1. Het procesverloop
In de zaak met nummer AWB 10/341
Bij besluit van 27 maart 2009 (hierna ook: boetebesluit) heeft de minister appellant een boete op grond van de Tabakswet ter hoogte van € 300,- opgelegd.
Bij brief van 6 april 2009 heeft appellant tegen dit besluit bezwaar gemaakt, dat hij nader heeft aangevuld bij brief van 7 mei 2009.
Tegen het uitblijven van een beslissing op dit bezwaar heeft appellant bij brief van 28 juli 2009 beroep bij de rechtbank te Rotterdam (hierna: rechtbank) ingesteld.
Hangende dit beroep bij de rechtbank heeft de minister bij besluit van 19 februari 2010 het boetebesluit van 27 maart 2009 ingetrokken.
Bij beslissing op bezwaar van 22 februari 2010 heeft de minister het bezwaar van appellant niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van belang bij verdere afhandeling van het bezwaar, onder vergoeding van de proceskosten in bezwaar.
Bij de uitspraak van 1 april 2010, met kenmerk AWB 09/2628, heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, het beroep voor zover gericht tegen de in de beslissing op bezwaar van 22 februari 2010 opgenomen hoogte van de proceskostenvergoeding ongegrond verklaard en een vergoeding van de proceskosten in beroep toegekend.
Bij brief van 9 april 2010, bij het College binnengekomen op dezelfde datum, heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak van de rechtbank. Dit hoger beroep is bij het College geregistreerd onder nummer AWB 10/341.
In de zaak met nummer AWB 10/342
Bij besluit van 3 april 2009 (hierna ook: boetebesluit) heeft de minister appellante een boete op grond van de Tabakswet ter hoogt van € 300,- opgelegd.
Bij brief van 6 april 2009 heeft appellante tegen dit besluit bezwaar gemaakt, dat zij nader heeft aangevuld bij brief van 7 mei 2009.
Tegen het uitblijven van een beslissing op dit bezwaar heeft appellante bij brief van 28 juli 2009 beroep bij de rechtbank ingesteld.
Hangende dit beroep bij de rechtbank heeft de minister bij besluit van 21 januari 2010 het boetebesluit van 3 april 2009 ingetrokken.
Bij beslissing op bezwaar van 22 februari 2010 heeft de minister het bezwaar van appellante niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van belang bij verdere afhandeling van het bezwaar, onder vergoeding van de proceskosten in bezwaar.
Bij de uitspraak van 1 april 2010, met kenmerk AWB 09/2629, heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, het beroep voor zover gericht tegen de in de beslissing op bezwaar van 22 februari 2010 opgenomen hoogte van de proceskostenvergoeding ongegrond verklaard en een vergoeding van de proceskosten in beroep toegekend.
Bij brief van 9 april 2010, bij het College binnengekomen op dezelfde datum, heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak van de rechtbank. Dit hoger beroep is bij het College geregistreerd onder nummer AWB 10/342.
In beide zaken
Bij brieven van 2 juni 2010 heeft de minister verweerschriften ingediend.
Bij brieven van 9 juni 2010 hebben appellanten nader gereageerd.
Bij brieven van 23 juli 2011 hebben appellanten een nader stuk in het geding gebracht en toestemming verleend om met toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) het onderzoek in de zaken te sluiten.
Bij brieven van 22 juli 2011 heeft de minister toestemming verleend om met toepassing van artikel 8:57 Awb het onderzoek in de zaken te sluiten.
Bij griffiersbrieven van 14 oktober 2011 heeft het College bericht dat het onderzoek in beide zaken met toepassing van artikel 8:57 Awb is gesloten en dat uitspraak zal worden gedaan.