ECLI:NL:CBB:2011:BU1803

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
6 oktober 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09/808
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning subsidie en samenloop van subsidies in het kader van de Subsidieregeling pieken in de delta

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 6 oktober 2011 uitspraak gedaan in het geschil tussen LTO Groeiservice B.V. en de Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie over de toekenning van een subsidie op grond van de Subsidieregeling pieken in de delta. De appellante, LTO Groeiservice B.V., had een aanvraag ingediend voor een subsidie voor het project S.T.A.R. for flowers, maar de aanvraag werd afgewezen vanwege een vermeende samenloop met een eerder verstrekte subsidie van het Technologiefonds Tuinbouw. De appellante stelde dat de hoogte van de subsidie niet correct was berekend en dat verweerder onvoldoende rekening had gehouden met de specifieke omstandigheden van haar aanvraag.

De procedure begon met een eerdere uitspraak van het College op 18 juli 2008, waarin het beroep van appellante tegen een eerdere afwijzing van een subsidieaanvraag gegrond werd verklaard. Na deze uitspraak heeft de Staatssecretaris opnieuw beslist op het bezwaar van appellante, maar de toekenning van de subsidie werd opnieuw betwist. De kern van het geschil draaide om de vraag in hoeverre er sprake was van samenloop van subsidies en of appellante voldoende gegevens had verstrekt om haar aanvraag te onderbouwen.

Het College oordeelde dat de Staatssecretaris niet tekort was geschoten in de zorgvuldigheid en dat appellante niet had aangetoond dat zij de benodigde informatie niet kon verstrekken. De uitspraak benadrukte dat het op de weg van de aanvrager ligt om de aanvraag te onderbouwen en dat de verweerder bij de beoordeling van de aanvraag rekening moet houden met eerder verstrekte subsidies. Uiteindelijk verklaarde het College het beroep van appellante ongegrond, waarmee de beslissing van de Staatssecretaris om de subsidie te verlagen werd bevestigd.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
AWB 09/808 6 oktober 2011
27323 Kaderwet EZ-subsidies
Subsidieregeling pieken in de delta aanloopjaar 2006
Uitspraak in de zaak van:
LTO Groeiservice B.V., te Bleiswijk, appellante,
gemachtigde: mr. C.W. Simonis, advocaat te Naaldwijk,
tegen
de Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, verweerder,
gemachtigde: mr. K.M. Bresjer, werkzaam bij verweerder.
1. De procedure
Bij uitspraak van 18 juli 2008 heeft het College in de zaak AWB 07/913 (te raadplegen op <www.rechtspraak.nl>, LJN: BD8757) beslist op het beroep van appellante tegen het besluit van 17 oktober 2007, waarbij de afwijzing van de subsidieaanvraag van Havatec B.V. op grond van de Subsidieregeling pieken in de delta aanloopjaar 2006 na bezwaar was gehandhaafd. Het College heeft het beroep gegrond verklaard, het besluit vernietigd en aan verweerder opgedragen met inachtneming van hetgeen in die uitspraak is overwogen opnieuw op het bezwaar van appellante te beslissen.
Bij besluit van 29 april 2009 heeft verweerder opnieuw beslist op het bezwaar van appellante. Bij dit besluit heeft verweerder Havatec B.V. en Berg Products System B.V. gezamenlijk, als deelnemers in een samenwerkingsverband, een subsidie verleend voor het project S.T.A.R. for flowers. Appellante is penvoerder van het samenwerkingsverband.
Appellante heeft bij brief van 4 juni 2009, bij het College op dezelfde datum binnengekomen, beroep ingesteld tegen laatstbedoeld besluit.
Bij brief van 15 juli 2009 heeft appellante nadere gronden voor het beroep ingediend.
Bij brief van 30 juli 2009 heeft verweerder een verweerschrift en de op de zaak betrekking hebbende stukken ingediend.
Op 5 juli 2011 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij de gemachtigden van partijen zijn verschenen. Tevens zijn verschenen A, namens appellante en B, namens verweerder.
2. De grondslag van het geschil
2.1 De Subsidieregeling pieken in de delta aanloopjaar 2006 (hierna: Regeling) luidde ten tijde en voor zover hier van belang:
"Artikel 3
1. De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan degene die een gebiedsgericht project uitvoert, met uitzondering van natuurlijke personen, dat past in een in een gebiedsgericht programma opgenomen actielijn in de vorm van:
a. een bijdrage in de kosten van een gebiedsgericht project;
b. een krediet.
2. Indien de aanvragers deelnemers in een samenwerkingsverband zijn, wordt de subsidie verstrekt aan de deelnemers gezamenlijk en betaald aan de deelnemer die als indiener van de aanvraag om subsidie is opgetreden.
