ECLI:NL:CBB:2011:BU5453

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
14 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10/460
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van beroep tegen tuchtbeslissing van de raad van tucht voor Registeraccountants

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 14 november 2011 uitspraak gedaan in het beroep van appellant tegen de beslissing van de raad van tucht voor Registeraccountants en Accountants-Administratieconsulenten. De raad van tucht had de klacht van appellant niet inhoudelijk behandeld vanwege tijdsverloop. Appellant had op 26 februari 2009 een klacht ingediend, maar de raad van tucht heeft deze klacht op 15 maart 2010 niet inhoudelijk behandeld. Het College heeft de zaak op 4 oktober 2011 ter zitting behandeld, waarbij de ontvankelijkheid van het beroep centraal stond. Betrokkenen, de aangeklaagde registeraccountanten, waren niet aanwezig maar werden vertegenwoordigd door hun gemachtigde.

Het College heeft overwogen dat het beroep ontvankelijk is, ondanks de stelling van betrokkenen dat het beroep niet binnen de wettelijke termijn was ingesteld. Het College heeft vastgesteld dat de bestreden beslissing op 15 maart 2010 is verzonden en dat appellant tijdig beroep heeft ingesteld. Het College heeft ook geoordeeld dat de raad van tucht de klacht ten onrechte niet inhoudelijk heeft behandeld. De gedragingen van betrokkenen dateren van vóór de inwerkingtreding van de nieuwe gedragsregels, waardoor de oude regels van toepassing zijn. Aangezien de klacht binnen de bewaartermijn van zeven jaar is ingediend, moet deze inhoudelijk worden behandeld, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn die dit verhinderen. Het College heeft geconcludeerd dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die een inhoudelijke behandeling in de weg staan.

