ECLI:NL:CBB:2011:BU9156

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
7 december 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 11/308
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Randvoorwaardenkorting op GLB-inkomenssteun en identificatieplicht voor runderen

In deze zaak heeft appellant, een landbouwer, beroep ingesteld tegen een besluit van de Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, waarbij een randvoorwaardenkorting van 1% op zijn rechtstreekse betalingen voor het jaar 2010 was vastgesteld. Dit besluit volgde op een constatering van de Algemene Inspectiedienst (AID) dat een rund van appellant geen oormerken had, wat in strijd was met de regelgeving inzake identificatie en registratie van dieren. Appellant had eerder bezwaar gemaakt tegen een besluit van 5 januari 2011, waarin de randvoorwaardenkorting was vastgesteld. Tijdens de zitting op 18 november 2011 heeft appellant verklaard dat de stier bij de geboorte wel gemerkt was, maar dat de oormerken later verloren waren gegaan. Hij had geprobeerd nieuwe oormerken te verkrijgen, maar durfde deze niet aan te brengen.

De rechter heeft overwogen dat de regelgeving vereist dat runderen, geboren na 31 december 1997, binnen een bepaalde termijn van oormerken worden voorzien. De niet-naleving van deze verplichting leidt tot een korting op de rechtstreekse betalingen. Het College heeft vastgesteld dat appellant deze verplichting niet heeft nageleefd, aangezien de oormerken niet zijn hersteld. De rechter heeft ook het standpunt van appellant dat de korting onterecht was, verworpen. De regelgeving biedt ruimte voor kortingen bij niet-naleving, en in dit geval was de korting van 1% gerechtvaardigd, gezien de omstandigheden.

Het College heeft geconcludeerd dat de Staatssecretaris in redelijkheid tot de beslissing kon komen om de randvoorwaardenkorting toe te passen. De omstandigheid dat appellant de oormerken niet zelf durfde aan te brengen, werd niet als voldoende argument gezien om de korting geheel achterwege te laten. De uitspraak van het College was dat het beroep ongegrond werd verklaard, en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
Zesde enkelvoudige kamer
AWB 11/308 7 december 2011
5101 Regeling GLB-inkomenssteun 2006
Uitspraak in de zaak van:
A, te B, appellant,
tegen
de Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, verweerder,
gemachtigde: mr. F.S. Feenstra, werkzaam bij verweerders Dienst Regelingen.
1. De procedure
Appellant heeft bij brief van 14 april 2011, bij het College binnengekomen op 18 april 2011, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 8 maart 2011.
Bij dit besluit heeft verweerder het bezwaar van appellant tegen het besluit van 5 januari 2011, waarbij de randvoorwaardenkorting op de aan appellant voor het jaar 2010 te verlenen rechtstreekse betalingen op grond van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006 (hierna: Regeling) op 1% is vastgesteld, ongegrond verklaard.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend en de op de zaak betrekking hebbende stukken toegezonden.
Op 18 november 2011 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad. Appellant is in persoon verschenen. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
2. De grondslag van het geschil
2.1 Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad van 19 januari 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening aan landbouwers in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1290/2005, (EG) nr. 247/2006, (EG) nr. 378/2007 en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1782/2003 luidde voor zover en ten tijde hier van belang:
" Artikel 4 - Belangrijkste eisen
1. Een landbouwer die rechtstreekse betalingen ontvangt, neemt de in bijlage II genoemde uit de regelgeving voortvloeiende beheerseisen en de in artikel 6 bedoelde eisen inzake goede landbouw- en milieuconditie in acht.
(…)
Bijlage II - Uit de regelgeving voorvloeiende beheerseisen als bedoeld in de artikelen 4 en 5
A. (...)
Volksgezondheid en diergezondheid
Identificatie en registratie van dieren
(…)
7. Verordening (EG) nr. 1760/2000 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juli 2000 tot vaststelling van een identificatie- en registratieregeling voor runderen (…) (PB L 204 van 11.8.2000, blz. 1); Artikelen 4 en 7
(…) "
Verordening (EG) nr. 1122/2009 van de Commissie van 30 november 2009 tot vaststelling van bepalingen ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad wat betreft de randvoorwaarden, de modulatie en het geïntegreerd beheers- en controlesysteem in het kader van de bij die verordening ingestelde regelingen inzake rechtstreekse steunverlening aan landbouwers (…), luidde voor zover en ten tijde hier van belang:
" Artikel 71 – Toepassing van verlagingen in geval van nalatigheid
1. Onverminderd artikel 77, geldt dat, indien een geconstateerd geval van niet-naleving het gevolg is van nalatigheid van de landbouwer, een verlaging wordt toegepast. Deze verlaging bedraagt in de regel 3% van het in artikel 70, lid 8, bedoelde totale bedrag.
Het betaalorgaan kan evenwel op basis van de beoordeling van de bevoegde controleautoriteit in het in artikel 54, lid 1, onder c), bedoelde evaluatiegedeelte van het controleverslag besluiten om dat percentage te verlagen tot 1% of te verhogen tot 5% van het bovenbedoelde totale bedrag dan wel in de in artikel 54, lid 1, onder c), tweede alinea, bedoelde gevallen, in het geheel geen verlagingen op te leggen.
