aangeschreven voor een hertoetsing door de Raad van Toezicht. De grief van appellant slaagt niet.
3.6 Het College is van oordeel dat in het geval een accountant die staat ingeschreven in het register weigert medewerking te verlenen aan de toetsing van de accountantspraktijk waarin hij optreedt, het opleggen van de maatregel van doorhaling passend en geboden is.
3.7 Het vorenoverwogene leidt tot de slotsom dat het beroep dient te worden verworpen.
3.8 De hierna vermelde beslissing op het beroep berust op titel IV van de Wet AA, zoals deze luidde vóór 1 mei 2009.
4. De beslissing
Het College verwerpt het beroep.
Aldus gewezen door mr. E.R. Eggeraat, mr. G.P. Kleijn en mr. J.A.M. van den Berk, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Voskamp, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 15 december 2011.
w.g. E.R. Eggeraat w.g. M.A. Voskamp