Daarom heeft het College besloten om de behandeling van de zaak te hervatten op een nader te bepalen datum, waarbij appellant de gelegenheid krijgt om zijn beroepsgronden aan te vullen. Betrokkenen zullen vervolgens de kans krijgen om hierop schriftelijk te reageren. Het College heeft iedere verdere beslissing aangehouden.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
AWB 10/460 14 november 2011
20020 Wet op de Registeraccountants
Raad van tucht Den Haag
Beslissing ex artikel 54f (oud) van de Wet op de Registeraccountants in de zaak van:
A, appellant,
gemachtigde: mr. R.P. Gasseling, advocaat te Rotterdam,
in zijn beroep, gericht tegen de beslissing van de raad van tucht voor Registeraccountants en Accountants-Administratieconsulenten te 's-Gravenhage (hierna: de raad van tucht), met kenmerk 1365/09.10, gewezen op 15 maart 2010,
welke beslissing betrekking heeft op een klacht, op 26 februari 2009 ingediend door appellant tegen
B RA, C RA en D RA (hierna: betrokkenen),
gemachtigde: mr. H.E. van Berckel - Dekker, bedrijfsadvocaat van E B.V.
1. Overwegingen
1.1 Bij de bestreden tuchtbeslissing heeft de raad van tucht de klacht van appellant vanwege tijdsverloop niet inhoudelijk behandeld.
Ter zake van de formulering van de klacht door de raad van tucht, de beoordeling van deze klacht en de daarbij in aanmerking genomen feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de inhoud van de bestreden tuchtbeslissing, die in afschrift aan deze beslissing is gehecht en als hier ingelast wordt beschouwd.
Het thans aan de orde zijnde beroep van appellant strekt ertoe dat het College de bestreden tuchtbeslissing vernietigt en dat zijn klacht tegen betrokkenen alsnog in behandeling wordt genomen.
Op 4 oktober 2011 heeft het College het beroep van appellant ter zitting behandeld, waarbij de behandeling zich, naar door het College van tevoren was aangekondigd, heeft beperkt tot de vraag of de raad van tucht de klacht terecht niet inhoudelijk heeft behandeld vanwege tijdsverloop. Appellant is daar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Betrokkenen zijn niet verschenen, maar hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Het College heeft de behandeling van de zaak ter zitting gesloten.
1.2 Voordat het College aan de beoordeling van het beroep van appellant kan toekomen, dient het te beoordelen of dit beroep ontvankelijk is. Betrokkenen hebben aangevoerd dat appellant niet in zijn beroep kan worden ontvangen, aangezien het beroep niet is ingesteld binnen de wettelijke beroepstermijn, welke volgens hen in dezen op grond van artikel 43 van de Wet tuchtrechtspraak accountants (hierna: Wtra) in samenhang met artikel 31 van de Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004 een periode van zes weken na verzending van de bestreden beslissing bedraagt.
Het College overweegt dienaangaande dat reeds eerder is geoordeeld (zie de uitspraak van 5 juli 2011, AWB 09/1260, www.rechtspraak.nl, LJN: BR5456) dat voor beslissingen die de raden van tucht gedurende het in artikel 52, eerste lid, Wtra bedoelde overgangsjaar – te weten van 1 mei 2009 tot 1 mei 2010 – hebben genomen, heeft te gelden dat de Wet op de registeraccountants (hierna: Wet RA), zoals die wet luidde vóór inwerkingtreding van de Wtra, van toepassing is. Daaronder is begrepen hetgeen destijds in artikel 52 van de Wet RA was bepaald omtrent de termijn voor het instellen van een rechtsmiddel tegen een beslissing van de raad van tucht, te weten binnen twee maanden na verzending van de beslissing. Nu niet wordt betwist dat de bestreden beslissing van de raad van tucht op 15 maart 2010 is verzonden en appellant bij fax van 12 mei 2010 beroep tegen deze beslissing heeft ingesteld bij het College, bestaat geen grond voor het oordeel dat het beroep van appellant niet-ontvankelijk moet worden verklaard wegens overschrijding van de beroepstermijn.
1.3 Met betrekking tot de vraag of de raad van tucht de klacht terecht niet inhoudelijk heeft behandeld vanwege tijdsverloop overweegt het College als volgt.
Aangezien de in de klacht aan de orde gestelde gedragingen van betrokkenen dateren van vóór de inwerkingtreding van de Verordening gedragscode op 1 januari 2007, is op de beoordeling daarvan nog het bepaalde in de voordien geldende verordening Gedrags- en beroepsregels registeraccountants 1994 (hierna: GBR-1994) van toepassing.
Volgens vaste jurisprudentie van het College (zie bijvoorbeeld de uitspraken van 23 juni 2011, AWB 09/1428, www.rechtspraak.nl, LJN: BR2918 en van 1 september 2011, AWB 09/421, www.rechtspraak.nl, LJN: BT1534) geldt als uitgangspunt dat een klacht die is ingediend binnen de in artikel 19 GBR-1994 bedoelde bewaartermijn van zeven jaar, inhoudelijk moet worden behandeld. Dit lijdt slechts uitzondering indien sprake is van zodanige bijzondere omstandigheden dat op grond daarvan moet worden geoordeeld dat het vertrouwens- of rechtszekerheidsbeginsel niettemin aan een inhoudelijke behandeling van een binnen die termijn van zeven jaar ingediende klacht in de weg zou staan.
Vast staat dat de klacht is ingediend binnen de bewaartermijn van zeven jaar, zodat de klacht, behoudens bijzondere omstandigheden, inhoudelijk moet worden behandeld.
Het College is van oordeel dat in dit geval geen sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan moet worden afgezien van een inhoudelijke behandeling van de klacht. Niet gebleken is dat appellant een – schriftelijke dan wel mondelinge – mededeling heeft gedaan waaruit betrokkenen hebben kunnen of mogen afleiden dat geen of juist binnen afzienbare tijd na de in de klacht aan de orde gestelde gedragingen van betrokkenen een klacht tegen hen zou worden ingediend. Appellant heeft van meet af aan geageerd tegen de hier aan de orde zijnde beslissing hem uit de maatschap te zetten door verschillende gerechtelijke procedures te entameren, maar uit deze procedures konden en mochten betrokkenen naar het oordeel van het College niet afleiden dat appellant niet ook nog, binnen de bewaartermijn van zeven jaar, een tuchtrechtelijke klacht tegen hen zou indienen. Weliswaar heeft appellant bijna vijf jaar daarmee gewacht, maar daarin ziet het College geen aanleiding voor het oordeel dat het uitgangspunt, dat een registeraccountant er gedurende een periode van zeven jaar rekening mee dient te houden dat een klacht tegen hem of haar kan worden ingediend, in dit geval zou moeten worden doorbroken. Het vertrouwens- dan wel rechtszekerheidsbeginsel staat naar het oordeel van het College in dit geval derhalve, anders dan de raad van tucht heeft geoordeeld, niet aan een inhoudelijke behandeling van de klacht in de weg.
1.4 Het voorgaande betekent naar het oordeel van het College dat de raad van tucht de klacht ten onrechte niet inhoudelijk heeft behandeld vanwege tijdsverloop.
Mede in aanmerking genomen dat partijen ter zitting van het College te kennen hebben gegeven dat, indien het College tot dit oordeel zou komen, hun voorkeur er naar uitgaat dat het College de zaak zelf afdoet en ook gelet op de aard van de klacht, zal het College de zaak niet verwijzen naar de accountantskamer te Zwolle maar deze zelf afdoen.
Nu het College voor een inhoudelijke beoordeling van de klacht thans niet voldoende is ingelicht, zal de behandeling, gelet op artikel 54f Wet RA, zoals die wet luidde tot 1 mei 2009, worden hervat op een nader te bepalen datum. Appellant zal voorafgaand aan de hervatting van de behandeling in de gelegenheid worden gesteld de beroepsgronden aan te vullen. Betrokkenen zullen vervolgens in de gelegenheid worden gesteld daarop schriftelijk te reageren. Het College merkt daarbij op dat de klacht thans is beperkt tot de formulering daarvan door de raad van tucht in de bestreden tuchtbeslissing.
2. De beslissing
Het College:
- beveelt dat de behandeling van de zaak op een nader te bepalen datum wordt hervat;
- stelt appellant in de gelegenheid binnen vier weken na verzending van deze beslissing de gronden van het beroep aan te
vullen;
- stelt betrokkenen in de gelegenheid binnen vier weken na ontvangst van deze aanvullende gronden daarop te reageren;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Aldus gegeven door mr. J.L.W. Aerts, mr. M.M. Smorenburg en mr. drs. P. Fortuin, in tegenwoordigheid van mr. P.H. Broier, als griffier, op 14 november 2011.
w.g. J.L.W. Aerts w.g. P.H. Broier