(...) "
Verordening (EG) nr. 1760/2000 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juli 2000 tot vaststelling van een identificatie- en registratieregeling voor runderen en inzake de etikettering van rundvlees en rundvleesproducten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 820/97 van de Raad luidt voor zover hier van belang:
"Artikel 2
In deze titel wordt verstaan onder:
- "dier": rund als bedoeld in artikel 2, lid 2, onder b) en c), van Richtlijn 64/432/EEG (1),
(...)
Artikel 4
1. Alle dieren op een bedrijf die na 31 december 1997 zijn geboren of na 31 december 1997 worden bestemd voor het intracommunautaire handelsverkeer, worden geïdentificeerd met een door de bevoegde autoriteit goedgekeurd merk in elk oor. (…)
2. Het oormerk wordt aangebracht binnen een door de lidstaat te bepalen termijn vanaf de geboorte van het dier en in elk geval vóórdat het dier het bedrijf waarop het is geboren, verlaat. De bedoelde termijn mag (...) niet langer zijn dan (...) 20 dagen. (...)"
De Regeling luidde voor zover en ten tijde hier van belang:
" Artikel 3
Een landbouwer die een aanvraag heeft ingediend voor één van de in artikel 2 genoemde steunregelingen neemt de volgende bepalingen in acht:
a. de in de artikelen 4 en 5 van verordening 73/2009 bedoelde beheerseisen, opgenomen in bijlage 1, en
b. de in artikel 6 van verordening 73/2009 bedoelde minimumeisen inzake de geode landbouw- en milieuconditie, opgenomen in bijlage 2.
Bijlage 2. Beheerseisen als bedoeld in artikel 3, onderdeel a
Volksgezondheid, diergezondheid en gezondheid van planten
(…)
10. Artikel 8, eerste, tweede en vijfde lid, van de Regeling identificatie en registratie voor dieren, in samenhang met artikel 4, eerste lid, van verordening (EG) nr. 1760/2000 en de artikelen 12, 12e en 12f van de Regeling identificatie en registratie voor dieren
(…) "
De Beleidsregels normenkader randvoorwaarden GLB luidden voor zover en ten tijde hier van belang:
" Artikel 2
1. Indien in strijd wordt gehandeld met de verplichtingen, bedoeld in artikel 3 van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006, wordt de inkomenssteun, behoudens overmacht en het bepaalde in het derde lid, gekort met een percentage dat afhankelijk is gesteld van: – de beoordeling van een niet-naleving,
– het aantal niet-nalevingen, en
– het beleidsterrein waartoe de overtreden randvoorwaarden behoren.
2. De beoordeling van een niet-naleving gebeurt aan de hand van vier criteria:
a. herhaling;
b. omvang;
c. ernst;
d. permanent karakter.
3. De minister kan aan de hand van de criteria bedoeld in het tweede lid, nadat een niet-naleving onmiddellijk is of tijdens de hercontrole blijkt te zijn hersteld, besluiten dat een niet-naleving van gering belang wordt beschouwd zoals bedoeld in artikel 24, tweede lid, van Verordening (EG) 73/2009.
(…)
Artikel 6
De berekening van de korting vindt als volgt plaats:
a. De beoordeling, bedoeld in artikel 2, tweede lid, leidt tot een initiële korting per randvoorwaarde die is weergegeven in de kolom 'initiële korting' in de bijlage.
(…)
c. (…) Indien de niet-naleving van gering belang wordt beschouwd, wordt ten aanzien van het desbetreffende besluit of desbetreffende norm geen korting toegepast.
(…)"
Blijkens punt 7.2 uit de bijlage van de beleidsregels geldt voor niet-naleving van artikel 8 van de Regeling identificatie en registratie van dieren een initieel kortingspercentage van 3%.
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten voor het College komen vast te staan.
- Appellant heeft voor 2010 rechtstreekse betalingen aangevraagd.
- De Algemene Inspectiedienst (hierna: AID) heeft op 1 juni 2010 geconstateerd dat het rund (stier) met identificatienummer NL 437196008 van 4 jaar oud geen oormerken had.
- Bij besluit van 5 januari 2011 heeft verweerder voor appellant een randvoorwaardenkorting van 1% vastgesteld op de aan hem voor het jaar 2010 te verlenen rechtstreekse betalingen wegens het niet merken van runderen geboren na 31 december 1997 en/of het niet binnen 20 dagen na geboorte aanbrengen van oormerken bij runderen.
- Tegen dit besluit heeft appellant bezwaar gemaakt.
- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit
Verweerder heeft het bezwaar ongegrond verklaard en daartoe het volgende overwogen. Een landbouwer die rechtstreekse betalingen ontvangt dient de beheerseisen (de randvoorwaarden) na te leven. Indien de landbouwer dit niet doet, dan wordt op het totaalbedrag aan rechtstreekse betalingen voor het jaar waarin de niet-naleving plaatsvindt een korting toegepast. Eén van de randvoorwaarden is de verplichting om runderen binnen een bepaalde termijn te voorzien van identificatiemiddelen. Vast staat dat appellant deze verplichting niet is nagekomen. Dat het volgens appellant te gevaarlijk is om de stier te merken is een omstandigheid die tot het ondernemersrisico van appellant behoort.
