6. De beoordeling van het geschil
6.1 Ingevolge artikel 8:81 Awb in samenhang bezien met artikel 19, eerste lid, van de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie kan hangende de beslissing op bezwaar en indien van de beslissing daarop beroep bij het College openstaat, de voorzieningenrechter van het College een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
De voorzieningenrechter ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of Arriva belanghebbende is als bedoeld in artikel 1:2, van de Awb. Die vraag dient bevestigend te worden beantwoord. Arriva is als derde grootste speler op de Nederlandse markt voor concessies voor het openbaar vervoer een concurrent wier belang is betrokken bij het onderhavige besluit. Dat Arriva niet heeft ingeschreven in het kader van de openbare aanbestedingsprocedure maakt in dit geval niet dat zij geen belanghebbende is.
De onderhavige concessie is immers na het volgen van een andere procedure, namelijk een procedure van gunning door onderhandelingen aan Qbuzz gegund. Zoals de voorzieningenrechter in de uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening van Connexxion van 2 november 2011 (AWB 11/698) heeft geoordeeld, dient de onderhandelingsprocedure van artikel 30 Bao te worden aangemerkt als een volwaardige nieuwe procedure en niet als een voortzetting van de eerdere openbare procedure.
Arriva heeft dan ook belang bij een oordeel over de rechtmatigheid van het gunnen van de concessie aan Qbuzz. Daarbij is voor Arriva met name de vraag van belang of zij terecht en op juiste gronden niet tot de onderhandelingsprocedure is toegelaten.
De voorzieningenrechter is voorts van oordeel dat dit belang voldoende spoedeisend moet worden geacht.
6.2 Voor zover Arriva heeft betoogd dat verweerder de onderhandelingsprocedure als bedoeld in artikel 30, eerste lid, aanhef en onder a, en het tweede lid van het Bao niet had mogen volgen, verwijst de voorzieningenrechter naar de uitspraak van heden op het verzoek van Connexxion (AWB 11/698) waarin reeds is geoordeeld dat verweerder gelet op de omstandigheden van het geval die onderhandelingsprocedure mocht volgen. Voor de motivering van dit oordeel verwijst de voorzieningenrechter naar genoemde uitspraak.
6.3 De voorzieningenrechter ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of Arriva, die daarom uitdrukkelijk heeft verzocht, tot de onderhandelingsprocedure had moeten worden toegelaten en beantwoordt die vraag ontkennend. Toepassing van de bijzondere regeling van artikel 30, tweede lid, juncto artikel 30, eerste lid, aanhef en onder a, van het Bao vormt een uitzondering op het algemeen aan dit artikel ten grondslag liggende uitgangspunt dat een procedure van gunning door onderhandelingen moet worden voorafgegaan door een mededeling van een aankondiging van een overheidsopdracht. Voor de toepasselijkheid van deze uitzondering is nu juist een voorwaarde dat de onderhandelingsprocedure wordt beperkt tot de inschrijvers die in de voorafgaande procedure hebben ingeschreven, in dit geval Qbuzz en Connexxion.
Gegeven de hiervoor genoemde voorwaarde valt naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet in te zien dat verweerder gehouden was anders dan door mededeling aan de oorspronkelijke inschrijvers kenbaar te maken dat de openbare aanbestedingsprocedure werd beëindigd en dat zou worden overgegaan tot een procedure van gunning door onderhandelingen. Zoals uit de uitspraak van heden met betrekking tot het verzoek van Connexxion blijkt, heeft verweerder daaraan met zijn brieven van 16 mei 2011 aan Qbuzz en Connexxion voldaan.
De stellingen van Arriva dat (-) het vierde lid van artikel 44 Bao een algemene verwijzing bevat naar artikel 30 van het Bao en (-) het vijfde lid van dat artikel eist dat bij procedures van gunning door onderhandelingen van ten minste drie gegadigden sprake moet zijn, kunnen haar niet baten. Allereerst zij er op gewezen dat artikel 44, vierde lid, Bao uitdrukkelijk het oog heeft op procedures van gunning door onderhandelingen met mededeling van een aankondiging van een overheidsopdracht.
Hoewel aan Arriva kan worden toegegeven dat de opstellers van het Bao, overigens wellicht ook met de definitiebepaling van artikel 1, aanhef en onder aa, Bao, niet steeds voldoende oog hebben gehad voor het uitzonderlijke karakter van de situatie die is geregeld in artikel 30, tweede lid, juncto artikel 30, eerste lid, aanhef en onder a, Bao, dient voor de juiste uitleg van het Bao te worden gekeken naar hetgeen dienaangaande is geregeld in Richtlijn 2004/18/EG van het Europees Parlement en de Raad (hierna: de Richtlijn).
Het Bao vormt immers de nationaalrechtelijke implementatie van de Richtlijn.
De voorzieningenrechter stelt vast dat in artikel 44 van de Richtlijn duidelijk(er) tot uitdrukking is gebracht dat slechts indien sprake is van een procedure van gunning door onderhandelingen met bekendmaking van een aankondiging van een opdracht, het minimum aantal gegadigden drie bedraagt. Aangezien de regeling die is vervat in artikel 30, tweede lid, juncto artikel 30, eerste lid, aanhef en onder a, Bao nu juist voorziet in de mogelijkheid die bekendmaking achterwege te laten, dient deze als een lex specialis ten opzichte van artikel 44 van het Bao te worden aangemerkt.
De voorzieningenrechter concludeert dan ook dat Arriva in dit geval niet hoefde en zelfs niet had mogen worden toegelaten tot de onderhandelingsprocedure als bedoeld in artikel 30, tweede lid, juncto artikel 30, eerste lid, van het Bao.
6.3 Het verzoek om een voorlopige voorziening komt op grond van het vorenstaande dan ook niet voor toewijzing in aanmerking.
De overige gronden van het verzoek kunnen onbesproken worden gelaten.
6.4 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.