ECLI:NL:CBB:2011:BT6184

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
13 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09/895
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de goedkeurende accountantsverklaring in het kader van de Provinciale subsidieregeling natuurbeheer

In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven, gedateerd 13 september 2011, wordt de goedkeurende accountantsverklaring van appellant in het kader van de Provinciale subsidieregeling natuurbeheer beoordeeld. De zaak betreft een klacht die door klager, B, was ingediend tegen appellant en C RA, waarbij de raad van tucht op 26 mei 2009 een beslissing had genomen. Appellant had beroep aangetekend tegen deze beslissing, die betrekking had op de afgifte van een goedkeurende verklaring bij de eindafrekening van een subsidie voor de herinrichting van beken. De raad van tucht had geoordeeld dat appellant ten onrechte een goedkeurende verklaring had afgegeven, omdat hij niet had gecontroleerd of de benodigde vergunningen en documenten aanwezig waren in het dossier van de subsidieontvanger, het Waterschap Rijn en IJssel.

Tijdens de zitting bij het College werd duidelijk dat appellant had gecontroleerd of de aanlegvergunning aanwezig was, maar niet of deze vergunning betrekking had op het volledige traject van de beek zoals in de subsidieaanvraag was opgenomen. Het College oordeelde dat de raad van tucht ten onrechte had geoordeeld dat appellant een deugdelijke grondslag ontbrak voor zijn goedkeurende verklaring. Het College stelde vast dat de controle van de volledigheid van de projectadministratie niet alleen de aanwezigheid van een vergunning omvat, maar ook de relevantie van die vergunning voor het gehele project. Het College vernietigde de beslissing van de raad van tucht en verklaarde het beroep van appellant gegrond, waarbij het eerste klachtonderdeel ongegrond werd verklaard.

De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van registeraccountants bij het afgeven van goedkeurende verklaringen en de noodzaak om niet alleen te controleren op de aanwezigheid van documenten, maar ook op hun relevantie en volledigheid in het kader van de subsidievoorwaarden. Het College concludeerde dat appellant niet tekort was geschoten in zijn controlewerkzaamheden en dat de raad van tucht zijn oordeel niet had kunnen handhaven.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
AWB 09/895 13 september 2011
20010 Wet op de Registeraccountants
Raad van tucht Amsterdam
Uitspraak in de zaak van:
A RA, te X, appellant van een beslissing van de raad van tucht voor Registeraccountants en Accountants-Administratieconsulenten te Amsterdam (hierna: de raad van tucht), gewezen op 26 mei 2009, met nummer R 654,
gemachtigde: mr. J.F. Garvelink, advocaat te Amsterdam.
1. De procedure
Bij brief, verzonden op 26 mei 2009, heeft de raad van tucht appellant afschrift toegezonden van evenvermelde beslissing, gegeven op een klacht, bij brief van 15 augustus 2008 door B (hierna: klager) ingediend tegen appellant en C RA.
Bij een op 6 juli 2009 ingediend beroepschrift heeft appellant tegen die beslissing beroep bij het College ingesteld.
De raad van tucht heeft bij brief van 13 juli 2009 op de zaak betrekking hebbende stukken doen toekomen aan de griffier van het College.
Bij brief van 10 augustus 2009 heeft klager een reactie op het beroepschrift ingediend.
Bij brief van 14 februari 2011 heeft klager een aantal producties overgelegd.
Bij faxbericht van 3 maart 2011 heeft appellant in reactie op de door klager overgelegde producties eveneens een aantal producties ingediend.
Op 8 maart 2011 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij zijn verschenen appellant, bijgestaan door zijn gemachtigde, en klager.
2. De beslissing van de raad van tucht
Bij de bestreden tuchtbeslissing heeft de raad van tucht het eerste klachtonderdeel, inhoudende dat appellant ten onrechte een goedkeurende verklaring heeft afgegeven, gegrond verklaard en te dier zake de maatregel opgelegd van een schriftelijke waarschuwing. Het tweede klachtonderdeel, inhoudende dat C RA zich in zijn brief van 25 juli 2008 ten onrechte op zijn geheimhoudingsplicht heeft beroepen, heeft de raad van tucht ongegrond verklaard.
Ter zake van de formulering van de klacht door de raad van tucht, de beoordeling van deze klacht en de daarbij in aanmerking genomen feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de inhoud van de bestreden tuchtbeslissing, die in afschrift aan deze uitspraak gehecht en als hier ingelast wordt beschouwd.
