6. De beoordeling van het geschil
6.1 Ingevolge artikel 8:81 Awb in samenhang bezien met artikel 19, eerste lid, van de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie kan hangende de beslissing op bezwaar en indien van de beslissing daarop beroep bij het College openstaat, de voorzieningenrechter van het College een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft Connexxion, hoewel de aanvangsdatum van de onderhavige concessie inmiddels met een jaar is opgeschoven, gelet op de aan de voorbereiding van de uitvoering van een concessie verbonden gevolgen, een voldoende spoedeisend belang bij de gevraagde voorziening.
6.2 Verweerder heeft de concessie openbaar vervoer voor de regio Utrecht na het volgen van een onderhandelingsprocedure, als bedoeld in artikel 30, eerste lid, aanhef en onder a, en het tweede lid van het Bao, aan Qbuzz gegund. Connexxion heeft aangevoerd dat verweerder de onderhandelingsprocedure niet had mogen volgen en voorts dat de wijze waarop verweerder de procedure heeft ingekleed onrechtmatig moet worden geacht.
De voorzieningenrechter ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of aan de voorwaarden voor het volgen van de onderhandelingsprocedure is voldaan en overweegt daartoe als volgt.
Artikel 30 Bao betreft in beginsel de procedure van gunning door onderhandelingen met voorafgaande mededeling van een aankondiging van een opdracht en noemt in het eerste lid de gevallen waarin van deze procedure gebruik mag worden gemaakt. Het eerste lid, aanhef en onder a, van artikel 30 Bao betreft de situatie dat een eerdere openbare of niet-openbare procedure heeft plaatsgevonden waarbij uitsluitend inschrijvingen zijn gedaan die onregelmatig of onaanvaardbaar zijn. De voorzieningenrechter constateert dat verweerder in de openbare procedure twee inschrijvingen heeft ontvangen, van Qbuzz en Connexxion, welke inschrijvingen bij besluiten van 1 maart 2011 beide ongeldig zijn verklaard.
Bij de eerder genoemde uitspraken van 15 juli 2011 heeft het College (de handhaving in bezwaar van) die ongeldigverklaring van beide inschrijvingen rechtmatig geacht. Dit betekent dat sprake is van onregelmatige inschrijvingen, als bedoeld in artikel 30, eerste lid, onder a, van het Bao.
Gelet op het bepaalde in artikel 30, eerste lid, aanhef en onder a, van het Bao is in een geval als het onderhavige een onderhandelingsprocedure alleen toegestaan indien de oorspronkelijke voorwaarden van de overheidsopdracht niet wezenlijk worden gewijzigd. Aan dit vereiste is naar voorlopig oordeel voldaan. Hiertoe wordt overwogen dat het opschuiven van de gehele concessieperiode met één jaar wellicht gevolgen heeft voor de omstandigheden waaronder de opdracht zal worden uitgevoerd, maar dat betekent niet dat de voorwaarden van de opdracht als zodanig gewijzigd zijn. Voorts is de voorzieningenrechter niet gebleken dat verweerder de eisen van het bestek heeft gewijzigd. Het standpunt van Connexxion dat in het kader van de onderhandelingsprocedure nadere, aangescherpte eisen zijn gesteld wordt niet gevolgd. De te herstellen gebreken van het leasecontract, zoals genoemd in de bijlage bij de uitnodigingsbrief van 27 juli 2011, betreffen naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet meer dan een invulling van de reeds in het bestek gestelde eisen aan het door inschrijvers over te leggen (concept)leasecontract.
Gezien het vorenstaande komt de voorzieningenrechter tot de conclusie dat is voldaan aan het bepaalde van artikel 30, eerste lid, onder a, van het Bao.
6.3 De voorzieningenrechter overweegt voorts dat bij een situatie als bedoeld in artikel 30, eerste lid, onder a, van het Bao, de bijzondere regeling van het tweede lid van dit artikel kan worden toegepast. In dat artikellid is bepaald dat de aanbestedende dienst kan afzien van de mededeling van een aankondiging van een overheidsopdracht indien in het kader van de onderhandelingsprocedure alleen de inschrijvers worden betrokken die voldoen aan de criteria van de artikelen 45 tot en met 53 en die gedurende de voorafgaande procedure inschrijvingen hebben ingediend die aan de formele eisen van de procedure voor het gunnen van overheidsopdrachten voldoen. Vaststaat dat beide inschrijvers aan de criteria uit de artikelen 45 tot en met 53 van het Bao voldoen. Ook aan de tweede in artikel 30, tweede lid, gestelde voorwaarde is naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldaan. De gebreken aan de inschrijvingen uit de openbare aanbestedingsprocedure zijn immers van materiële en niet van formele aard. Voorts vermag de voorzieningenrechter, mede gelet op de uitspraak van het College van 12 oktober 2011 op het beroep van Qbuzz, niet in te zien dat het door Connexxion telefonisch met verweerder gezochte contact zou maken dat zij niet tot de onderhandelingsprocedure had mogen worden toegelaten.
6.4 Gelet op hetgeen onder 6.2 en 6.3 is overwogen concludeert de voorzieningrechter dat verweerder in het onderhavige geval gebruik mocht maken van de onderhandelingsprocedure zonder mededeling van een aankondiging van een overheidsopdracht als bedoeld in artikel 30, tweede lid, juncto artikel 30, eerste lid, aanhef en onder a, Bao.