(…)
Artikel 4
(…)
2. Indien ter zake van de subsidiabele kosten van een gebiedsgericht innovatieproject of een deel daarvan reeds door een ander bestuursorgaan subsidie is verstrekt, wordt slechts een zodanig bedrag aan subsidie verstrekt, dat het totale bedrag aan subsidies niet meer bedraagt dan de in artikel 5, eerste lid tot en met derde lid, genoemde percentages van de subsidiabele kosten.
(…)"
2.2 Voor een uitgebreide weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden, voor zover niet bestreden, wordt verwezen naar de hiervoor in rubriek 1 vermelde uitspraak van het College van 18 juli 2008. In aanvulling hierop zijn op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Bij brief van 29 september 2006 heeft appellante een aanvraag ingediend voor een subsidie op grond van de Regeling voor het project S.T.A.R. for flowers. In bijlage B bij de aanvraag merkt appellante op: "Het project bestaat uit 7 mijlpalen. Deelproject 1 is reeds gestart. Deelproject 2, waarvoor de aanvraag geldt, bestaat uit mijlpalen 1 tot en met 6." In bijlage C bij de aanvraag staat aangegeven dat appellante een bijdrage van € 216.480,- ontvangt van het Technologiefonds Tuinbouw.
- Bij brief van 18 oktober 2006 heeft het Productschap Tuinbouw het Technologiefonds Tuinbouw een bijdrage van
€ 480.000,- verleend voor de kosten die rechtstreeks zijn toe te rekenen aan het project S.T.A.R. for flowers, waarvan
€ 240.000,- als subsidie en € 240.000,- als renteloze lening.
- Bij brief van 3 november 2006 heeft het Technologiefonds Tuinbouw appellante voor het project S.T.A.R. for flowers een subsidie van € 240.000,- en een renteloze lening van € 240.000,- toegekend.
- Bij brief van 21 november 2008 heeft verweerder appellante gevraagd om de totaalbegroting voor het gehele project op te splitsen naar de afzonderlijke deelnemers in het project. Voorts heeft verweerder appellante verzocht om de begroting van de projectkosten behorende bij de toezegging van de bijdrage van het Technologiefonds Tuinbouw te verstrekken en daarbij aan te geven voor welke projectkosten tevens een subsidie in het kader van de Regeling wordt aangevraagd.
- Op 16 februari 2009 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen verweerder en appellante over de voortgezette behandeling van de aanvraag van appellante van 29 september 2006.
- Bij brief van 17 februari 2009 heeft verweerder appellante onder meer gevraagd om inzichtelijk te maken in hoeverre er samenloop is met de bij besluit van 3 november 2006 aan appellante uit het Technologiefonds Tuinbouw verstrekte subsidie.
- Bij brief van 19 maart 2009 heeft verweerder appellante de berekening gestuurd van het subsidiebedrag dat op grond van de Regeling voor het project S.T.A.R. for flowers verleend kan worden. Verweerder heeft appellante erop gewezen dat zij niet inzichtelijk heeft gemaakt in hoeverre er samenloop is tussen beide subsidies.
- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
- Bij brief van 3 juni 2009 heeft appellante verweerder laten weten dat volgens haar de hoogte van de subsidie niet juist berekend is.
- Bij brief van 10 juni 2009 heeft verweerder op de brief van appellante van 3 juni 2009 gereageerd en opgemerkt dat deze brief geen nieuwe inzichten bij verweerder heeft opgeleverd.
3. Het bestreden besluit en het nadere standpunt van verweerder
Bij bestreden besluit heeft verweerder aan Havatec B.V. en Berg Products System B.V. gezamenlijk, als deelnemers in een samenwerkingsverband, op grond van artikel 3, eerste lid, van de Regeling een subsidie ten bedrage van € 355.029,- toegekend voor de uitvoering van het project “S.T.A.R. for flowers” in de vorm van een bijdrage in de kosten van het project.
Volgens verweerder is in het geding de vraag in welke mate sprake is van samenloop van subsidies in de zin van artikel 4, tweede lid, van de Regeling. Verweerder volgt appellante niet voor zover zij stelt dat bij de berekening van de subsidie in de correctie wegens samenloop met een door appellante voor hetzelfde project ontvangen bijdrage uit het Technologiefonds Tuinbouw ten onrechte een bedrag van € 35.575,- is betrokken. In de opvatting van verweerder kan uit Bijlage C van de subsidieaanvraag niet worden afgeleid dat het door verweerder aangehouden bedrag van € 216.480,- niet juist zou zijn.
