3. De beoordeling van het beroep
3.1 Het beroep van appellante strekt ertoe dat het College de bestreden tuchtbeslissing vernietigt en dat haar klacht tegen betrokkene alsnog in behandeling wordt genomen.
Aangezien de in de klacht aan de orde gestelde gedragingen van betrokkene dateren van vóór de inwerkingtreding van de Verordening gedragscode op 1 januari 2007, is op de beoordeling daarvan nog het bepaalde in de voordien geldende verordening Gedrags- en beroepsregels registeraccountants 1994 (hierna: GBR-1994) van toepassing.
3.2 Volgens vaste jurisprudentie van het College (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 23 juni 2011, AWB 09/1428, <www.rechtspraak.nl>, LJN: BR2918) geldt als uitgangspunt dat een klacht die is ingediend binnen de in artikel 19 GBR-1994 bedoelde bewaartermijn van zeven jaar, inhoudelijk moet worden behandeld. Dit lijdt slechts uitzondering indien sprake is van zodanige bijzondere omstandigheden dat op grond daarvan moet worden geoordeeld dat het vertrouwens- of rechtszekerheidsbeginsel niettemin aan een inhoudelijke behandeling van een binnen die termijn van zeven jaar ingediende klacht in de weg zou staat.
Vast staat dat de klacht is ingediend binnen de bewaartermijn van zeven jaar, zodat de klacht, behoudens bijzondere omstandigheden, inhoudelijk moet worden behandeld.
Het College is van oordeel dat in dit geval geen sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan moet worden afgezien van een inhoudelijke behandeling van de klacht. Daartoe overweegt het College dat betrokkene ter zitting van het College desgevraagd uitdrukkelijk heeft bevestigd dat hij pas laat op de hoogte is gekomen van de bij appellante bestaande bezwaren tegen zijn rapport van 23 oktober 2002, namelijk met het indienen van de onderhavige klacht op 30 mei 2008. Aangezien betrokkene derhalve vóór het indienen van de klacht geen – schriftelijke dan wel mondelinge – mededeling heeft bereikt waaruit betrokkene zou hebben kunnen of mogen afleiden dat geen of juist binnen afzienbare tijd een klacht tegen hem zou worden ingediend, staan naar het oordeel van het College het vertrouwens- en rechtszekerheidsbeginsel niet aan een inhoudelijke behandeling van de klacht in de weg. Gelet hierop ziet het College dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat het hierboven verwoorde uitgangspunt, dat een binnen de bewaartermijn van zeven jaar ingediende klacht inhoudelijk dient te worden behandeld, zou moeten worden doorbroken.
Betrokkene heeft, door ter zitting van het College te verwijzen naar de uitspraak van het College van 24 augustus 2010 (AWB 08/801, <www.rechtspraak.nl>, LJN: BN5490), nog betoogd dat in zijn geval wel sprake is van bijzondere omstandigheden, omdat appellante onaanvaardbaar lang heeft gewacht met het indienen van een klacht terwijl zij al die tijd van de bezwaren tegen het rapport van betrokkene op de hoogte was. Dienaangaande is het College van oordeel dat appellante weliswaar lang heeft gewacht met het indienen van de klacht, maar in de door betrokkene aangehaalde uitspraak is door het College voor de vraag of sprake is van bijzondere omstandigheden tevens van belang geacht dat ook de betrokken accountant al die tijd op de hoogte was van de bij de klager levende bezwaren. Aangezien betrokkene zelf uitdrukkelijk heeft verklaard dat hiervan geen sprake was, kan zijn betoog niet slagen.
3.3 Het voorgaande leidt het College tot de slotsom dat de raad van tucht in de bestreden tuchtbeslissing ten onrechte heeft geoordeeld dat het tijdsverloop tussen de verweten gedraging van betrokkene en de indiening van de klacht in de weg staat aan inhoudelijke beoordeling van deze klacht. Het College zal het beroep derhalve gegrond verklaren en de bestreden tuchtbeslissing vernietigen.
3.4 De klacht van appellante zal alsnog inhoudelijk moeten worden beoordeeld. Gelet op het uitgangspunt van tuchtrechtspraak in twee instanties, de ter zitting uitgesproken voorkeur van partijen voor een inhoudelijke behandeling in eerste aanleg en gezien de accountants-technische aard van de klacht acht het College het wenselijk dat alsnog in eerste aanleg een inhoudelijk oordeel over de klacht wordt gegeven.
3.5 Met het oog op een mogelijke verwijzing van de zaak overweegt het College als volgt.
Met de inwerkingtreding op 1 mei 2009 van de – hier van belang zijnde onderdelen van de – Wet tuchtrechtspraak accountants (hierna: Wtra) is de accountantskamer te Zwolle als instantie die in eerste aanleg beslist op tuchtklachten tegen accountants, in de plaats getreden van de raden van tucht. In artikel 52, eerste lid, Wtra is voorzien in een overgangsregeling op grond waarvan de raden van tucht de zaken die op 1 mei 2009 bij hen aanhangig zijn, niettemin nog gedurende een jaar nadien afhandelen. De zaken die de raden van tucht na dat overgangsjaar nog niet hebben afgehandeld, worden afgehandeld door de accountantskamer.
Het College handelt beroepen tegen beslissingen van de raden van tucht af met inachtneming van de Wet op de Accountants-Administratieconsulenten (hierna: Wet AA), dan wel de Wet op de Registeraccountants (hierna: Wet RA), zoals deze luidden voor 1 mei 2009.
Hoewel het College in de voorliggende zaak derhalve formeel beschikt over de hem in artikel 54g van de Wet RA, zoals dit luidde voor 1 mei 2009, gegeven bevoegdheid om, na vernietiging van een beslissing van de raad van tucht, de zaak te verwijzen naar dezelfde of een andere raad van tucht, moet gelet op het vorenstaande tevens worden vastgesteld dat zodanige verwijzing thans niet meer mogelijk is, omdat de raden van tucht niet langer functioneren. Het in artikel 52 Wtra neergelegde overgangsrecht biedt geen voorziening voor deze situatie.
In aanmerking genomen dat de sedert 1 mei 2009 op het (hoger) beroep in accountantstuchtzaken van toepassing zijnde Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004 (hierna: Wet turbo 2004) het College de bevoegdheid biedt om ingeval van vernietiging van een beslissing van de accountantskamer de zaak ter afdoening naar de accountantskamer te verwijzen en het College in de wetgeving, noch de geschiedenis van totstandkoming daarvan een aanknopingspunt heeft gevonden voor het oordeel dat de wetgever voor de zaken als in dit geschil aan de orde, in afwijking van de situatie zoals die voor 1 mei 2009 bestond en zoals die voor situaties waarop de Wet turbo 2004 van toepassing is weer bestaat, heeft beoogd de mogelijkheid van verwijzing naar een instantie in eerste aanleg uit te sluiten, ziet het College aanleiding de zaak ter afdoening te verwijzen naar de accountantskamer.
3.6 Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen zal het College de zaak niet zelf afdoen, maar ter inhoudelijke beoordeling verwijzen naar de accountantskamer te Zwolle.