ECLI:NL:CBB:2011:BU4985

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
28 oktober 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09/746
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid beroep van niet (meer) bestaande vennootschap inzake subsidieaanvraag

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 28 oktober 2011 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van het beroep van Dutch Commodity Trading B.V. tegen de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie. De appellante, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. W.M.J. Saes, had beroep ingesteld tegen een besluit van de minister van 14 april 2009, waarin de bezwaren van appellante tegen een eerdere subsidiebeslissing ongegrond werden verklaard. De zaak kwam aan het licht omdat de appellante inmiddels was ontbonden en niet meer bestond, wat door de minister werd aangevoerd als reden voor niet-ontvankelijkheid van het beroep.

De procedure begon met een subsidieaanvraag voor een haalbaarheidsonderzoek, ingediend door CCS, maar de aanvraag bleek voor de verkeerde vennootschap te zijn gedaan. Tijdens de zitting werd duidelijk dat de heer B, directeur-grootaandeelhouder van Dutch Commodity Trading B.V., had verklaard dat alle activiteiten van de vennootschap in 2005 waren overgegaan naar Entys Europe B.V. Dit leidde tot de vraag of Dutch Commodity Trading B.V. nog als belanghebbende kon worden aangemerkt.

Het College oordeelde dat appellante niet-ontvankelijk was in haar beroep, omdat zij op het moment van het indienen van het beroep niet meer bestond. De verklaringen van de heer B, die eerder bevestigden dat de vennootschap was ontbonden, werden niet weerlegd met voldoende bewijs. Het College concludeerde dat het beroep was ingesteld namens een niet (meer) bestaande rechtspersoon, en verklaarde het beroep niet-ontvankelijk.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
AWB 09/746 28 oktober 2011
27314 Kaderwet EZ-subsidies
Besluit subsidies energieprogramma's
Uitspraak in de zaak van:
Dutch Commodity Trading B.V. te Deventer, appellante
gemachtigde: mr. W.M.J. Saes, advocaat te Roermond,
tegen
de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, verweerder,
gemachtigde: mr. drs. R.F. Jassies, werkzaam bij Agentschap NL (voorheen SenterNovem).
1. De procedure
Bij besluit van 14 april 2009 heeft verweerder opnieuw op het bezwaarschrift van appellante beslist en de bezwaren ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 20 mei 2009, bij het College ingekomen op 25 mei 2009, beroep ingesteld.
Bij brief van 6 juli 2009 heeft appellante de gronden van beroep aangevuld.
Bij brief van 30 juli 2009 heeft verweerder een verweerschrift en de op de zaak betrekking hebbende stukken ingediend.
Op 5 juli 2011 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij de gemachtigden van partijen hun standpunten hebben toegelicht. Tevens zijn aan de zijde van appellante verschenen A van A Consulting Services B.V. en B.
2. De grondslag van het geschil
Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
Op 24 februari 2005 heeft verweerder ontvangen een op 17 februari 2005 gedagtekende aanvraag van Dutch Trading Company tot vaststelling van de subsidie voor het project "Duurzame EnergieScan Dutch Trading Company B.V."
In het Bevindingenverslag van 26 februari 2007 dat is opgesteld naar aanleiding van een op 22 februari 2007 door verweerder bij appellante afgelegd controlebezoek en dat bij brief van 26 februari 2007 aan appellante is toegestuurd, wordt, voor zover hier van belang het navolgende vermeld:
"Dutch Commodity Trading B.V. wordt geleid door dhr. B, directeur-grootaandeelhouder. (...) Door CCS is de subsidieaanvraag voor een haalbaarheidsonderzoek ingediend. (...) resumerend geeft de heer B aan dat de subsidieaanvraag voor de verkeerde vennootschap is aangevraagd en de verkeerde doelstelling heeft. (...)"
Appellante heeft op dit Bevindingenverslag niet gereageerd.
Bij besluit van 20 maart 2007, gericht aan appellante, heeft verweerder de subsidie voor vorenbedoeld project op nihil vastgesteld.
In zijn uitspraak van 3 februari 2009 (AWB 07/998) heeft het College het besluit van verweerder van 9 november 2007 houdende de niet-ontvankelijkheid van het bezwaar van appellante vernietigd en verweerder opgedragen om opnieuw op het bezwaar van appellante te beslissen met inachtneming van deze uitspraak.
Bij besluit van 14 april 2009 heeft verweerder de bezwaren van appellante gericht tegen het besluit van 20 maart 2007, ongegrond verklaard.
Uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel volgt dat appellante bij besluit van de algemene aandeelhoudersvergadering van 14 oktober 2008 is ontbonden en per diezelfde datum is opgehouden te bestaan omdat geen bekende baten meer aanwezig zijn. B hield indirect 100% van de aandelen in appellante en was indirect bestuurder van appellante.
Een document gedateerd 18 maart 2009 met de aanhef "Verklaring", dat blijkens een met de hand bijgeschreven tekst namens A door C is ondertekend, luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
"Bij deze verklaart B dat alle activiteiten van Dutch Commodity Trading B.V. in het begin van 2005 overgegaan zijn naar Entys Europe B.V en dat alle rechten en plichten door deze B.V. zijn overgenomen.