Voor zover appellant een beroep doet op het evenredigheidsbeginsel kan dit niet slagen.
4. Het standpunt van appellant
Appellant voert aan dat in het aangevochten besluit ten onrechte wordt gesuggereerd dat hij een stier niet heeft gemerkt. De betreffende stier is bij de geboorte wel degelijk gemerkt, maar later zijn beide oormerken verloren gegaan. Appellant heeft tweemaal oormerken bijbesteld, maar hij durft ze niet in te brengen. Dit is de enige stier op zijn bedrijf. De identiteit van het dier is aangetoond. Zijn bedrijf was verder volgens de controleur geheel in orde. Alles bijeengenomen is ten onrechte een randvoorwaardenkorting opgelegd.
5. De beoordeling van het geschil
5.1 Ter beoordeling van het College staat of het besluit tot vermindering van de bedrijfstoeslag 2010 met een randvoorwaardenkorting van 1% in rechte stand kan houden. Dienaangaande wordt het volgende overwogen.
5.2 Op grond van de in rubriek 2.1 genoemde communautaire en nationale bepalingen is de volledige betaling van de door de landbouwer aangevraagde rechtstreekse landbouwsteun afhankelijk gesteld van de naleving van regels op het gebied van milieu, voedselveiligheid, diergezondheid en dierenwelzijn en eisen inzake een goede landbouw- en milieuconditie. Bij niet-naleving van deze randvoorwaarden wordt het steunbedrag gekort of ingetrokken.
Tot de uit deze regelgeving voortvloeiende beheerseisen behoort de verplichting om bij de op het bedrijf aanwezige runderen, geboren na 31 december 1997, oormerken aan te brengen. Niet in geschil is dat appellant deze verplichting niet integraal heeft nageleefd. Weliswaar is de stier in kwestie kort na de geboorte geoormerkt, maar vast staat dat de oormerken los zijn geraakt en dat geen vervangende oormerken zijn aangebracht. Hiermee heeft appellant niet voldaan aan de randvoorwaarde voor Europese inkomenssteun die in artikel 4, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 1760/2000, in samenhang met de relevante bepalingen van de Regeling identificatie en registratie van dieren, is gesteld. Dit betekent dat verweerder gehouden was om een randvoorwaardenkorting toe te passen.
5.3 Het uitgangspunt van het in Verordening (EG) nr. 1122/2009 neergelegde systeem is dat in geval van een niet-opzettelijke naleving die het gevolg is van nalatigheid van de landbouwer, een korting van 3% wordt opgelegd. Verweerder heeft in dit geval op basis van de beoordeling van de controleautoriteit, die de niet-naleving blijkbaar als betrekkelijk licht heeft gekwalificeerd, het kortingspercentage verlaagd naar 1%. Daarmee heeft verweerder naar het oordeel van het College voldoende rekening gehouden met de specifieke omstandigheden van dit geval.
5.4 Voor zover appellant met het beroep heeft willen betogen dat aan hem in het geheel geen randvoorwaardenkorting had mogen worden opgelegd treft dit geen doel. De van toepassing zijnde regelgeving, bezien in samenhang artikel 6, aanhef en onder c, van de Beleidsregels normenkader GLB, biedt onder omstandigheden, indien de niet-naleving als van gering belang wordt beschouwd, ruimte om van de niet-naleving in het geheel geen werk te maken. Dit is nader uitgewerkt in de bijlage van de Beleidsregels. Volgens punt 7.2 van die bijlage, in de versie die gold ten tijde van het bestreden besluit, wordt met betrekking tot de identificatieplicht van runderen onder een niet-naleving van gering belang verstaan een merkverlies van maximaal 15% of 5 dieren mits de niet-naleving wordt hersteld. Weliswaar was in dit geval sprake van het niet hermerken van slechts één dier, maar daar staat tegenover dat appellant de niet-naleving niet heeft hersteld.
5.5 Verweerder heeft in de omstandigheid dat appellant de oormerken niet zelf durfde aan te brengen geen aanleiding hoeven zien om een randvoorwaardenkorting geheel achterwege te laten. Hierbij is in aanmerking genomen dat appellant zich desnoods bij het oormerken had kunnen laten bijstaan door een veearts. Dat appellant deze keuze niet heeft gemaakt komt voor zijn rekening en risico. Dit betekent dat verweerder in redelijkheid tot het oordeel heeft kunnen komen dat er in dit geval geen aanleiding was om een randvoorwaardenkorting geheel achterwege te laten.
5.6 Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat het beroep ongegrond dient te worden verklaard.
Voor een proceskostenveroordeling ziet het College geen aanleiding.
6. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. C.J. Waterbolk, in tegenwoordigheid van mr. E. van Kerkhoven als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 7 december 2011.
w.g. C.J. Waterbolk w.g. E. van Kerkhoven