ECLI:NL:CBB:2011:BU6836
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Eerste en enige aanleg
- Rechtspraak.nl
Heffing promotie maatjesharing en rechtszekerheid
In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven, gedateerd 23 november 2011, staat de heffing voor de promotie van maatjesharing centraal. Appellante, V.O.F. A, heeft beroep ingesteld tegen een besluit van het Productschap Vis, waarin haar bezwaren tegen de opgelegde heffingen op grond van de Heffingsverordening 2009 en de Verordening financiering vispromotie 2009 ongegrond zijn verklaard. De heffing bedraagt 15 promille van het inkoopbedrag van de ingekochte maatjesharing, wat in dit geval neerkomt op een bedrag van € 14.931,80.
De procedure begon met een verzoek van verweerder aan appellante om opgave te doen van de in 2009 ingekochte vis en visproducten. Na een aantal correspondenties, waaronder een bezwaar van appellante tegen de heffing, heeft het College de zaak op 12 oktober 2011 behandeld. De kern van het geschil betreft de rechtszekerheid en de redelijkheid van de heffing. Appellante stelt dat de heffing willekeurig en onredelijk is, vooral omdat de vrijstellingsregeling is vervallen zonder dat het tarief is verlaagd.
Het College oordeelt dat de Verordening vispromotie op een zorgvuldige manier tot stand is gekomen en dat de heffing in hoge mate voorzienbaar was. De keuze van verweerder om een heffing op te leggen aan ondernemers die maatjesharing inkopen, wordt gerechtvaardigd door het doel om de promotie van maatjesharing te financieren. Het College concludeert dat de heffing niet in strijd is met de beginselen van behoorlijk bestuur en verklaart het beroep ongegrond. Er zijn geen gronden voor een proceskostenveroordeling.