ECLI:NL:CBB:2011:BU6732

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
25 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10/183
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring bezwaar veilingafschrift bloemkwekerijproducten

In deze zaak heeft appellante, V.O.F. A, beroep ingesteld tegen een besluit van het Productschap Tuinbouw, waarin het bezwaar van appellante tegen een weekafschrift van de veiling niet-ontvankelijk werd verklaard. De procedure begon met een brief van appellante op 25 februari 2010, waarin zij haar beroep indiende. Het bestreden besluit, dat op 15 januari 2010 werd genomen, stelde dat de weekafschriften niet als besluiten in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kunnen worden aangemerkt, waardoor het bezwaar niet ontvankelijk was. Appellante betoogde dat de mededelingen van de bloemenveilingen aan kopers als besluiten moeten worden beschouwd, ondanks dat zij niet onder de heffingsplichtigen van de verordening vallen. Het College van Beroep voor het bedrijfsleven heeft op 25 november 2011 uitspraak gedaan. Het College oordeelde dat het aangevochten veilingafschrift geen besluit is en dat het bezwaar van appellante terecht niet-ontvankelijk was verklaard. De motivering van het besluit van verweerder werd als voldoende duidelijk beoordeeld. Het beroep van appellante werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
AWB 10/183 25 november 2011
4240 Heffing
Bloemkwekerijheffing
Uitspraak in de zaak van:
V.O.F. A, te B, appellante,
gemachtigde: mr. G.P. van Malkenhorst, werkzaam bij Bakkerberaad te Utrecht,
tegen
het Productschap Tuinbouw, verweerder,
gemachtigden: mr. M.L. Batting en mr. R.J.M. van den Tweel, beiden advocaat te Den Haag.
1. De procedure
Appellante heeft bij brief van 25 februari 2010, bij het College binnengekomen op dezelfde datum, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 15 januari 2010. Bij dit besluit heeft verweerder het bezwaar van appellante tegen een weekafschrift van de veiling niet-ontvankelijk verklaard.
Bij brief van 20 april 2010 heeft verweerder een verweerschrift ingediend. Bij brief van 16 augustus 2011 heeft appellante de beroepsgronden aangevuld.
Op 14 september 2011 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij gemachtigden van partijen zijn verschenen. Namens verweerder is tevens mr. Th. Keizer verschenen.
2. De grondslag van het geschil
2.1 Ingevolge artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt onder een besluit verstaan een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. Uitsluitend tegen besluiten staan de in de Awb voorziene rechtsmiddelen open.
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Appellante is koper van bloemkwekerijproducten. De veiling heeft bij appellante vakheffing ingehouden en weekafschriften gestuurd ter bevestiging van de inhouding.
- Appellante heeft op 21 april 2008 bezwaar gemaakt tegen een weekafrekening van de veiling van 17 april 2008.
- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van appellante niet-ontvankelijk verklaard omdat het niet is gericht tegen een besluit. Appellante valt niet onder de groep van heffingsplichtigen op grond van de Verordening PT Vakheffing bloemkwekerijproducten 2008. Kopers ontvangen geen eindnota’s van verweerder. Omdat de weekafschriften aan kopers niet als besluiten zijn aan te merken, zijn de bezwaren van een koper gericht tegen deze veilingafschriften zonder voorwerp. Een bezwaarschrift kan immers slechts gericht zijn tegen een besluit in de zin van de Awb.
In het verweerschrift is hieraan toegevoegd dat afspraken tussen koper, verkoper en de veiling over het doorberekenen van heffing worden beheerst door het privaatrecht en dat veilingafschriften daarom niet zijn aan te merken als besluiten in de zin van de Awb.
4. Het standpunt van appellante
Appellante betoogt dat het besluit van verweerder vernietigd moet worden. Daartoe stelt zij dat de schriftelijke mededelingen van de bloemenveilingen aan kopers als besluiten zijn aan te merken. Dat kopers niet onder de kring van heffingsplichtigen van de verordening vallen is juist, maar leidt niet tot de conclusie dat er bij kopers geen sprake is van een besluit. De juiste conclusie luidt dat een dergelijk besluit een onjuist besluit is, waarbij ten onrechte heffing in rekening is gebracht. Bovendien is de motivering van het besluit onvoldoende, zodat de besluiten op grond daarvan vernietigd dienen te worden, te meer nu verweerder op diverse tijdstippen een contrair standpunt in heeft genomen.
5. De beoordeling van het geschil
5.1 Het College stelt vast dat de omvang van het geding zich beperkt tot de vraag of verweerder het bezwaar van appellante tegen het veilingafschrift terecht niet ontvankelijk heeft verklaard.
Het College overweegt dat verweerder terecht heeft geoordeeld dat het aangevochten veilingafschrift geen besluit is, zodat daartegen geen bezwaar gemaakt kan worden. Voor de overwegingen wordt verwezen naar rubriek 5 van de uitspraken van het College van 25 maart 2010 (AWB 08/264, LJN: BM0108) en van 14 juni 2010 (AWB 09/1211 t/m 09/1250, LJN: BN4850). Het daarin overwogene geldt hier temeer nu, zoals eerder overwogen in de uitspraak van het College van 2 mei 2011 (AWB 09/1047 t/m 09/1049, LJN: BQ3767), de Verordening bloemkwekerijproducten geen heffingsplicht voor kopers creëert.
Het College volgt het standpunt van appellante dat de motivering van het besluit niet voldoet niet, nu verweerder voldoende duidelijk heeft gemaakt dat en waarom het veilingafschrift geen besluit is.
5.2 Het College verklaart het beroep ongegrond.
5.3 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
6. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. R.F.B. van Zutphen, mr. C.J. Waterbolk en mr. M.M. Smorenburg, in tegenwoordigheid van mr. J.A. de Koning als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 25 november 2011.
w.g. R.F.B. van Zutphen w.g. J.A. de Koning