Volgens verweerder is appellante in een brief van 21 november 2008 en tijdens een gesprek op 16 februari 2009 verzocht de begroting van de projectkosten waarop de toezegging van de bijdrage Technologiefonds Tuinbouw is gebaseerd te verstrekken, respectievelijk inzichtelijk te maken in hoeverre sprake is van samenloop van beide subsidies. Verweerder stelt dat hij, na appellante in een brief van 19 maart 2009 erop te hebben gewezen dat zij niet inzichtelijk heeft gemaakt in hoeverre er samenloop is tussen beide subsidies, het door appellante in de oorspronkelijke begroting opgenomen bedrag van € 216.480,- als uitgangspunt heeft genomen.
In de opvatting van verweerder gaat het hier om gegevens die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover aanvrager de beschikking had of in elk geval redelijkerwijs de beschikking kon krijgen. De toekenningsbrief van het Technologiefonds Tuinbouw van 3 november 2006 geeft geen enkele opheldering over de subsidiabele kosten. Ook de (in beroep overgelegde) brief van 18 oktober 2008 van het Productschap Tuinbouw aan het Technologiefonds, voor zover voor deze zaak al relevant, geeft volgens verweerder niet het gevraagde inzicht. Verweerder voert aan dat appellante, hoewel zij daartoe in ruim voldoende mate in de gelegenheid is gesteld, niet kenbaar heeft gemaakt dat en waarom zij redelijkerwijs niet over de gevraagde gegevens kon beschikken of heeft aangeboden op andere wijze opening van zaken te geven. De door appellante gestelde schending van het zorgvuldigheidsbeginsel is volgens verweerder niet aan de orde. Verweerder stelt dat het bestreden besluit is gemotiveerd en zijn brief van 10 juni 2009 niet is bedoeld en niet kan worden opgevat als (nadere) motivering van de beslissing op bezwaar.
4. Het standpunt van appellante
Appellante heeft tegen het bestreden besluit, samengevat weergegeven, het volgende aangevoerd. Appellante stelt dat verweerder op de subsidie € 180.905,-. in mindering had moeten brengen in plaats van € 216.480,- wegens samenloop met de verleende subsidie van het Technologiefonds Tuinbouw. Volgens appellante heeft zij wel degelijk inzichtelijk gemaakt in hoeverre er samenloop is tussen de subsidie van het Technologiefonds Tuinbouw en de subsidie op grond van de Regeling. Uit de toekenningsbrief van het Technologiefonds Tuinbouw van 3 november 2006 volgt dat er sprake is geweest van een rechtstreekse aanvraag, zonder enig beroep op een speciale regeling. Appellante wijst in dit verband ook op een brief van 18 oktober 2006 van het Productschap Tuinbouw aan het Technologiefonds Tuinbouw, waarin het Productschap Tuinbouw het Technologiefonds Tuinbouw een bijdrage verleent voor de kosten die rechtstreeks zijn toe te rekenen aan het project S.T.A.R. for flowers.
Appellante merkt op dat het project bestaat uit twee fasen. De eerste fase, mijlpaal 0, betreft onder andere een haalbaarheidsstudie. De tweede fase omvat de andere mijlpalen. De subsidie op grond van de Regeling is bedoeld voor de tweede fase. Van de subsidie van het Technologiefonds Tuinbouw is € 35.575,- bedoeld voor de eerste fase en
€ 180.905,- bedoeld voor de tweede fase. Het is volgens appellante opmerkelijk dat verweerder € 35.575,- in mindering brengt op de subsidie hoewel mijlpaal 0 geen deel uitmaakt van het project waarvoor subsidie op grond van de Regeling is aangevraagd.
Appellante stelt dat verweerder niet heeft uiteengezet waarom een nadere uitsplitsing noodzakelijk zou zijn. Appellante acht de handelwijze van verweerder strijdig met algemene beginselen van behoorlijk bestuur, meer specifiek in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel als bedoeld in artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), het materiële zorgvuldigheidsbeginsel, als ook met het motiveringsbeginsel als bedoeld in artikel 3:46 van de Awb. Voor zover het de gebrekkige motivering betreft wijst appellante op de brief van verweerder van 10 juni 2009, waarin verweerder concludeert dat de bijdrage van het Technologiefonds Tuinbouw verleend is uit hoofde van de Regeling innovatieproject van het Technologiefonds Tuinbouw, terwijl, zoals appellante stelt, die bijdrage het gevolg is van een rechtstreekse aanvraag bij het Technologiefonds Tuinbouw, zonder enig beroep op een speciale regeling.
