ECLI:NL:CBB:2011:BU9174

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
16 december 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 11/386
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van handelsregistergegevens van een stichting en de kwalificatie van brieven als besluiten

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 16 december 2011 uitspraak gedaan in een geschil tussen appellante A en de Kamer van Koophandel Oost Nederland. De zaak betreft de wijziging van in het handelsregister ingeschreven gegevens van de stichting C. Appellante A had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de Kamer van Koophandel van 15 april 2011, waarin het bezwaar van appellante tegen eerdere brieven van 25 januari 2011 ongegrond werd verklaard. Deze brieven betroffen wijzigingen in de inschrijving van bestuurders van de stichting in het handelsregister.

Het College heeft vastgesteld dat de brieven van 25 januari 2011 niet als besluiten in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kunnen worden aangemerkt, omdat zij geen nieuwe rechtsgevolgen in het leven roepen ten opzichte van eerdere uitspraken. De brieven herhalen enkel hetgeen al was vastgesteld in de eerdere uitspraak van 20 januari 2011, waarin de rechtsgevolgen van een eerder besluit van de Kamer van Koophandel werden vastgesteld.

Het College heeft geconcludeerd dat het bezwaar van appellante ten onrechte ontvankelijk was geacht door de Kamer van Koophandel. Het beroep van appellante is gegrond verklaard, het bestreden besluit is vernietigd, en het College heeft zelf in de zaak voorzien door het bezwaar van appellante niet-ontvankelijk te verklaren. Tevens is het verzoek van appellante om vergoeding van kosten voor rechtsbijstand afgewezen, omdat de rechtsbijstand was verleend door haar echtgenoot, wat niet onder de definitie van beroepsmatige rechtsbijstand valt.

De uitspraak benadrukt de noodzaak om te beoordelen of brieven daadwerkelijk als besluiten kunnen worden gekwalificeerd en de gevolgen daarvan voor de ontvankelijkheid van bezwaar.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
(vijfde enkelvoudige kamer)
AWB 11/386 16 december 2011
24300 Handelsregisterwet 2007
Uitspraak in de zaak van:
A, te Haaksbergen, appellante,
gemachtigde: B,
tegen
de Kamer van Koophandel Oost Nederland, verweerster,
gemachtigde: mr. D.E. Galavazi, werkzaam ten behoeve van verweerster.
1. De procedure
Bij uitspraak van 20 januari 2011 (AWB 09/893, <www.rechtspraak.nl> LJN: BP2614) heeft het College een beslissing genomen op het beroep van onder meer appellante tegen een besluit van verweerster van 29 mei 2009. Dit besluit had betrekking op de wijziging van gegevens van functionarissen van de C Stichting (hierna: de Stichting) in het handelsregister.
Verweerster heeft bij brief van 25 januari 2011 de Stichting bericht dat wijzigingen zijn opgetreden in haar inschrijving en dat deze wijzingen in het handelsregister zijn ingeschreven. Uit het bij deze brief gevoegde ‘Bericht van Registratie’ blijkt dat C, D en appellante als bestuurders van de Stichting in het handelsregister zijn geregistreerd. Verder heeft verweerster bij brieven van dezelfde datum E en appellante bericht dat zij niet respectievelijk wel als bestuurder van de Stichting in het handelsregister zijn geregistreerd.
Hiertegen heeft appellante bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 15 april 2011 heeft verweerster dit bezwaar (kennelijk) ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 16 mei 2011, op dezelfde datum per fax bij het College ingekomen, beroep ingesteld.
Bij brief van 18 juli 2011 heeft verweerster een verweerschrift ingediend en de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd.
Appellante en verweerster hebben aanvullende stukken ingediend.
Op 27 oktober 2011 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij partijen bij monde van hun gemachtigden hun
standpunten nader hebben uiteengezet.
2. De beoordeling van het geschil
2.1 Het College ziet zich ambtshalve voor de vraag gesteld of de brieven van 25 januari 2011 kunnen worden aangemerkt als besluit(en) als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) waartegen appellante bezwaar heeft kunnen maken.
2.2 Het College heeft in zijn uitspraak 20 januari 2011 de rechtsgevolgen van het bij die uitspraak vernietigde besluit van verweerster van 29 mei 2009, voor zover dit op D betrekking heeft, in stand gelaten. Verder heeft het College zelf in de zaak voorzien in dier voege dat het primaire besluit van verweerster van 16 februari 2009 is herroepen voor zover daarbij appellante en E als bestuurder van de Stichting zijn uit- respectievelijk ingeschreven. De uitspraak is in de plaats getreden van het gedeelte van het vernietigde besluit dat op hen betrekking heeft. De uitspraak heeft qua rechtsgevolgen tot de situatie geleid dat D en appellante als bestuurders van de Stichting in het handelsregister zijn ingeschreven en dat E niet als nieuwe bestuurder van de Stichting in het handelsregister is ingeschreven.
2.3 Naar aanleiding van de uitspraak heeft een medewerker van verweerster een ambtshalve opgave gedaan van de wijziging van gegevens van functionarissen van de Stichting in het handelsregister. Deze opgave heeft geresulteerd in de brieven van 25 januari 2011. Het College stelt vast dat deze brieven er niet toe strekken nieuwe rechtsgevolgen in het leven te roepen ten opzichte van de rechtsgevolgen van de uitspraak. De brieven herhalen slechts hetgeen uit de uitspraak van het College volgt. Aangezien de brieven niet op enig rechtsgevolg zijn gericht, is geen sprake van besluiten als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, Awb waartegen appellante bezwaar heeft kunnen maken. Het College ziet in het betoog van appellante dat een beslissing naar aanleiding van een ambtshalve opgave zich altijd als besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, Awb kwalificeert geen aanknopingspunt voor een ander oordeel. De omstandigheid dat de aanleiding voor de brieven van 25 januari 2011 is gelegen in een ambtshalve opgave – tot het doen waarvan de noodzaak in dit geval overigens niet zonder meer valt in te zien – laat immers onverlet dat deze niet op enig rechtsgevolg zijn gericht.
2.4 De conclusie is dat verweerster het bezwaar van appellante ten onrechte ontvankelijk heeft geacht. Het beroep moet derhalve gegrond worden verklaard en het bestreden besluit dient te worden vernietigd. Het College zal met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, Awb zelf in de zaak te voorzien en het bezwaar van appellante niet-ontvankelijk te verklaren.
Gelet op het vorenstaande behoeft het beroep geen verdere bespreking.
2.5 Het verzoek van appellante om vergoeding van de kosten voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand komt niet voor inwilliging in aanmerking. Rechtsbijstand is in dit geval verleend door een tot de huishouding van appellante behorende persoon, te weten haar echtgenoot. Gelet hierop is geen sprake van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht.
3. De beslissing
Het College
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van de Kamer van Koophandel van Oost Nederland van 15 april 2011;
- verklaart het bezwaar van A tegen de brieven van de Kamer van Koophandel van Oost Nederland van 25 januari 2011
niet-ontvankelijk;
- bepaalt dat deze uitspraak in plaats treedt van het vernietigde besluit;
- bepaalt dat de Kamer van Koophandel Oost Nederland aan A het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 152,-
(zegge: honderdtweeënvijftig euro) vergoedt.
Aldus gewezen door mr. J.L.W. Aerts, in tegenwoordigheid van mr. B.S. Jansen als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 16 december 2011.
w.g. J.L.W. Aerts w.g. B.S. Jansen