3. De beoordeling van het beroep
3.1 Het College stelt voorop dat het beroep van appellant alleen het oordeel van de raad van tucht aangaande het eerste klachtonderdeel aan de orde stelt. Dit klachtonderdeel houdt in dat appellant ten onrechte een goedkeurende verklaring heeft afgegeven bij de eindafrekening in het kader van de vaststelling van subsidie ten behoeve van de herinrichting van beken die onder meer over het landgoed Oossink liepen, nu hij heeft verzuimd zorgvuldig te controleren of in het dossier van de subsidieontvanger, het Waterschap Rijn en IJssel (hierna: Waterschap), alle relevante stukken aanwezig waren met betrekking tot de eigendom van de grond en de benodigde vergunningen.
3.2 Eén van de grieven van appellant is gericht tegen het oordeel van de raad van tucht, vervat in rechtsoverweging 4.5.2 van de bestreden tuchtbeslissing, dat appellant aan de hand van de zich in zijn controledossier bevindende kadastrale kaart had moeten zien dat de aanlegvergunning slechts zag op een deel van het traject van de beek dat in de subsidieaanvraag was betrokken en dat diens goedkeurende accountantsverklaring van 22 september 2004 in zoverre in strijd met artikel 11 van de Gedrags- en beroepsregels registeraccountants 1994 (hierna: GBR-1994) een deugdelijke grondslag mist.
Dienaangaande wijst het College er allereerst op dat appellant in de goedkeurende accountantsverklaring, opgesteld in opdracht van het Waterschap, heeft vermeld dat de financiële verantwoording voldoet aan de voor dit doel eraan te stellen eisen en dat de in het controleprotocol genoemde subsidiebepalingen zijn nageleefd. Appellant heeft in dit verband te kennen gegeven dat hij in het kader van de uitvoering van zijn opdracht aan de hand van het bepaalde in artikel 3 van de aan de subsidieverleningsbeslissing van 1 april 2004 verbonden voorwaarden (hierna: de algemene subsidievoorwaarden) de volledigheid van de projectadministratie van het Waterschap heeft gecontroleerd. In dit artikel is, voor zover hier van belang, het volgende bepaald:
"Artikel 3 Projectadministratie
1. De eindbegunstigde zal een overzichtelijke financiële en inhoudelijke projectadministratie voeren (…) In het dossier dienen in voorkomende gevallen de volgende relevante documenten en gegevens te zijn opgenomen:
(…)
• Alle uitgeoefende en uit te oefenen rechten, verplichtingen en eigendommen betreffende het project
• Vergunningen, verklaringen en adviezen
(…)
• Kadastrale gegevens (kaart en uittreksel)"
Appellant heeft gesteld dat hij bij zijn controle is nagegaan of de ten behoeve van de werkzaamheden verleende aanlegvergunning op het gesubsidieerde project betrekking had, doch niet of deze vergunning het volledige in de subsidieaanvraag betrokken traject van de beek betrof. Ter zitting heeft appellant uiteengezet dat hij de aanwezigheid van de vergunning in het dossier van het project heeft afgevinkt en dat hij geen reden had om te twijfelen aan de juistheid van deze vergunning.
Het College stelt vast dat de raad van tucht aan zijn in beroep bestreden oordeel kennelijk de opvatting ten grondslag heeft gelegd dat tot de controle van de volledigheid van de projectadministratie niet alleen behoort de vaststelling dat er een vergunning aanwezig is, maar tevens dat die vergunning het gehele te subsidiëren project betreft, zulks om reden dat volgens het controleprotocol speciale aandacht zou moeten worden besteed aan de naleving van artikel 3 van de algemene subsidievoorwaarden.
Het College deelt die opvatting van de raad van tucht niet en overweegt dienaangaande als volgt.
In het controleprotocol staat, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:
"Controleprotocol en format accountantsverklaring
Verzamelaanvraag PSN
Controleprotocol voor de accountantsverklaring als bedoeld in artikel 17, onderdeel d, van de Provinciale subsidieregeling natuurbeheer, voor het indienen van een aanvraag tot subsidieverlening als bedoeld in artikel 17 (de verzamelaanvragen)
1. Naleving specifieke bepalingen uit de regeling.
Bij de controle, op basis waarvan de rapportage bedoeld in artikel 17, onderdeel d, plaatsvindt, moet aan de naleving van de volgende artikelen op de daarbij aangegeven wijze aandacht worden besteed.