5. De beoordeling van het geschil
5.1 Hetgeen appellante heeft aangevoerd stelt het College ten eerste voor de vraag of verweerder is tekort geschoten in de zorgvuldigheid die hem bij artikel 3:2 van de Awb is voorgeschreven, door niet de nodige kennis omtrent de relevante feiten te vergaren. Het College beantwoordt deze vraag ontkennend en overweegt hiertoe als volgt.
5.2 Ingevolge het tweede lid van artikel 4:2 van de Awb dient de aanvrager de gegevens en bescheiden te verschaffen die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover de aanvrager redelijkerwijs de beschikking kan krijgen. Het ligt derhalve op de weg van appellante haar aanvraag te onderbouwen en in bezwaar de nodige toelichting te geven, in hoeverre er samenloop is met de uit het Technologiefonds Tuinbouw verstrekte bijdrage. Appellante is er naar het oordeel van het College niet in geslaagd voldoende aannemelijk te maken dat de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden (inhoudelijk) juist en volledig zijn. Verweerder heeft onder meer in zijn brief van 21 november 2008 aan appellante uiteengezet dat voor zover de bijdrage van het Technologiefonds Tuinbouw betrekking heeft op de projectkosten waarvoor nu subsidie wordt aangevraagd, deze in mindering zal worden gebracht op de subsidie op grond van de Regeling en in dat verband appellante verzocht "(...) de begroting van de projectkosten behorende bij de toezegging van de bijdrage van het Technologiefonds Tuinbouw te verstrekken en hierbij aan te geven voor welke projectkosten tevens een subsidie in het kader van Pieken in de Delta wordt aangevraagd. (...)" Verweerder heeft dit verzoek herhaald en toegelicht tijdens een bespreking met appellante op 16 februari 2009 en voorts schriftelijk bevestigd in zijn brief van 17 februari 2009. Appellante heeft aan dit verzoek niet voldaan en ook niet op andere wijze inzichtelijk gemaakt in hoeverre er samenloop is tussen beide subsidies. Weliswaar heeft appellante nogmaals Bijlage C van de aanvraag aan verweerder toegezonden, maar daaruit kan, zoals verweerder al eerder aan appellante had medegedeeld, de mate van samenloop niet worden afgeleid. Weliswaar wordt in deze bijlage de betreffende bijdrage uit het Technologiefonds Tuinbouw voor een bedrag van € 35.575,- toegeschreven aan het onderdeel mijlpaal 0 (fase 1), dat geen deel uitmaakt van het project waarvoor subsidie op grond van de Regeling is aangevraagd en voor een bedrag van € 180.905,- aan mijlpaal 3 (fase 2), dat wel onder voornoemd project valt, maar iedere feitelijke onderbouwing voor deze toedeling ontbreekt, zodat niet kan worden vastgesteld of het bedrag van € 35.575,- op juiste gronden aan mijlpaal 0 is toegeschreven. Nu appellante niet de noodzakelijke informatie heeft verstrekt heeft verweerder bij het vaststellen van de subsidie op goede gronden van de bijdrage uit het Technologiefonds Tuinbouw het door appellante in de oorspronkelijke begroting opgenomen bedrag van
€ 216.480,- als uitgangspunt genomen.
5.3 In het licht van hetgeen hiervoor is overwogen valt niet in te zien dat verweerder is tekortgeschoten in de motiveringsplicht die artikel 7:12 van de Awb hem oplegt. Ingevolge artikel 4, tweede lid, van de Regeling dient verweerder bij de beslissing op een aanvraag om subsidie rekening te houden met subsidies die voor het project of een deel van het project door een ander bestuursorgaan zijn verstrekt. De beoordeling van de aanvraag door verweerder vindt zijn beperking in de betrouwbaarheid, volledigheid en precisie van de aanvraag en de stukken die de aanvrager daarbij heeft te overleggen.
5.4 Voor zover appellante in dit verband nog heeft aangevoerd dat verweerder eerst in zijn brief van 10 juni 2009 de beslissing op bezwaar (nader) heeft gemotiveerd, mist haar betoog feitelijke grondslag. Immers, deze brief behelst niet meer dan een reactie op de brief van 3 juni 2009 van appellante aan verweerder, in welke brief appellante reageert op het bestreden besluit en verweerder in overweging geeft de beslissing alsnog aan te passen en te streven naar een oplossing buiten rechte.
5.5 Het beroep is ongegrond. Het College ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
6. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. E.R. Eggeraat, mr. G.P. Kleijn en mr. J.A.M. van den Berk in tegenwoordigheid van mr. F.E. Mulder als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 6 oktober 2011.
w.g. E.R. Eggeraat w.g. F.E. Mulder