Dit is door de heer B ook verklaart tijdens het bedrijfsbezoek op 22 februari 2007 aan de twee medewerkers van SenterNovem.
(...)
De heer B heeft in het kader van dit onderzoek een kilometervergoeding opgevoerd. Wel zijn deze uitgevoerd onder de naam van Entys Europe B.V., omdat deze alle rechten en plichten van Dutch Commodity Trading B.V. heeft overgenomen. (...)
Handtekening B
(...)"
Een document gedateerd 30 juni 2009 met de aanhef "Verklaring", dat door B is ondertekend, luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
"Bij deze verklaart B dat alle activiteiten van Dutch Commodity Trading B.V. in het begin van 2005 overgegaan zijn naar Entys Europe B.V en dat alle rechten en plichten door deze B.V. zijn overgenomen.
Dit is door de heer B ook verklaart tijdens het bedrijfsbezoek op 22 februari 2007 aan de twee medewerkers van SenterNovem.
(...)
De heer B heeft in het kader van dit onderzoek de nodige reizen gemaakt. Wel zijn deze uitgevoerd onder de naam van Entys Europe B.V., omdat deze alle rechten en plichten van Dutch Commodity Trading heeft overgenomen. (...)"
Ter zitting heeft B verklaard dat hij enig aandeelhouder en bestuurder van Entys Europe B.V. is.
Verweerder heeft ter zitting verklaard dat het bestreden besluit abusievelijk aan Dutch Trading Company (hierna: DTC) in plaats van aan appellante is gericht.
3. De beoordeling van het geschil
3.1 Het College ziet zich allereerst geplaatst voor de vraag of appellante ontvankelijk is in haar beroep. Het College beantwoordt die vraag ontkennend en overweegt daartoe het volgende.
3.2 Verweerder stelt in zijn verweerschrift dat namens de niet bestaande vennootschap DTC beroep is ingesteld, zodat het beroep niet-ontvankelijk, althans ongegrond dient te worden verklaard. Volgens verweerder kan een niet bestaande vennootschap niet als belanghebbende worden aangemerkt.
Appellante betwist deze stellingname van verweerder en voert aan dat nu verweerder bij vergissing het bestreden besluit ten name van DTC in plaats van Dutch Commodity Trading B.V. heeft gesteld, verweerder haar niet kan tegenwerpen dat zij verweerder daarin is gevolgd.
Nu verweerder erkent dat het bestreden besluit ten onrechte ten name van DTC is gesteld en dat de geadresseerde Dutch Commodity Trading B.V. had moeten zijn, kan verweerder zich naar het oordeel van het College niet in redelijkheid op het standpunt stellen dat het beroep niet-ontvankelijk is omdat DTC beroep heeft ingesteld, althans Dutch Commodity B.V. dat heeft nagelaten. Het vorenstaande in aanmerking nemende zal het College om redenen van proceseconomie voor het vervolg er vanuit gaan dat het bestreden besluit is gericht aan Dutch Commodity Trading B.V. en namens Dutch Commodity Trading B.V. beroep is ingesteld.
3.3 Verweerder stelt zich voorts op het standpunt dat appellante in haar beroep niet-ontvankelijk is, nu uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel volgt dat zij niet slechts is ontbonden per 14 oktober 2008, maar ook per 14 oktober 2008 is opgehouden te bestaan bij gebrek aan bekende baten. Appellante is volgens verweerder dan ook niet meer in liquidatie maar een "spookpartij".
Appellante betwist deze stelling van verweerder en voert aan dat er nog een bate is, te weten de aanspraak op de in het geding zijnde subsidie voor het project "Duurzame EnergieScan Dutch Trading Company B.V." en zij dus niet is opgehouden te bestaan. Dit betoog faalt.
Het College stelt vast dat B op verschillende momenten, onder meer in zijn verklaringen van 18 maart 2009 en 30 juni 2009, alsook tijdens het controlebezoek van verweerder op 22 februari 2007 heeft verklaard dat aanvang 2005 alle rechten en plichten van Dutch Commodity Trading B.V. zijn overgegaan op Entys Europe B.V.
Appellante en B hebben in de loop van de zitting, na aanvankelijk de juistheid van voornoemde verklaringen te hebben bevestigd, afstand genomen van diezelfde verklaringen, in die zin dat zij zich op het standpunt hebben gesteld dat Entys Europe B.V. aanvang 2005 enkel de voorraden van appellante heeft overgenomen, zodat de aanspraak op de in het geding zijnde subsidie in appellante is gebleven. Appellante heeft echter deze nadere stellingname op geen enkele wijze met feiten onderbouwd. Evenmin heeft appellante kunnen uiteenzetten waarom de desbetreffende verklaring ingrijpend afwijkt van hetgeen eerder op dit punt door B is verklaard en, in navolging daarvan, door appellante is aangevoerd. Het College zal daarom aan deze nadere stellingname van appellante voorbij gaan. Nu vaststaat dat is gesteld noch gebleken dat op 14 oktober 2008 nog (andere) baten aan de zijde van appellante aanwezig waren moet naar het oordeel van het College worden geconcludeerd appellante per die datum ook is opgehouden te bestaan. Dit betekent dat het beroep is ingesteld namens een niet (meer) bestaande rechtspersoon. Het vorenstaande in aanmerking nemende concludeert het College dat appellante in haar beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard.
4. De beslissing
Het College verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Aldus gewezen door mr. E.R. Eggeraat, mr. G.P. Kleijn en mr. J.A.M. van den Berk in tegenwoordigheid van mr. F.E. Mulder als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 28 oktober 2011.
w.g. E.R. Eggeraat w.g. F.E. Mulder