Artikel en soort aandacht
Algemeen:
(…)
Artikel 3, lid 1: speciale aandacht
(…)
Toelichting
Algemeen
(…)
Artikel 3, lid 1
Vaststellen dat de beheerder(s) als bedoeld in artikel 1, lid 1, onderdeel c van de terreinen waarvoor een aanvraag tot subsidieverlening wordt ingediend niet vallen binnen de in artikel 3 lid 1 uitgesloten rechtspersonen door:
• inzage in de samenwerkingsovereenkomst van samenwerkingsverbanden dan wel
• inzage in de statuten van privaatrechtelijke en publiekrechtelijke rechtspersonen uitgezonderd gemeenten.
(…)
Onder speciale aandacht wordt verstaan: controle waarbij nadrukkelijk wordt bezien of de betreffende voorschriften zijn nageleefd. In dit geval moet dus verder worden gegaan dan normaal bij een controle van een verantwoording.
(…)."
Gelet op de tekst van het controleprotocol is het College van oordeel dat de daarin bedoelde speciale aandacht geen betrekking heeft op de naleving van de algemene subsidievoorwaarden, doch ziet op de naleving van bepalingen van de in het controleprotocol vermelde Provinciale subsidieregeling natuurbeheer. Gelet hierop rustte op grond van de stukken op appellant geen aanwijsbare plicht om in het kader van de opdracht speciale aandacht te besteden aan de naleving van artikel 3, eerste lid, van de algemene subsidievoorwaarden. Mede tegen deze achtergrond bezien voert het naar het oordeel van het College te ver om van appellant in zijn hoedanigheid van registeraccountant in het kader van de opgedragen controlewerkzaamheden te vergen dat hij er op bedacht zou moeten zijn dat de aanwezige aanlegvergunning niet het volledige in de subsidieaanvraag betrokken traject van de beek betrof. Het College neemt hierbij tevens in aanmerking dat de door klager ter zitting getoonde kaart, genaamd "Sfeerbeeld", geen aanknopingspunten bevat voor het oordeel dat de aanlegvergunning in genoemde zin ontoereikend zou zijn, nog daargelaten de omstandigheid dat appellant heeft bestreden dat die kaart deel heeft uitgemaakt van het dossier van het Waterschap.
Gelet op het voorgaande is de raad van tucht ten onrechte tot het oordeel gekomen dat appellant aan de hand van de zich in zijn controledossier bevindende kadastrale kaart had moeten zien dat de aanlegvergunning slechts zag op een deel van het traject van de beek dat in de subsidieaanvraag was betrokken en dat de goedkeurende accountantsverklaring in zoverre een deugdelijke grondslag miste.
Derhalve slaagt deze grief.
3.3 Het College zal op grond van het vorenstaande het beroep gegrond verklaren en de bestreden tuchtbeslissing vernietigen.
De overige grieven van appellant behoeven hier geen bespreking meer.
Het College zal voorts bezien of het de zaak zelf af kan doen en kan beslissen op het thans nog aan de orde zijnde eerste onderdeel van de ingediende klacht.
3.4 Met betrekking tot bedoeld eerste klachtonderdeel verwijst het College naar het hiervoor overwogene en concludeert daaruit dat dit klachtonderdeel, voor zover het aldaar is besproken, ongegrond dient te worden verklaard. Voor zover van dit klachtonderdeel nog het verwijt zou resteren dat appellant over het hoofd heeft gezien dat in het dossier van het Waterschap kadastrale gegevens ontbraken, is dat verwijt eveneens ongegrond, reeds omdat klager de afwezigheid van dergelijke gegevens in dat dossier niet aannemelijk heeft gemaakt.
De eerst ter zitting van het College door klager aangevoerde beweerdelijke schendingen van de RAC (Richtlijn voor de Accountantscontrole) 100 vormen een uitbreiding van de klacht zoals die aan de raad van tucht is voorgelegd, hetgeen in beroep bij het College niet tot de mogelijkheden behoort.
Gelet op het vorenstaande zal het College de zaak zelf afdoen en het thans nog aan de orde zijnde eerste onderdeel van de klacht alsnog ongegrond verklaren.
3.5 De hierna te melden beslissing berust op Titel II van de Wet RA zoals deze gold vóór 1 mei 2009 en de GBR-1994.
4. De beslissing
Het College
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de bestreden beslissing van de raad van tucht voor zover het eerste klachtonderdeel daarbij gegrond is
verklaard;
- verklaart het eerste klachtonderdeel ongegrond.
Aldus gewezen door mr. J.L.W. Aerts, mr. H.A.B. van Dorst-Tatomir en mr. H.C. Cusell, in tegenwoordigheid van mr. S.D.M. Michael als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 13 september 2011.
w.g. J.L.W. Aerts w.g. S.D.M. Michael