6.5 Aan de orde is vervolgens de wijze waarop de onderhandelingsprocedure door verweerder is ingericht. Volgens Connexxion heeft verweerder daarmee in strijd met het bepaalde in het derde en vierde lid van artikel 30 van het Bao gehandeld. De voorzieningenrechter overweegt dienaangaande als volgt.
Verweerder heeft het derde lid van artikel 30 Bao blijkens de uitnodigingsbrieven van 27 juli 2011 (weergegeven in rubriek 2.2 van deze uitspraak) aldus verstaan dat onderhandelen met de inschrijvers kan betekenen dat deze slechts in de gelegenheid worden gesteld de eerder geconstateerde gebreken van de inschrijvingen zoals die zijn gedaan in het kader van de openbare aanbestedingsprocedure te herstellen en andere onderdelen van hun inschrijving niet mogen aanpassen.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat het uitsluitend in staat stellen gebreken van eerdere, ongeldige inschrijvingen te herstellen, noch naar normaal taalgebruik noch gelet op het bepaalde in artikel 1, aanhef en onder x, van het Bao als onderhandelen kan worden aangemerkt. Verweerder heeft door het opleggen van een eenzijdig dictaat de inschrijvers geen mogelijkheid geboden om te onderhandelen. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder in feite, onder de noemer van een onderhandelingsprocedure, een herstelronde van reeds ongeldig verklaarde inschrijvingen heeft laten plaatsvinden.
De voorzieningenrechter is voorshands van oordeel dat uit artikel 30 Bao volgt dat de onderhandelingsprocedure moet worden gezien als een nieuwe volwaardige procedure en derhalve niet als een voortzetting van een eerdere, niet tot gunning geleid hebbende aanbestedingsprocedure. De voorzieningenrechter wijst er op dat voor de procedure van artikel 30 Bao in het vierde lid een afzonderlijk vastlegging van het gebod van gelijke behandeling van inschrijvers geldt en dat het overnemen van resultaten uit een eerdere procedure daarmee in het algemeen op gespannen voet kan komen te staan.
Voorts acht de voorzieningenrechter van belang dat ingevolge het derde lid van artikel 30 van het Bao de aanbestedende dienst in de gevallen als bedoeld in het eerste en tweede lid onderhandelt over de door de inschrijvers ingediende inschrijvingen. Artikel 30, derde lid, van het Bao ziet dan ook niet slechts op situaties als de onderhavige, die vallen onder het eerste lid, aanhef en onder a, van artikel 30 Bao, maar ook op de gevallen als bedoeld in het eerste lid, aanhef en onder b t/m d van dat artikel In die gevallen zal in beginsel geen sprake zal zijn van in een eerdere procedure ingediende inschrijvingen. Derhalve ziet artikel 30, derde lid, Bao in beginsel op in het kader van de onderhandelingsprocedure ingediende inschrijvingen. Verweerders standpunt dat uit dat artikellid zou volgen dat de eerder ingediende inschrijvingen (uit de openbare procedure) voorwerp zijn van de onderhandelingsprocedure kan in zijn algemeenheid dan ook niet als juist kan worden aanvaard.
Voor de opvatting dat in het kader van de onderhandelingsprocedure - nieuwe - inschrijvingen moeten kunnen worden gedaan, vindt de voorzieningenrechter steun in de Handleiding van de Europese Commissie bij Richtlijn 92/50/EEG. Daarin is uitdrukkelijk vermeld dat het om een nieuwe procedure gaat waarbij het onderhandelingsproces kan worden benut om de onregelmatige of onaanvaardbare aspecten van de eerdere inschrijvingen te voorkomen. Naar voorlopig oordeel dient “voorkomen” duidelijk te worden onderscheiden van het achteraf herstellen van tekortkomingen in eerdere inschrijvingen.
Wellicht ten overvloede wijst de voorzieningenrechter er nog op dat, omdat in dit geval toepassing is gegeven aan het tweede lid juncto het eerste lid, aanhef en onder a, van artikel 30 Bao, de mogelijkheid tot het indienen van inschrijvingen in de onderhandelings-procedure beperkt dient te blijven tot de inschrijvers die in de voorafgaande procedure hebben ingeschreven.
Dat sprake is van een nieuwe volwaardige procedure impliceert dat opnieuw mededinging dient plaats te vinden. Daarvan is gezien de door verweerder opgelegde beperking geen sprake geweest. De voorzieningenrechter wijst er op dat dit door verweerder uitdrukkelijk is bevestigd in diens standpunt dat hij de door Qbuzz behaalde voorsprong uit de openbare aanbestedingsprocedure niet heeft willen afpakken. Verweerder heeft met deze handelwijze naar het oordeel van de voorzieningenrechter ook in strijd met het gelijkheidsbeginsel uit artikel 30, vierde lid, van het Bao gehandeld. Dit klemt te meer nu deze in de ogen van verweerder behaalde voorsprong is gebaseerd op inschrijvingen die ongeldig zijn verklaard.
6.6 Gezien het vorenstaande komt de voorzieningenrechter tot de slotsom dat het bestreden besluit ten aanzien waarvan thans een voorlopige voorziening is gevraagd naar verwachting in bezwaar geen stand zal houden. Daarom ziet de voorzieningenrechter aanleiding het besluit van verweerder tot gunning van de concessie aan Qbuzz te schorsen en het verzoek om voorlopige voorziening toe te wijzen.
6.7 De voorzieningenrechter ziet voorts aanleiding om verweerder met toepassing van artikel 8:75 Awb te veroordelen in de proceskosten. Deze kosten worden op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 874,-- (1 punt voor het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde van € 437,-- per punt).